| |
Schieten
Tegen de middag begon het weer te regenen.
‘Hoelang denk je dat meneer Terhoog en Tamara erover zullen doen?’ vroeg Caro, toen ze de cabine binnenkwam met een nieuwe schildpad.
‘Kan ik onmogelijk zeggen. Het kan een paar dagen zijn, maar ook wel een paar weken. Hangt ervanaf hoe ze lopen en... of ze een beetje geluk hebben,’ antwoordde Stunt. ‘Als de zon nu maar eens doorkwam, dan konden ze hun richting bepalen. Je loopt anders zo gauw te dwalen in het oerwoud. Ik heb weleens gehoord dat iemand in het bos de weg kwijt was en in een grote cirkel rondliep. Hij kwam tenslotte uit op de plaats waar hij begonnen was! Hij had er niets van gemerkt. Op sommige plaatsen kun je niet verder zien dan een paar meter. Vooral met die zware regenval is het heel moeilijk lopen. Ze zullen kreken en moerassen door moeten trekken. Jammer dat het kompas niet meer deugt, anders was het heel wat eenvoudiger geweest. Nu zal Terhoog op z'n gevoel moeten lopen.’
‘Hoe is het nu met je been, Stunt?’ informeerde Caro bezorgd.
‘Och... gaat wel. Ik zou graag deze cabine eens
| |
| |
uitkomen, maar ik kan onmogelijk. Als ik doodstil blijf liggen, voel ik mijn been niet zo erg. Zou je me dat blikje water even willen aangeven?’
Caro gaf hem het water. ‘Moet dat eigenlijk niet eerst gekookt worden?’
‘Boswater kan over het algemeen zo gedronken worden. Het ziet er goed uit. Bovendien moeten we zuinig zijn met de petroleum in de primus, Caro.’
‘Morgen zal het hout wel droog genoeg zijn om een flink vuur te maken. Als we maar eerst wat takjes aan 't branden krijgen,’ meende Caro.
‘Zeg, aan deze kant moet je een gat in de cabine maken,’ en Stunt wees op de wand van de cabine, tegenover de deur.
‘Waarom een gat?’
‘Nou... zomaar. Dan kan ik óók een beetje naar buiten loeren!’
Caro begon onmiddellijk met het zakmes van Stunt aan het triplex te peuteren.
‘Een beetje lager, hier, vlak boven de grond!’ zei Stunt.
Toen Caro een gat had gemaakt, ging ze nieuw water scheppen. Stunt nam het geweer en hield de loop door het gat. Ja, zó kon hij deze hele zijde van de cabine bestrijken! Door de geopende deur kon hij de andere helft ook overzien. Overdag zou hij zo ongewenste bezoekers op een afstand kunnen houden.
‘Caro,’ zei hij later, ‘denk erom, niet meer dan een meter of honderd het bos inlopen. Beloof me dat!’
‘Oyarikoelè's?’
‘Ja, Caro. Ik kan het je beter ronduit vertellen. We moeten erg oppassen. Als je aan deze kant van de cabine zoekt, zul je denk ik diezelfde voetafdrukken
| |
| |
vinden die jullie gisteren een eind verderop in het bos zagen!’
Caro ging direct naar buiten en even later riep ze al: ‘Ja, Stunt, hier opzij van de deur staan van diezelfde grote voetsporen als in het bos! Zijn ze helemaal hier geweest?’
‘Ik heb ze vannacht gehoord. Het is heel best mogelijk dat ze alleen maar nieuwsgierig zijn en erg bang. Maar daar mogen we niet op rekenen. Daarom wil ik niet dat je buiten het gezicht van de cabine het bos ingaat! Weet je wat je het beste kunt doen? Snij met dat mes alle lage takken en struiken zoveel mogelijk in een wijde cirkel rond de cabine weg. Het is met dat ongelukkige mesje wel een heel werk, maar het lijkt me erg nuttig. Verder is er toch niets voor je te doen. We hebben voorlopig vlees en hout genoeg. We moeten verder maar afwachten.’
‘Waarom die takken wegsnijden, Stunt?’
‘Dan heb ik beter uitzicht over de naaste omgeving van de cabine!’
‘Een vliegtuig!’ riep Caro plotseling. ‘Ik hoor een vliegtuig!’
Inderdaad klonk er weer motorgeronk.
‘We kunnen niets beginnen, Caro. Ik lig hier machteloos en jij mag niet te ver weg gaan. Probeer vlug een vuur te maken, maar zuinig met de lucifers! We hebben er welgeteld nog maar veertien! Hier, neem dit stuk papier en steek dat eerst aan.
Caro rende naar buiten. Vlug verzamelde ze wat dunne takjes, die ze op het papier stapelde. Toen stak ze het papier aan, maar nee, het hout was nog te nat. Het ging niet!
‘Onmogelijk, Stunt!’ riep ze teleurgesteld. ‘Als ze
| |
| |
| |
| |
morgen of overmorgen weer komen, dan kunnen we een flink rokend vuur maken!’
Het vliegtuig kwam dichterbij en eenmaal vloog het zelfs vlak over hen heen. Stunt had zijn radio weer aangedraaid. Zou de batterij nog te gebruiken zijn? Hij hoorde niets. Het was weer harder gaan regenen. Hoe zouden Terhoog en Tamara het maken? Die zouden het vliegtuig ook horen en natuurlijk proberen de aandacht te trekken. Maar hoe?
‘Hallo, Zanderij!’ hoorde hij opeens heel zwak. ‘Hallo Zanderij! Hoort u mij? Over!’ De oproep was in het Engels.
Het antwoord van Zanderij kon Stunt niet opvangen.
‘Hallo Zanderij,’ kwam het vliegtuig weer, ‘hier Abel Peter Baker. Niets gevonden. Slecht zicht. We zullen de komende dagen het bos langs de Suriname-rivier af zoeken. Gaan nu naar huis. Abel Peter Baker uit!’
Teleurgesteld zette Stunt de radio af. Hij moest zuinig zijn met de stroom uit de batterij. ‘Ze hebben dus een toestel uit Brits Guyana gehuurd om naar ons te zoeken,’ mompelde hij.
Het motorgeronk verwijderde zich weer.
‘Wat zullen vader en moeder ongerust zijn. Ze denken natuurlijk dat we verongelukt en dood zijn!’ zei Caro ineens.
‘Tja, dat kan haast niet anders. Het is vreselijk, wat zij moeten doormaken. Konden we maar een radioboodschap doorgeven dat we in leven zijn!’
‘Denk je echt dat we hier ooit levend uitkomen, Stunt? Zeg eens eerlijk?’ vroeg Caro, de vlieger strak aankijkend.
| |
| |
‘Ja, zeker komen we hieruit. Het kan misschien nog even duren, maar eruit komen doen we!’
‘Er komen hoe langer hoe meer muggen binnen, Stunt!’
‘Zolang het regent gaat het wel, maar als 't even droog is, komen ze meteen te voorschijn!’ zei Stunt.
‘Weinig aan te doen!’ verzuchtte Caro gelaten.
‘Rook! Zodra we vuur kunnen maken, gooi je voor de nacht een partij natte bladeren op de vlammen. Die geven een verschrikkelijke rook en daar houden muggen niet van,’ zei Stunt. ‘Hou je armen en benen zo goed mogelijk bedekt, want als je nu nog een flinke malaria oploopt, ben je helemaal verkouden!’
‘Kijk, daar!’ fluisterde Caro ineens. ‘Een hert!’
‘Waar?’
‘Daar! Net langs die dikke liaan. Zie je 't?’
‘Ja, warempel!’ Stunt greep onmiddellijk het geweer. Hij mikte door het openstaande deurtje.
‘Niet doen!’ zei Caro verschrikt.
Het hert hief de kop op. Een schot viel. Wat klonk dat naar in de stilte van het oerwoud.
‘Het betekent vlees!’ was alles wat Stunt antwoordde.
‘Gisteren een kapassi en een aap. Nu weer een hert dood!’ zei Caro verwijtend.
‘En vergeet jouw schildpadden niet! Als je in nood zit, kun je je niet te druk maken over de dierenbescherming, meisje! Waar wilde je anders van leven?’
‘Ja... dat is zo. Eigenlijk heb je gelijk!’ moest Caro toegeven. Ze holde naar de plaats waar het hert gevallen was. Vol medelijden staarde ze naar het getroffen dier, dat met wijd opengesperde neusgaten
| |
| |
nog een paar forse trappen met de achterpoten gaf.
Kom, niet kinderachtig zijn, overdacht ze. Ze wachtte even tot het dier niet meer bewoog, greep toen een poot en sleepte het dode dier naar de cabine. Stunt had wel gelijk, er zat heel wat vlees aan!
‘Daar heb je voorlopig je handen vol aan, Caro. Heel wat schoon te maken. Ik wou dat ik je kon helpen! Je moet het gauw doen, want morgen is het waarschijnlijk al bedorven. Met dit regenweer bederft alles direct.’
Die middag en avond aten ze schildpadvlees, zo maar in water gekookt.
‘Smakeloos, hè?’ zei Caro, die met een lang gezicht zat te eten.
‘Bepaald lekker kan ik het ook niet vinden,’ vond Stunt. ‘Toch moet je goed blijven eten, hoor, dat is heel belangrijk. Je moet morgen in dat stroompje maar eens kijken of je niet wat vis kunt verschalken!’
‘Hoe?’ wilde Caro weten. ‘Zonder net of haak?’
‘Is de kreek breed?’
‘Vrij smal en erg ondiep. Hij stroomt nauwelijks,’ antwoordde Caro.
‘Mooi, dan neem je die aluminium dekplaat van de motor. Daar kun je best een beetje mee graven. Probeer twee dammen door het water te leggen. En als dat lukt, begin je met de pan het water ertussen uit te scheppen. Je gaat daar net zo lang mee door tot de bedding droog ligt. Als er vissen tussen de dammen zijn, dan kruipen die in de modder. Je moet dus in de modder wroeten. Zo heb ik dikwijls jongens vis zien vangen. Boskreken hebben vaak veel vis. Er zullen wel krobbia's zitten!’
‘Krobbia's? Wat zijn dat?’
‘Vissen met stekels op de rug. Zo iets als de baars in
| |
| |
Holland. Het is lekkere vis!’
Het was intussen alweer donker geworden. Ze zaten nog wat te praten, maar de muggen beten zo venijnig dat Stunt en Caro hun handen en voeten moesten omwikkelen met poetslappen, terwijl ze hun hoofden verborgen onder hun regenjassen.
‘Nou, welterusten, hoor!’ zei Stunt somber.
‘We hebben nu ineens de ruimte!’ vond Caro. ‘Denk je dat die Indianen weer zullen komen?’
Nauwelijks had ze dit gezegd, of ze werden opgeschrikt door een flauw lichtschijnsel door het gat in de cabine. Stunt richtte zich wat op en loerde door de opening. ‘Een fakkel in de verte!’ mompelde hij.
‘Oyarikoelè's?’ hakkelde Caro.
‘Misschien wel. Iemand zwaait met een fakkel. Door het dichte bos kan ik niet goed zien. Hij komt dichterbij...’
‘Wat denk je dat ze gaan doen, Stunt?’ Caro's stem klonk dodelijk verschrikt.
‘Geen idee, Caro. Rustig maar, hoor. Ze pakken ons zó maar niet! Doe dat deurtje helemaal open!’
Caro kroop naar voren en stootte het deurtje open. Ze spiedde naar buiten.
‘Daar ginds is óók vuur!’ fluisterde ze.
‘Net wat ik dacht!’ was het antwoord. ‘Ze willen ons misschien bang maken! Ze vinden het niets leuk dat wij hier zitten. We zitten midden in hun gebied, maar ze zijn als de dood zo bang voor die knallen uit het geweer! Die hebben ze natuurlijk gehoord!’
‘Zou je denken?’
‘Dat geloof ik zeker! Daarom laten ze zich overdag niet zien. Kijk, het zijn fakkels waar ze mee zwaaien. Kijk eens om de hoek, zie je daar óók vuur?’
| |
| |
Caro stak voorzichtig haar hoofd om de hoek van de deur.
‘Ja, daar ginds ook al, Stunt!’ Vlug trok ze zich terug.
‘Als ze te dichtbij komen, zal ik een keer schieten. Maak je niet bang meisje. Ik geloof niet dat ze veel durven, als ze weten dat ons geweer nog kan blaffen!’
‘O “Stunt” als ze ons te pakken krijgen!’
‘Geen leuke gedachte... maar zover is 't gelukkig nog lang niet! Kom, ga daar tussen die stoelen zitten. Ik moet zoveel mogelijk kunnen zien!’ bromde Stunt, die zich over de vloer naar het midden van de cabine sleepte.
Het geweer had hij in zijn ene hand.
‘Geef me de patronen, Caro!’
‘Wat voor wapens hebben de Indianen?’ vroeg Caro.
‘Hoogstens pijl en boog en stenen bijlen!’
‘Vergiftige pijlen zeker?’
‘Weet ik niet!’
‘Zouden ze weten dat meneer Terhoog en Tamara weg zijn?’ vroeg Caro gespannen.
‘Reken maar!’ fluisterde Stunt. ‘Maar ze weten ook dat het geweer nog hier is. Ze zullen niet zo dichtbij komen als gisternacht, want ze weten dat we op de loer liggen!’
‘Maar meneer Terhoog en Tamara hebben geen wapens... alleen die houwer!’ fluisterde Caro verschrikt.
‘Misschien zijn ze ver genoeg weggekomen. Laten we het hopen!’ was het antwoord. ‘Kijk, ze trekken een hele cirkel om ons heen! Overal fakkels! Hu! Ze zijn
| |
| |
met een hele troep! Ze willen ons zóveel schrik aanjagen, dat we morgen onze biezen pakken en ervandoor gaan. Ik zou overigens niets liever doen! En dan dat vliegtuig gisteren en vandaag! Dat heeft hen ook zenuwachtig gemaakt. Ze begrijpen natuurlijk dat het iets met ons te maken heeft!’
‘Maar zouden ze ons vliegtuig dan niet hebben horen neerkomen, Stunt?’
‘Vast wel, maar daar zullen ze niet veel van begrepen hebben. In elk geval vertrouwen ze onze aanwezigheid hier niet erg, en ze willen ons wegjagen, denk ik.’
Plotseling richtte Stunt zijn geweer. Hij bromde: ‘Kalm blijven, Caro, maar daar zie ik een gestalte dichterbij komen! Zeker de leider. Kijk, met dat fakkellicht op de achtergrond kun je daar een grote gestalte zien naderen! Nu is'ie weggedoken! Kijk, daar zie je 'm weer! Wéér weg. Zou hij daar blijven zitten? Ik zie hem niet meer. Goed opletten, Caro. Kijk eens door het gat aan de andere kant!’
Trillend kroop Caro naar de andere kant en loerde door de opening.
‘Stunt!’ fluisterde ze. ‘Hier staat iemand!’
‘Wat? Waar?’
‘Hier vlak bij. Ik kan het niet goed zien... hier vlak naast de cabine!’
‘Pak het geweer, Caro, en schiet door het gat! Vlug. Probeer in de lucht te schieten!’
Caro stak de loop door het gat en met een bevend vingertje haalde ze de trekker over. Een verstikkende kruitdamp vulde de cabine.
‘Geef hier dat geweer, Caro,’ fluisterde Stunt gejaagd. ‘Blijf goed uitkijken!’
Het volgende ogenblik klonk wéér een schot.
| |
| |
‘Heb je er een doodgeschoten?’ vroeg Caro angstig. ‘Nee, nog niet. Die vent was weer dichterbij gesprongen, maar nu is'ie opnieuw weggedoken!’
‘Ik zie aan deze kant niks meer!’ zei Caro. Haar hart bonsde in haar keel. Gek, ze moest nu ineens even aan thuis denken, waar haar vader en moeder waarschijnlijk de avondkrant zaten te lezen! Als ze eens wisten hoe hun dochter op dit moment...
‘Een paar fakkels worden gedoofd! Nog één keer vuren!’
Op hetzelfde moment klonk een derde schot. Caro begon te hoesten. De kruitdamp sloeg op haar keel.
‘Ze smeren 'm, geloof ik,’ fluisterde Stunt. ‘Zie je, overal gaan de fakkels uit!’
Caro hoorde dat Stunt opnieuw het geweer laadde.
‘Aan deze kant gaan ze óók allemaal uit!’ riep ze triomfantelijk. ‘Ze zijn bang geworden! Van zo'n geweer hebben ze niet terug!’
Gespannen tuurden ze in de duisternis rondom de cabine.
‘Wat verwacht je dat ze zullen doen?’ vroeg Caro, die weer moed begon te krijgen.
‘We zullen ze vannacht wel niet meer terug zien, denk ik. Zie jij nog wat?’
‘Nee, Stunt, alle fakkels zijn aan deze kant uit. Ik zie niks meer.’
‘Blijf goed uitkijken en scherp luisteren, Caro.
Ze spraken nu geen woord meer en luisterden aandachtig. Het bleef stil. Een uil kraste in een boom boven hen en de nachtwind floot door de kieren van de wrakke cabine.
Toen ze zo een tijd gelegen hadden, fluisterde Stunt huiverend: ‘Probeer jij maar wat te slapen, Caro. Ik
| |
| |
blijf wel op de uitkijk. Als ik wat verdachts hoor, paf ik nóg wel 'n keer!’
Nog nooit had een nacht zo lang geduurd. Pas tegen de morgen viel Caro in slaap.
Stunt liet haar lang uitslapen, maar later op de ochtend moest hij haar toch wakker maken.
‘Nu moet je eerst het terrein om de cabine zoveel mogelijk opensnijden, Caro!’ beval Stunt. ‘Hier, neem het geweer mee. Pas goed op. Het is geladen!’
Voorzichtig nam Caro het wapen over. Ze vond het maar een gevaarlijk ding.
‘Als er wat is... schieten!’ zei Stunt nog. ‘Ik ga proberen een dutje te doen!’
|
|