| |
| |
| |
Dreigend gevaar.
Langzaam ging het deurtje van de vliegtuigcabine open en moeizaam klom iemand naar buiten. Het was meneer Terhoog. Met één hand greep hij een overhangende boomtak en liet zich op de grond zakken. Zijn linkerarm hing slap langs het lichaam. Wezenloos staarde hij in het rond. Hij liep een paar passen en leunde toen tegen een boom.
Het begon al donker te worden in het oerwoud. De gutsende regen scheen hem niet te deren. Hij liep weer een paar passen en ging toen op de drassige bodem zitten. Hij keek om zich heen. Langzaam drong het gebeurde tot hem door.
Hij betastte zijn linkerarm. Waarschijnlijk gebroken, realiseerde hij zich.
‘Stunt!’ schreeuwde hij plotseling. Met moeite stond hij op en wankelend liep hij terug naar de cabine, waarvan hij het deurtje had laten openstaan. De cabine lag op z'n kant en het regenwater liep door het geopende deurtje naar binnen. Hij klom op de cabine en liet zich naar binnen zakken.
‘Stunt!’ riep hij weer. ‘Caro... Tamara!’
‘Hmmm?’ klonk het.
De twee meisjes hingen in hun riemen. Caro staarde meneer Terhoog met grote ogen aan.
‘We zijn verongelukt!’ zei ze plotseling.
Met zijn bruikbare hand maakte de fotograaf de riemen los, die de meisjes aan hun stoel gekluisterd hielden.
‘Hoe is 't?’ vroeg hij bezorgd.
‘Ik... ik geloof goed,’ was het zachte antwoord.
‘En Tamara? Kom, laten we Stunt en Tamara eruit
| |
| |
halen,’ zei meneer Terhoog.
Caro schudde Tamara's hand. ‘Ze is dood, geloof ik!’ zei ze verschrikt.
‘Probeer haar op te tillen, dan trekken we haar naar buiten,’ zei de fotograaf, die zelf weer naar buiten kroop.
Met de grootste inspanning kregen ze Tamara uit de cabine.
‘Ze lééft!’ zei meneer Terhoog. ‘Ze haalt adem. Komt wel bij! En nu Stunt!’
De twee kropen weer naar binnen.
‘Houd z'n arm vast, Caro, dan maak ik die riem los. Pas op dat hij niet naar beneden valt!’
Meneer Terhoog schrok toen hij het vaalbleke gezicht van de vlieger zag.
Samen trokken ze uit alle macht om het lichaam van Stunt uit de cabine te halen. ‘Pas op, Caro!’ waarschuwde meneer Terhoog. ‘Zijn ene been zit klem!’
Ze hadden Stunt nu met het hoofd door de cabinedeur. ‘Die krijgen we er zo nooit uit! Dat rechterbeen zit tussen de stoel en de ingedrukte wand klem!’
Meneer Terhoog, die in de cabine stond, drukte met zijn voet de wand zoveel mogelijk naar beneden, terwijl hij met zijn goede arm de stoel omhoogtrok. ‘Trekken!’ riep hij.
Even later hadden ze ook Stunt uit het vliegtuigwrak gesleept.
Door het koude regenwater had intussen Tamara de ogen geopend.
‘Wat doen jullie?’ was haar eerste vraag, terwijl ze zich oprichtte.
‘Hoe gaat 't? Niets gebroken?’ informeerde meneer Terhoog bezorgd.
| |
| |
‘Hu... hoofdpijn!’ klaagde Tamara. ‘Waar zijn we eigenlijk?’
‘O, we zitten een beetje in 't oerwoud. Geen zorg, hoor! Komt best in orde,’ stelde meneer Terhoog haar gerust.
‘Stunt is er geloof ik slecht aan toe,’ meende Caro.
‘Kom, meisjes, we moeten iets doen. We regenen hier kletsnat. Straks zitten we allemaal met een dubbele longontsteking. Dat kunnen we er niet bij hebben! We moeten proberen de cabine rechtop te zetten, dan kunnen we daar tenminste de nacht doorbrengen.’
Meneer Terhoog trok zijn regenjas uit en legde die over Stunt.
‘Opschieten, meisjes. Stunt ligt in de modder. Vlug, dan kunnen we hem hier binnen leggen!’
Tamara was opgestaan. Ze trok een pijnlijk gezicht, maar ze scheen het ongeluk goed overleefd te hebben. Spoedig waren alle drie bezig de cabine te kantelen. De zware vliegtuigmotor, die nog aan de cabine vast zat, was erg moeilijk te kantelen, maar uiteindelijk slaagden ze er toch in. De cabine stond nu weer normaal en wonder boven wonder bleek hij niet eens zo heel erg beschadigd te zijn. Het geboomte had de val gebroken.
‘Vlug, eerst Stunt naar binnen!’ commandeerde meneer Terhoog. Ze namen de vlieger voorzichtig op en legden hem languit op de vloer van de cabine.
‘Mijn been!’ riep Stunt, die bij bewustzijn was gekomen, plotseling uit. Wild keek hij om zich heen. Enkele seconden maar... toen verloor hij weer het bewustzijn.
Meneer Terhoog bekeek het been, dat klem gezeten had, zorgvuldig. Uitwendig was er weinig te zien.
| |
| |
‘Wat is er met uw arm?’ vroeg Caro, die opmerkte dat meneer Terhoog zijn linkerarm niet kon gebruiken.
‘Vermoedelijk gebroken. Niets aan te doen.’ Hij begon alle kastjes in de cabine te doorzoeken.
Tamara sloot het deurtje weer. Ze zaten nu tenminste droog.
‘'t Lijkt me zo, dat we er alle vier wonderwel zijn afgekomen. Dat hebben we aan de bomen te danken!’
‘Hoe komen we terug?’ vroeg Tamara.
‘Daar zullen we ons nú maar niet te druk over maken!’ vond meneer Terhoog. ‘Als Stunt weer op de been is, zien we wel verder. Vannacht zitten we in elk geval droog. Hebben jullie je boterhammen nog, meisjes?’
Caro voelde in de zak van haar spijkerbroek en haalde er een kletsnat pakje uit. Ook Tamara was tijdens de vliegtocht haar brood helemaal vergeten, en nu toonde ze haar broodje.
‘Bewaren!’ adviseerde de fotograaf. ‘Niet opeten. Je hebt het later misschien meer nodig. Hadden we die pakketten maar niet bij die balatamensen afgegooid!’ voegde hij er zuchtend aan toe.
Uit een van de kastjes haalde hij een blikje, waarin wat schroefjes zaten. ‘Daar kunnen we water mee scheppen,’ zei hij, terwijl hij de schroefjes eruit haalde. Hij opende het deurtje en ging weer naar buiten. ‘Ik ga water zoeken. Blijven jullie maar binnen. Je regent anders onnodig nat!’ riep hij nog.
‘Daar zitten we dan!’ verzuchtte Caro, die met een pijnlijk gezicht aan haar voorhoofd voelde. Ze had boven haar linkeroog een grote bult. ‘Ik ben met m'n
| |
| |
hoofd ergens tegenop gevlogen!’
Even later kwam de fotograaf terug.
‘Aan water geen gebrek!’ zei hij. ‘Voor de nacht wil ik wat water klaarhouden voor Stunt, als hij dorst heeft. Hij komt straks wel weer bij. Voorlopig rustig laten liggen.’
‘Hu, koud hè?’ rilde Tamara.
‘We zullen voorlopig geen vuur kunnen maken,’ zei meneer Terhoog. ‘Geen droge tak in het hele bos! Morgen eerst hout verzamelen en dat hierbinnen opstapelen. Dan kan 't drogen.’
‘Ik zal een pina afdak maken. Zo'n dak van palmbladeren, daar komt geen druppel door. Dan kan het hout daaronder drogen,’ zei Tamara.
‘'t Is maar goed dat Stunt een geweer heeft. Onder die stoel daar steekt een houwer. We kunnen daar hout mee kappen. Doen jullie je regenjassen toch aan, meisjes. Jullie zitten kou te vatten in je natte kleren.’
‘Regenjassen!’ Die waren ze helemaal vergeten. Toen ze op Zorg en Hoop waren ingestapt, hadden ze hun jassen achterin gegooid. Het was ondertussen helemaal donker geworden. De regen kletterde onophoudelijk tegen de cabinewand.
‘Ik weet niet of Stunt een zaklantaarn heeft. Zien we morgen wel. Pak je goed in, meisjes, en probeer wat te slapen. Kop op, hoor. We boffen dat we nog leven! Welterusten!’ zei meneer Terhoog met een diepe zucht.
‘Auw!’ hoorden de meisjes hem nog brommen. ‘Die arm is een pijnlijk geval!’
Stunt lag op de vloer uitgestrekt, toegedekt onder zijn eigen jas en die van meneer Terhoog. De anderen zaten
| |
| |
ineengedoken in hun stoelen. Veel ruimte was er niet. De voorkant en de raampjes van de cabine waren helemaal ingedrukt. De staart was afgebroken, zodat daar nu een groot gat was.
‘Hoe komen we hier weg?’ fluisterde Tamara weer. ‘Caro, wat denk je? Wat is 't donker! We zitten ver weg van de stad, hè? Hoe heten die wilde Indianen ook weer?’ Tamara's stem trilde.
‘Indianen!’ riep Caro ineens. ‘Die Oyarikoelè's!’
‘Komaan, meisjes maak je niet druk!’ zei meneer Terhoog rustig. ‘Die bestaan misschien niet eens! Wie zegt je bovendien dat ze gevaarlijk zijn? Misschien komen ze ons wel helpen!’
‘Ik heb laatst van die Indianen gedroomd!’ zei Caro.
‘Probeer nu maar wat te slapen en droom dat er morgen zon is! Zanderij zal morgen wel een vliegtuig uitsturen om ons te zoeken. Ze weten immers waar we zo ongeveer zitten?’
‘Ik hou'm niet! Ik hou'm niet!’ klonk het plotseling uit de mond van Stunt. ‘Ik hou 'm niet! Daar gaan we! Riemen vast!’ klonk het schor.
‘Hoor je me, Stunt?’ zei meneer Terhoog. ‘Ik ben het, Terhoog!’
Geen antwoord. In het donker konden ze Stunt niet zien liggen.
‘Stunt!’ probeerde meneer Terhoog nog eens. ‘Hoor je me, Stunt?’
Weer geen antwoord. De vlieger had het bewustzijn weer verloren. Geen van drieën deden ze die nacht een oog dicht. Langzaam kropen de nachtelijke uren voorbij. Het bleef onophoudelijk regenen. Midden in de nacht hoorden ze ineens een vreselijk geraas en
| |
| |
breken van takken en een zware plof op de drassige bosgrond. Alle drie zaten een ogenblik verstijfd van schrik rechtop.
‘Wa's dat?’ fluisterde Caro met bibberende stem.
‘Daar is iets!’ fluisterde Tamara. ‘Indianen?’
‘Schei uit met je Indianen, Tamara!’ zei meneer Terhoog een beetje boos.
‘Wat kan het dan zijn?’ vroeg Caro weer.
‘Weet ik niet, maar ik denk iets van het vliegtuig, dat in de bomen was blijven hangen,’ antwoordde meneer Terhoog.
Allen luisterden aandachtig, maar verder hoorden ze niets meer. Pas toen een lichte schemering aankondigde dat een nieuwe dag in aantocht was, vielen ze in slaap. Doodvermoeid als ze waren.
‘Ik hoor een vliegtuig!’ riep Caro plotseling.
Alledrie zaten ineens recht op. Meneer Terhoog keek op z'n horloge. ‘Het is al een uur!’ riep hij uit. ‘Ze zoeken naar ons!’
Heel in de verte hoorden ze motorgeronk. In enkele seconden waren ze buiten. De regen viel nog in stromen neer.
‘Maar ze kunnen ons hier nooit vinden, we moeten een open plek zoeken!’ schreeuwde meneer Terhoog en hij rende weg.
‘Maak een vuur!’ klonk het plotseling uit de cabine.
Caro kroop weer naar binnen en zag Stunt rechtop zitten.
‘Ha! Hoe is het er mee, Stunt?’ vroeg ze opgelucht.
‘M'n ene been is gekraakt!’ verzuchtte de vlieger.
‘Maak een vuur, Caro, vlug, dan zien ze de rook!’
‘Maar alles is drijfnat!’ antwoordde Caro.
| |
| |
‘Hij komt dichterbij!’ schreeuwde Tamara buiten.
Caro rende naar haar toe. ‘Meneer Terhoog, Stunt is beter!’ riep ze.
‘De radio!’ klonk weer de stem van Stunt uit de cabine.
Weer kroop Caro naar binnen. ‘Kan ik wat doen, Stunt?’
‘Draai die zwarte knop om, Caro!’ commandeerde hij, ‘en geef me die microfoon. O, mijn been! Ik kan het niet bewegen!’
Vlug draaide Caro de knop om en hield Stunt de microfoon voor de mond.
‘Hallo, hallo. Hier Obo Charlie Mike. Hier Appel. Hallo, hallo. Hier Appel. Hoort u mij?’ riep Stunt. ‘Zet mij die koptelefoon op, Caro, vlug!’
Er kwam van het toestel in de lucht geen antwoord. In de verte hoorde Caro het geronk van motoren.
‘Hallo, hallo, hier Appel. Obo Charlie Mike. We liggen onder de bomen. U kunt ons niet zien. Wij horen u! Hallo, hallo, hier Appel! Hoort u mij?’
Geen antwoord.
Plotseling een fluittoon en toen klonk het duidelijk: ‘Hallo, Zanderij. Nee, niets gevonden. Voortdurend zware regen. We zien heel weinig. Kruisen vlak boven de boomtoppen in Oranjegebergte. Volgen Oelemari-rivier. Geen spoor van Appels vliegtuig. Nutteloos verder te zoeken. We komen terug. Sorry. Over!’
‘Hier zijn we!’ schreeuwde Stunt vertwijfeld. ‘Hallo, hallo, hier Appel! Hallo hallo!!’
Het bleef verder stil.
‘Ze horen ons niet. Zender is stuk!’ zuchtte Stunt.
Het motorgeronk verwijderde zich en even later was het totaal verdwenen.
| |
| |
Tamara kwam weer binnen. ‘Hij is weg!’ riep ze diep teleurgesteld uit.
Even later kwam ook meneer Terhoog terug. ‘Geen open plek te vinden!’ zei hij. ‘O, hallo, Stunt. Weer op de been?’ vervolgde hij, toen hij de vlieger zag zitten.
‘Op één been,’ luidde het antwoord. ‘M'n andere been is er geweest!’
‘Waar is je kaart?’ vroeg de fotograaf, wiens eerste zorg nu was hier weg te komen.
‘Jullie moeten hier niet blijven zitten. Ik vrees dat ik niet mee zal kunnen, maar als jullie de bewoonde wereld bereiken, kunnen jullie voor mij wel hulp sturen. Ik red me hier wel!’ antwoordde Stunt. ‘Hier, haal de kaart uit m'n zak. Ik had met dat beroerde weer helemaal niet moeten vliegen! Het had op een andere dag ook wel gekund. Het is allemaal mijn schuld. Ik...’
‘Als je uitgepraat bent, wil ik ook wat zeggen!’ viel meneer Terhoog hem in de rede. ‘Samen uit, samen thuis!’ Hij had de kaart al opengevouwen.
‘Tja, waar zitten we nu. Hier loopt de Oelemari, daar moeten we toch ergens zijn neergekomen, hè?’
‘Dat zou ik wel denken,’ antwoordde Stunt. ‘Maar gezien heb ik de Oelemari niet. Ik heb dat zoekende vliegtuig zoëven met Zanderij horen spreken. Ze zeiden dat ze de Oelemari volgden, dus die moet daar lopen!’ Stunt wees in de richting waar ze het vliegtuig hadden gehoord. ‘Dat vliegtuig zat hier een heel eind vandaan, dus de Oelemari zal niet dichtbij zijn!’
‘De Oelemari loopt noord-oost en mondt uit in de Litanie-rivier. Dat is de bovenloop van de Marowijne. Als we nu maar bij de Oelemari komen, vinden we
| |
| |
vanzelf wel de Litanie en langs die rivier wonen mensen. Ojana-Indianen. Die zijn bevriend,’ vertelde meneer Terhoog, die weleens in het binnenland had gereisd.
‘Ja, uiteindelijk kan je daar komen, Terhoog. Maar ik moet je wel waarschuwen dat je per dag niet meer dan een kilometer of tien vordert. Je moet je een weg door het dichte oerwoud kappen, en dat is een vermoeiend en tijdrovend werk. Nu is het maar de vraag hoever we hier van de Oelemari zitten. Naar het geluid van het vliegtuig te oordelen, kun je de rivier in één dag bereiken.’
‘Ik heb honger!’ zei Caro ineens. ‘En mijn brood is nog kletsnat!’
‘Het mijne ook,’ zei Tamara.
‘Zullen we het toch maar opeten? Sinds gisterenmorgen hebben we niets meer gegeten. Ik rammel!’ verzuchtte Caro.
‘Jij hebt toch patronen, nietwaar Stunt?’ zei meneer Terhoog, die het geweer inspecteerde.
‘Ja, in een doos in dat zakje daar, aan de wand.’
De fotograaf nam het doosje en telde de patronen.
‘Vijftien stuks!’ zei hij. ‘Wie is er een goed schutter?’
‘Ik heb nog nooit geschoten!’ bekende Caro.
‘Nou... ikzelf ook niet dikwijls,’ moest ook de fotograaf toegeven.
‘Maar ik wel, meneer,’ zei Tamara. ‘Ik heb vaak gejaagd met mijn vader!’
‘Maar we moeten wel zuinig zijn op onze patronen,’ waarschuwde Stunt.
‘Kom, meisjes, we gaan hout verzamelen. We moeten hout drogen om later een flink vuur te maken om de kleren te drogen. Je kunt niet in kletsnatte kleren
| |
| |
blijven rondlopen,’ besliste meneer Terhoog.
‘En om te koken!’ zei Tamara, die haar maag voelde jeuken.
‘In dat kistje zit een primus om op te koken,’ zei Stunt. ‘Ik heb er pas nog petroleum ingedaan.’
Tamara nam de houwer en ging naar buiten. Ze begon bladeren van palmbomen af te kappen. Toen ze een stapel had, ging ze de hoofdnerven splijten. De beide helften bond ze daarop met dunne lianen weer aan elkaar, zodat deze plat op elkaar kwamen te liggen.
‘Dat wordt het dak!’ zei ze tegen Caro. ‘Nu nog wat stokken.’
Ze kapte een hoeveelheid dunne stammetjes en ontdeed die van alle zijtakjes.
‘Ik ga eens kijken of er wat te schieten valt!’ zei meneer Terhoog. ‘Maar ik waag er maar één patroon aan hoor!’
Tamara gaf Caro, die dapper meehielp, alle aanwijzingen, en na een tijdje ingespannen arbeid hadden ze een keurig afdakje gemaakt, waar het regenwater niet door kwam.
‘Nu hout, Caro!’
In korte tijd hadden de meisjes een hele stapel brandhout verzameld. In de verte klonk een schot!
‘Zou meneer Terhoog iets geraakt hebben?’ vroeg Caro.
‘Ik hoop van wel, want ik heb een reuze honger!’ verzuchtte Tamara.
Daar kwam meneer Terhoog al aan.
‘Wat geschoten?’ riep Caro.
‘Niks, m'n arm doet te veel pijn. Ik kan het geweer niet ophouden. Ik zag een flinke miereneter, maar ik miste!’
| |
| |
‘Een miereneter!’ riep Tamara verschrikt. ‘Brrr, niet te eten! Taai!’
‘Wacht maar, honger maakt rauwe bonen zoet!’ waarschuwde meneer Terhoog.
Hij had echter wel wat anders. ‘Kijk!’ zei hij triomfantelijk. ‘Dit is toch óók eetbaar, nietwaar?’ Hij had een grote schildpad onder zijn arm. ‘Weet jij hoe je schildpad moet koken, Tamara?’
‘Nooit gedaan, maar wel zien doen!’ antwoordde Tamara.
‘Nou, dan laten we het koken van de sekrepatoe aan jou over!’
De regen was eindelijk opgehouden en in het bos begon het een beetje lichter te worden.
‘Heb je een pan, Stunt?’ vroeg meneer Terhoog.
‘Moet wel ergens zijn. Is zeker naar buiten geslingerd!’ luidde het antwoord. Stunt kon niet naar buiten komen. Hij moest op de vloer van de cabine blijven liggen.
Een paar uur later kwam meneer Terhoog al met een pannetje aandragen. Voorzichtig schepte hij wat water uit een smal stroompje, terwijl Tamara en Caro met de schildpad bezig waren. Toen ze later alle vier in de cabine met een schildpadkluifje aan het worstelen waren, zei Stunt: ‘Is de benzinetank leeggelopen?’
‘Geen druppel meer!’ antwoordde de fotograaf.
‘Jammer! Anders hadden we benzine over het natte hout kunnen gooien, dan brandt het vanzelf wel.’
‘Morgen gaan we lopen, Stunt!’ zei meneer Terhoog.
‘Ik heb er eens goed over nagedacht. Jij, Stunt, kunt onmogelijk mee. Een van de meisjes blijft hier bij je en jullie houden ook het geweer hier. Tamara moet straks maar op jacht gaan en schieten wat ze kan. Dat koken
| |
| |
we dan onmiddellijk en nemen we morgen mee als proviand.’
‘Wie blijft hier?’ vroeg Stunt.
‘Dat moeten de meisjes maar onder elkaar uitmaken!’ zei meneer Terhoog.
‘Gaan jullie in hemelsnaam alle drie!’ riep Stunt uit.
‘Je kunt toch altijd later hulp sturen!’
‘Onzin! Een van de meisjes en ik vertrekken morgenochtend vroeg. We zoeken eerst naar de Oelemari en dan volgen we die tot we bij de Litanie komen. Daar ontmoetten we misschien wel Ojana-Indianen of bosnegers van de Bonni-stam. Tamara, ga jij eens kijken of je wat kunt schieten. Ik heb de indruk dat hier veel wild zit! Schiet alles wat maar eetbaar is! Hier zijn vijf patronen. Goede jacht!’
Tamara vertrok, het geweer over de schouder.
‘Het lijkt me beter dat Tamara morgen meegaat,’ meende Caro. ‘Zij kent het oerwoud beter. En als u bosnegers of Indianen ontmoet, heeft u meer aan haar. Zij spreekt de bosnegertaal en ze kan ook wel met Indianen spreken!’
‘Inderdaad. Dat lijkt me een goed idee,’ zei meneer Terhoog.
‘Ik zal hier wel voor Stunt zorgen,’ zei Caro.
‘Daar wil ik helemaal niets van horen!’ riep Stunt uit. ‘Jij gaat met meneer Terhoog en Tamara méé!’
‘Maar jou wordt helemaal niks gevraagd!’ antwoordde de fotograaf.
Plotseling kwam Tamara opgewonden binnenstormen. ‘Voetsporen... voetsporen!’ riep ze uit. ‘Ik heb in de modder sporen van blote voeten gevonden!’
‘Zijn dat niet je eigen voetsporen?’ vroeg meneer Terhoog ongelovig.
| |
| |
‘Nee, meneer,’ hield Tamara vol. ‘Ze zijn veel groter!’
‘Wat zeg je? Groter? Waar?’
‘Kom maar mee!’ riep Tamara verschrikt.
Een paar minuten later stonden meneer Terhoog en de twee meisjes te staren naar duidelijke voetafdrukken in de modder. Ze waren inderdaad heel wat groter dan enige voetafdruk die meneer Terhoog ooit had gezien.
‘Vreemd...’ mompelde hij.
‘Misschien Oyarikoelè's?’ zei Caro. ‘Wat denkt u, meneer?’
‘Ik? Ik ben een boon als ik het weet! Zulke grote voetsporen heb ik nog nooit gezien. Maken jullie je er maar niet druk over, meisjes, maar... blijf voor alle zekerheid steeds in de buurt van de cabine!’
Meneer Terhoog liep naar Stunt. ‘Schiet wat je raken kunt, Tamara!’ riep meneer Terhoog nog. ‘En loop niet te ver!’
In de cabine lag Stunt vol spanning te wachten.
‘Zeg Stunt, het klinkt niet plezierig, maar ik moet je toch waarschuwen. Er zitten hier vreemde mensen in de buurt, maar ze laten zich niet zien. We hebben sporen van blote voeten gezien, die aan duidelijkheid niets te wensen overlaten. Het zijn sporen van vreemde mensen, groter dan gewone mensen, denk ik!’
‘Oyarikoelè's? denk je?’ zei Stunt een beetje geschrokken.
‘Dat moet haast wel. Het zijn vast en zeker mensensporen. Vijf tenen aan elke voet!’
‘Wat zeiden de meisjes, Terhoog?’ vroeg Stunt direct.
‘Caro dacht onmiddellijk aan Oyarikoelè's, maar ik ben daar maar niet op ingegaan. We moeten hier zo
| |
| |
vlug mogelijk weg, Stunt. We moeten jou maar dragen. Althans... proberen!’
‘Dat is onmogelijk! Absoluut onmogelijk. De meisjes zijn pas zestien jaar en jij met je gebroken arm. Nee, Terhoog. Ik sta erop, dat je Caro eveneens meeneemt!’
‘Maar we kunnen het toch proberen?’
‘Nee. Het zou nog beter zijn als jullie nu direct konden vertrekken. Jullie moeten je een weg door het bos kappen. Met één houwer en een zware vracht schiet je helemaal niet op. We zouden misschien doodop ergens blijven steken. Nee, Terhoog. Dat is een volslagen onmogelijkheid!’
Een schot klonk en Stunt keek op. ‘Laat de meisjes maar oppassen en niet te ver gaan, Terhoog. Om je de waarheid te zeggen, lijkt mij het gevaar heel groot!’
‘Wat is er over die Oyarikoelè's eigenlijk bekend?’ wilde meneer Terhoog weten.
‘Niet veel. De Trio-Indianen, de Ojana's en de Bonni's hebben er weleens contact mee gehad. Meer dan honderd jaar geleden. De vreselijkste verhalen doen de ronde en niemand weet wat ervan waar is. Ze hebben vroeger eens een missionaris overvallen en er is nooit meer iets van die man gehoord. Nee, jullie moeten hier zo gauw mogelijk weg. Het is nu al te laat om vandaag nog te gaan, want je komt vandaag niet meer uit deze buurt. Vertrekken jullie dan morgen vroeg, zodra het licht begint te worden. Neem het geweer ook mee, Terhoog. Maak je over mij geen zorgen, ik red me hier wel! Stunt heeft wel voor hetere vuren gestaan!’
Weer hoorden ze een geweerschot. ‘Ik hoop dat ze wat geraakt hebben!’ zei meneer Terhoog.
| |
| |
‘Misschien schrikken die schoten de Indianen wel af!’ meende Stunt.
Kort daarna kwamen de meisjes terug. Caro had een grote kapassi (gordeldier) en Tamara een baboen-aap (brulaap) over haar schouder bengelen, terwijl de laatste nog een schildpad onder haar arm droeg.
‘Alsjeblieft!’ riep de fotograaf uit. ‘Die jongedames kun je tenminste op jacht sturen!’
‘Maar onmiddellijk schoonmaken, hè?’ zei Caro.
‘Die baboen mag zeker wel vier uur koken, want ze zijn zo taai als mijn schoenzolen!’ meende Stunt. ‘Kapassivlees is verrukkelijk!’
Het was al donker toen de meisjes de dieren gevild hadden. Het licht van de primus wierp een spookachtige gloed op het gebladerte rond de cabine.
‘Meisjes,’ zei meneer Terhoog ineens. ‘We moeten open kaart spelen. De toestand is ernstig. Stunt wil alléén achterblijven. Hij staat erop dat wij met ons drieën morgenochtend vertrekken. Die voetsporen zijn naar alle waarschijnlijkheid van de Oyarikoelè's. Dat wil natuurlijk niet zeggen dat er van die kant bepaald gevaar dreigt. We weten daarvoor te weinig van die mensen af. Maar we moeten op onze hoede zijn! We nemen het vlees dat Tamara aan het klaarmaken is mee. Hoe lang we onderweg zullen zijn, kunnen we van tevoren niet zeggen, maar het kan wel een hele tijd zijn. Het wordt een moeilijke tocht, bereid je daar maar op voor. Morgenochtend vertrekken we dus! Wat denken jullie daarvan?’
Met grote ogen keken de meisjes meneer Terhoog aan.
‘En Stunt dan?’ vroeg Caro.
‘Dat heb ik toch juist verteld? Die blijft hier.’
| |
| |
‘Alleen?’
‘Ja, dat wil hij nu eenmaal!’ zei meneer Terhoog kort.
‘Dan blijf ik ook achter!’ verklaarde Tamara onmiddellijk.
‘Ik!’ zei Caro. ‘Stunt kan hier toch niet alleen blijven?’
‘Ja, meisjes!’ kwam Stunt nu tussenbeide. ‘Dat heb ik al allemaal met meneer Terhoog afgesproken, dus daar hoeven we niet meer over te spreken!’
‘Alles goed en wel, maar ik laat Stunt hier niet alleen achter!’ zei Caro nadrukkelijk.
‘Dan moet meneer Terhoog maar alleen gaan,’ meende Tamara, ‘want ik blijf ook.’
‘Hoor je het, Stunt?’ zei de fotograaf. ‘Dat is de mening van de meisjes. Ik wist het wel. We hebben hier te maken met twee flinke dochters! Je hebt 't gehoord, Stunt! Eén blijft er in elk geval bij je!’
Stunt probeerde zich een beetje op te richten. ‘Meisjes,’ zei hij met een pijnlijk gezicht, ‘ik zal dit nóóit vergeten. Ik heb jullie in deze soep gebracht. Het is allemaal mijn schuld. Ik had niet moeten vliegen met dat weer. Degene die hier met mij zou achterblijven, die... eh... die komt misschien nooit meer in de bewoonde wereld terug. Die Oyarikoelè's zijn geen lieve jongens... Je bent je droom toch nog niet vergeten, Caro?’
Het meisje keek even angstig in 't rond.
‘Wat gebeurde er ook al weer in die droom?’ drong Stunt aan, toen hij merkte dat Caro bang werd. ‘Wees verstandig, meiske, en ga morgen met meneer Terhoog méé! Allebei! Jullie mogen blij zijn als jullie morgen nog kunnen vertrekken!’ besloot Stunt.
| |
| |
‘Je probeert ons bang te maken!’ zei Caro moedig.
‘Maar ik blijf toch!’
‘Luister, meisjes!’ zei meneer Terhoog. ‘Luister naar mij en niet naar Stunt. Die zit jullie alleen maar bang te maken. Het lijkt mij het verstandigst dat Tamara meegaat en Caro met het geweer bij Stunt blijft. Jij kunt met de Indianen praten, nietwaar, Tamara? Jij bent ook meer gewend om door het bos te sjouwen!’
Tamara antwoordde niet. Het plan om haar vriendin achter te laten, beviel haar helemaal niet.
‘Het is beter zó, Tamara,’ zei Caro. ‘Meneer Terhoog heeft veel meer aan jou dan aan mij!’
‘Sluit dat deurtje, Terhoog!’ zei Stunt. ‘Het wordt weer koud! Als zij weg zijn stoken we grote vuren, Caro. Lekker warm! Let maar eens op. We redden ons hier best!’ Hij protesteerde dus niet meer. Het was maar goed dat geen van vieren naar buiten kon kijken, want daar stonden in de duisternis drie lange, vreemde gestalten. Behoedzaam slopen ze rond de cabine.
Even richtte Stunt zijn hoofd op. Hoorde hij buiten iets? Ach welnee, flauwekul! Begon hij nu zelf ook al dingen te horen? In elk geval niets laten merken. De meisjes zaten al genoeg in de rats, al wilden ze dat niet bekennen. Ongemerkt trok hij het geweer naar zich toe en stopte er een patroon in.
Ze hadden de primus nu uitgedaan. ‘Wees maar zuinig met de petroleum, Stunt!’ waarschuwde de fotograaf.
‘Proberen jullie maar wat te slapen,’ zei Stunt.
‘Morgenavond zullen jullie je benen wel voelen!’
‘Welterusten,’ zei meneer Terhoog, terwijl hij zich in zijn jas rolde.
| |
| |
‘Maf ze!’ antwoordde Stunt. ‘Als jullie wat inschikken, dan kunnen jullie precies achter die twee stoelen liggen, op de grond.’
Hij wilde de meisjes niet voor het deurtje hebben.
Caro en Tamara kropen hun stoelen uit en strekten zich uit achter in de cabine. Meneer Terhoog had het gat achterin met stukken van de afgebroken staart dichtgemaakt.
Stunt had veel pijn aan zijn been en kon de slaap niet vatten. Al gauw hoorde hij aan het regelmatig ademen van zijn drie metgezellen, dat alle drie sliepen.
Daar hoorde hij wéér iets buiten. Nee, dat was beslist géén verbeelding! Hij hoorde duidelijk voetstappen. Hij hoorde een takje breken, vlak voor het deurtje. Zouden het misschien dieren zijn? Hij richtte zich wat op. Zou hij Terhoog wakker maken? Nee, wat zou die kunnen doen? Hij hoorde buiten iemand fluisteren... er waren mensen buiten...! Zou hij schieten, in het wilde weg? Hij kon niets zien... Nu hoorde hij ineens niets meer. Waren ze weg? Zouden ze terugkomen?
‘Nou, Stunt, hou je taai!’ zei meneer Terhoog de volgende morgen voor dag en dauw, toen hij en Tamara klaarstonden voor vertrek.
‘Dag Caro!’ zei Tamara met een strak gezicht. Ze had tranen in haar ogen.
Caro antwoordde onverstaanbaar.
‘Vooruit, Caro!’ riep Stunt. ‘Wees een verstandig meisje en ga mee!’
‘Doe ze de groeten van me!’ was alles wat Caro zei, en ze probeerde te lachen.
‘Prettige wandeling!’ riep Stunt, en ook hij probeerde
| |
| |
te lachen. ‘Kop op, mensen, het zal wel loslopen!’
Een paar grote tranen rolden over Caro's wangen.
‘Kom binnen zitten, Caro, dan zal ik je vertellen wat mij eens is overkomen!’ zei Stunt.
Caro kroop snikkend naar binnen.
‘Ik was eens 'n keer...’ begon de vlieger.
|
|