Caro en Tamara. In de groene hel
(1970)–Constant Butner– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 43]
| |
‘anders hadden we helemaal naar Zanderij gemoeten. Vijftig kilometer van de stad!’ ‘Wat jammer dat het regent, Caro!’ vond Tamara. ‘Maar 't houdt straks misschien wel op.’ Het was maar een sombere dag. Een loodgrijze lucht waaruit een fijne motregen viel. Tamara had haar schoenen in haar hand. De wegen rond het vliegveld waren door de aanhoudende regens veranderd in grote poelen roodbruin modderwater. Als er een auto passeerde, moest je een goed heenkomen zoeken, anders zat je van top tot teen onder de modder. Het vliegveld leek in het midden meer op een moeras. ‘Moet Stunt dáárin landen?’ riep Caro uit. Er stond een kleine loods en daar stonden een paar arbeiders rond een ezelkar. Op de wagen lagen een paar pakketten, waarin zeker de houwers en levensmiddelen zaten verpakt. ‘Zie jij die meneer Terhoog?’ vroeg Tamara. Nauwelijks had ze dit gezegd, of een meneer stapte op de meisjes toe en zei. ‘Aha, jullie zijn zeker de twee passagiers? Ik ben Terhoog. Nou, we treffen het niet met het weertje, hè? Eh... hebben jullie al eens eerder gevlogen?’ ‘Nee, meneer. Dit is de éérste keer!’ zei Caro. ‘Ik ben Caro Donkers en dit is mijn vriendin Tamara Voorn,’ stelde Caro zichzelf en Tamara voor. Hartelijk schudde meneer Terhoog de meisjes de hand. Hij had een koffertje onder zijn arm. Daar zit zeker de camera in, dacht Caro. ‘Waar blijft Stunt nou?’ zei meneer Terhoog, op zijn horloge kijkend. ‘Je bent te laat, vriend. Je laat je passagiers wachten!’ ‘Stunt heeft een paar dagen bij ons op de plantage | |
[pagina 44]
| |
gelogeerd,’ vertelde Caro. ‘Hij is vanmorgen al heel vroeg naar Zanderij vertrokken.’ ‘Is 't op Zanderij ook zo'n modder?’ wilde Tamara weten. ‘O nee, daar hebben ze mooi geasfalteerde startbanen!’ zei meneer Terhoog. ‘Weet je wel dat hier een paar jaar geleden nog geen huis stond? Toen ik voor 't eerst in Suriname kwam, was dit veld een vliegveldje voor de Amerikaanse luchtmacht.’ ‘De Amerikaanse?’ vroeg Caro ongelovig. ‘Jazeker, je weet toch wel dat in de tweede Wereldoorlog de Amerikaanse luchtmacht in Suriname zat? Vóór die tijd was het vliegveld Zanderij ook niets. Zij hebben de weg naar Zanderij aangelegd. Dat schijnt een heel duur wegje te zijn geweest!’ ‘Wat deden die Amerikanen op Zorg en Hoop?’ ‘Ze hadden hier een blimpfield.’ ‘Weer wat nieuws!’ riep Caro uit. ‘Wat is dat voor iets?’ ‘Blimps waren kleine luchtschepen. Kleine zeppelins, die de Amerikanen langs de kust gebruikten om bijvoorbeeld onderzeeboten op te sporen, of om koopvaardijschepen te beschermen. Ze konden stilstaan in de lucht. Jullie hebben misschien weleens foto's gezien van die ballonnen, die ze in de oorlog boven Londen en andere grote steden hadden hangen? Die zaten met stevige kabels aan de grond vast en dreven hoog boven de steden.’ Ja, daar hadden de meisjes inderdaad weleens afbeeldingen van gezien. ‘Nou, die blimps waren ongeveer even groot, alleen waren ze natuurlijk bestuurbaar.’ ‘Waarvoor dienden die ballonnen boven Londen, | |
[pagina 45]
| |
meneer?’ vroeg Tamara. ‘Door die kabels, waarmee de ballonnen aan de grond verankerd lagen, durfden de vijandelijke vliegtuigen niet laag over de stad te vliegen. Want als ze met zo'n kabel in aanraking kwamen, waren ze er geweest!’ ‘Koopvaardijschepen hadden die ballonnen soms ook wel eens!’ zei Caro. ‘Inderdaad. Als ze land naderden en binnen bereik kwamen van vijandelijke vliegtuigen, dan lieten ze een of twee van die ballonnen op. Dan konden de aanvallende vliegtuigen niet laag over het schip duiken, Behalve ballonnen, lieten ze ook wel heel grote vliegers op, met hetzelfde doel!’ ‘Hoor!’ riep Caro ineens. ‘Ik hoor een vliegtuig!’ Alle drie luisterden gespannen. ‘Zou 'ie dat zijn?’ vroeg Tamara. ‘Denk ik wel,’ zei meneer Terhoog. ‘Nou, je zult een geplons zien, als hij in dit moeras neerkomt!’ Even later zagen ze heel in de verte een kleine gele stip. ‘Ja hoor, daar komt Stunt eindelijk!’ riep meneer Terhoog uit. De stip werd groter en ze konden nu duidelijk de vormen van het toestel onderscheiden. Het was een eenmotorige eendekker, helemaal geel geverfd en met een niet-intrekbaar landingsgestel. Het toestel nam een duik en vloog één keer heel laag over het veld. Duidelijk zagen ze Stunt zitten en wuiven. ‘Hij verkent het veld eerst even, voor hij gaat landen,’ legde meneer Terhoog uit. Het vliegtuig maakte een grote boog rond het veld en verdween daarna weer in de laag voortjagende wolken. | |
[pagina 46]
| |
‘Hij klimt eerst wat, om een goeie landing te kunnen maken,’ zei meneer Terhoog. Nu en dan zagen ze een glimp van het vliegtuig. Precies in één lijn met de baan kwam het weer te voorschijn. Het motorgeronk nam nu sterk af en het volgende ogenblik zweefde het toestel al op een paar meter boven het veld. Grote golven vuil water spatten in alle richtingen toen de wielen de grond raakten. Aan het einde van het veld kwam het vliegtuig tot stilstand, draaide om en met een flink vaartje kwam het op de loods af. Caro en Tamara kregen het even benauwd. Tjonge, nu stónden ze ervoor! ‘Lang gewacht?’ riep Stunt, toen de vliegtuigmotor zweeg. ‘Kom, gooi de boel er maar vlug in!’ voegde hij er zonder antwoord af te wachten aan toe. De arbeiders begonnen het toestel onmiddellijk te laden. ‘Het wordt weer een hele dag regen,’ praatte hij verder. ‘Boven het binnenland ook regen, hebben ze me op Zanderij voorspeld. Zal me benieuwen of we veel zien!’ ‘Dan zal ik mijn camera's maar thuislaten!’ zei meneer Terhoog grijnzend. ‘Dan laat ik jou óók thuis!’ luidde het antwoord. Stunt tekende een bonnetje af, dat een van de arbeiders hem voorhield. De man gaf Stunt ook nog een pakje. ‘Patronen, meneer Appel!’ verkaarde hij. ‘Die moest ik u geven en erbij zeggen dat u er vooral voorzichtig mee moet zijn!’ ‘Moeten die ook afgegooid worden? Lijkt me gevaarlijk voor de mensen in de omgeving. Ik ben geen bommenwerper!’ | |
[pagina 47]
| |
‘Maar ze zijn veilig in houtwol verpakt, meneer. Ze kunnen wel een stootje verdragen. De bosarbeiders schijnen gebrek aan patronen voor de jacht te hebben. Gisteren is dat bericht over de radio van Bensdorp gekomen.’ ‘Nou, vooruit maar. Geef hier die patronen!’ zei Stunt. ‘Zijn jullie klaar, mensen? Klim er maar in. Oef, wat stinkt die bakkeljauw! Eh... jij zit voorin, naast mij, Terhoog. De meisjes achterin!’ Meneer Terhoog en de meisjes klommen in het toestel. ‘De groeten aan je baas!’ riep Stunt tegen een van de arbeiders. ‘Zeg hem maar dat hij voor een volgende keer beter weer bestelt!’ ‘Wakka boeng (goede reis), meneer!’ luidde het antwoord. Stunt liep voor een laatste inspectie eenmaal rond het toestel en klom er toen zelf ook in. ‘Dan gaan we maar!’ riep hij. ‘Waarvoor is dát?’ vroeg Caro, die op een geweer wees dat in een hoek van de cockpit was vastgebonden. ‘Dat heb ik altijd bij me. Evenals een doos patronen voor dat geweer, een houwer, een kooktoestel en een pannetje. Voorzorgsmaatregelen! Als je altijd boven het oerwoud vliegt, zoals ik, dan is het wel verstandig op alles voorbereid te zijn en zo een en ander bij je te hebben!’ Caro en Tamara keken hun ogen uit. Nu ging het dan gebeuren! Ze zouden echt gaan vliegen! ‘Maken jullie je riemen vast!’ commandeerde Stunt. ‘Waarvoor is dat?’ vroeg Caro verwonderd. | |
[pagina 48]
| |
‘Voorzorgsmaatregelen,’ antwoordde meneer Terhoog. ‘Dat moet in ieder vliegtuig, zowel bij de start als bij het landen.’ ‘Waarom?’ ‘Ach, je kunt immers nooit weten. Verbeeld je dat het toestel een slechte landing maakt en het met een onverwachte bons de grond raakt. Als de passagiers dan niet vast zitten, zouden ze allemaal door elkaar rollen!’ Stunt startte zijn motor. Wat een geraas plotseling! Ze konden elkaar nu niet meer verstaan. Even gaf Stunt vol gas en het toestel stond te schudden. Toen werd het geraas minder en Stunt gooide de remmen los. Het vliegtuigje begon te rijden. Het hobbelde over het ongelijke veld. In de plassen gekomen moest Stunt nu en dan veel gas geven om erdoorheen te trekken. Aan het begin van de baan hield het toestel even stil, Stunt gaf vol gas en met een plotselinge zwaai stonden ze in de goede richting. De lange startbaan, vol modder en plassen, lag nu recht voor hen. Stunt keek even om naar de beide meisjes. ‘Oké?’ riep hij. Twee benauwde gezichten knikten van ‘ja’. Vol gas! Het lawaai was oorverdovend. Het toestel begon te rollen, sneller en sneller, de schokken werden heviger. Ze zagen de arbeiders wuiven toen ze voorbij de loods reden. Plotseling voelden ze geen schok meer. Ze waren los van de grond! In een rechte lijn ging het voorwaarts. Ze zagen de grond beneden hen dieper en dieper wegzakken. Hemeltje, wat ging zo'n ding hard! Het vliegen was heel anders dan Caro zich had voorgesteld! ‘Net als een elektrische tram’, had Stunt gezegd. Ja, hij had gelijk. | |
[pagina 49]
| |
Daar leek het wel op. Er was niets griezeligs aan! De huizen op Zorg en Hoop schoten onder hen door. Kijk, daar had je het Saramacca-kanaal al! Daar was de Suriname-rivier ook al. Je kwam gewoon ogen te kort! Hoger en hoger klommen ze. Ineens zagen ze niets meer. Ze waren in een dikke mist. Stunt draaide zich half om en riep: ‘De wolken hangen laag. Jammer!’ Hij verminderde gas. Ze zakten een beetje, tot ze de aarde weer zagen. ‘We zullen voorlopig maar beneden de wolken blijven!’ schreeuwde Stunt. ‘Anders zien jullie niks!’ ‘Hoe hoog zitten we al?’ riep Caro. Stunt wees op een wijzertje, dat op tweehonderd stond. ‘Tweehonderd meter!’ riep hij. Plotseling helde het toestel erg naar rechts. Stunt maakte een bocht en vloog nu evenwijdig aan de Suriname-rivier naar het zuiden. Hij wees recht vooruit. ‘Weet je wat dàt is?’ riep hij. De meisjes zagen een complex gebouwen. ‘Da's Bruynzeel!’ riep Tamara. ‘De triplexfabriek!’ Stunt duwde de stuurknuppel wat naar voren en het toestel begon snel hoogte te verliezen. ‘Even de directeur daar beneden aan 't schrikken maken!’ schreeuwde Stunt lachend. Dichtbij de fabriek gekomen, zette Stunt een ogenblik de motor af. Toen hij vlak boven de fabriek zat, gaf hij plotseling weer vol gas en het toestel begon steil te klimmen. ‘Die directeur is een goeie vriend van Stunt!’ legde | |
[pagina 50]
| |
[pagina 51]
| |
meneer Terhoog uit. ‘Dit is een manier van Stunt om zijn vrienden te groeten.’ Even later zaten ze weer boven de rivier, die ze nu volgden. Stunt beduidde Caro dat ze de koptelefoon, die aan haar stoel hing, op moest zetten. Caro deed het en hoorde eerst een vreselijk gepiep en fluittonen. Plotseling hoorde ze een stem, de stem van Stunt. ‘Hallo Zanderij, hallo Zanderij. Hier Obo Charlie Mike. Hoort u mij? Over!’ Een luid gekraak volgde weer en ineens hoorde Caro een andere, verre stem heel zacht: ‘Obo Charlie Mike! Zanderij antwoordt! Hallo Obo Charlie Mike. Zanderij antwoordt. Ik ontvang u goed! Over!’ Weer gefluit en toen kwam Stunt weer: ‘Zanderij! Zitten tussen Bruynzeel en Domburg, boven Suriname-rivier. Koers zuid. Drie passagiers. Over twintig minuten zal ik u weer oproepen. Over!’ ‘Hallo Obo Charlie Mike. Zanderij antwoordt. Dat is begrepen. Tot straks! Uit!’ Stunt draaide het radioknopje om en Caro hoorde niets meer. ‘Straks hoor je Zanderij wel duidelijker. Dan zitten we er dichter bij,’ riep Stunt over zijn schouder. ‘Wat heb je allemaal gehoord?’ wilde Tamara natuurlijk weten. ‘Stunt sprak met Zanderij. Over twintig minuten doet hij 't weer. Luister jij dan maar 'es!’ Intussen waren ze het gehucht Domburg genaderd. Meneer Terhoog draaide zich om en riep: ‘Kijk daar! Een bauxietschip. Komt van Paranam! Heeft bauxiet geladen en het is nu onderweg naar Trinidad!’ Bauxiet is Surinames voornaamste exportartikel. Er | |
[pagina 52]
| |
wordt aluminium van gemaakt in Amerika, in Nederland en nu ook in Suriname zelf. Grote zeeschepen kwamen de Surinaamse rivieren op tot diep in het binnenland, om daar het bauxieterts te laden. Zo nu en dan zaten ze in de wolken en zagen ze niets meer. ‘Kijk!’ wees Stunt, ‘daar op de linker oever ligt Groot Chatillon. De gouvernements-lepra-inrichting.’ De meisjes kwamen nu helemaal ogen te kort. Wat zouden ze een hoop te vertellen hebben, als ze vanmiddag weer thuis waren. Vanmorgen had Caro nog even aan die nare droom gedacht. Wat kon een mens toch rare dingen dromen! Ze waren nu vlak bij Paranam, het dorp van de Surinaamse bauxietmaatschappij, en ze zagen twee grote zeeschepen liggen. Alle huizen en gebouwen waren er met een dikke stoflaag bedekt. ‘Je zit daar beneden lekker in het rode bauxietstof!’ riep meneer Terhoog. ‘Hier geen last van!’ Kort daarna lag ook Paranam alweer achter hen. Het ging allemaal veel te snel! Als dat zo doorging, waren ze in een ommezien weer thuis! Stunt wees weer naar de koptelefoon en Caro riep: ‘Tamara, luisteren!’ ‘Hallo Zanderij, hallo Zanderij. Obo Charlie Mike roept u! Over!’ Keihard kwam het terug: ‘Obo Charlie Mike! Zanderij hoort u. Alles oké? Over!’ ‘Obo Charlie Mike hier. Ja, alles best. We volgen de Suriname-rivier tot de Pikien Rio. Dan naar Popokai aan de Tapanahony. Vandaar naar de bovenloop van de Oelemari-rivier in het Oranjegebergte. Schat terug- | |
[pagina 53]
| |
komst op Zanderij tussen een en twee uur vanmiddag. Hoe luidt het laatste weerbericht? Over!’ Zanderij meldde: ‘Het trekt dicht boven het binnenland. Veel regen, maar hier en daar opklaringen. Over!’ ‘Dank u! Ik roep over twintig minuten weer. Uit!’ Tamara zette de koptelefoon af. ‘Heb je 't gehoord?’ vroeg Caro. ‘Nou, keihard!’ riep Tamara. ‘Zanderij zegt dat het beroerd weer wordt. Het trekt dicht, zeggen ze!’ Caro haalde de schouders op. ‘We zitten hier vlak bij Zanderij.’ ‘Links zie je Gelderland en Cassipora. Indianendorpen!’ meldde Stunt achteromkijkend. Meneer Terhoog stak een sigaret op en gaf er Stunt ook een. Die Stunt zit daar maar gewoon alsof hij achter het stuur van een auto zit, dacht Caro. ‘Ik kruip wat hoger!’ schreeuwde Stunt boven het motorlawaai uit. ‘Het is me hier te nat!’ Hij gaf nu meer gas en het toestel begon te klimmen. Onmiddellijk werden ze in de wolken opgenomen. Tamara vond het geen prettig idee. Waar waren ze nu. Je zag ineens niks meer! Hoe kon meneer Appel nu in hemelsnaam nog weten of hij in de goede richting vloog. Misschien dáálden ze wel. Dadelijk raakten ze nog de boomtoppen! ‘Ik wou maar dat we wat zagen!’ riep ze naar Caro, die het overigens ook maar matig vond. ‘Wat raar, hè!’ riep ze terug. ‘Als je zo...’ Plotseling vlogen ze in een heerlijke zonneschijn! ‘Jò, moet je eens naar beneden kijken!’ riep Tamara opgewonden. ‘Zo iets heb je nog nooit gezien!’ | |
[pagina 54]
| |
Ze waren boven het wolkendek uitgekomen, lekker in de zon, en ze vlogen nu onder een prachtig blauwe hemel! ‘Dit is beter, nietwaar!’ schreeuwde Stunt naar zijn passagiers. Onder zich zagen ze de eindeloze witte wolkenvelden. Het leken wel uitgestrekte en ongerepte sneeuwvelden! ‘Hoe ziet u nou waar u naar toe moet?’ riep Tamara luid tegen Stunt. ‘Och, daar raad ik maar zo'n beetje naar!’ schreeuwde Stunt, terwijl hij zijn buurman een knipoogje gaf. ‘Nee hoor! Kijk maar eens hier. Dit is mijn kompas, de beste vriend van de vlieger in de lucht!’ ‘Hoe werkt zo'n ding?’ vroeg Tamara. ‘Ha ha, die is goed!’ riep Stunt luid lachend uit. ‘Dat kan ik je niet zo maar een twee drie uitleggen, hoor!’ Toen Caro zag dat Stunt aan de radioknop draaide, zette ze vlug de koptelefoon weer op. ‘Hallo Zanderij. Hier Obo Charlie Mike. Over!’ Heel zacht klonk het als van heel ver: ‘Hallo Obo Charlie Mike. Zanderij hoort u zwak. Alles oké? Over!’ ‘Ja Zanderij. Alles oké. Zitten op tweeduizend meter in het zonnetje. Zal over een kwartier nog eens proberen! Uit!’ ‘Raar idee!’ riep Caro tegen haar vriendin. ‘Dat de mensen die je daar hoort, ónder die wolken zitten!’ Meneer Terhoog strekte zijn benen en geeuwde. ‘Ik krijg slaap!’ riep hij, Stunt aanstotend. De fotograaf liet zich in zijn stoel onderuitzakken en sloot de ogen. | |
[pagina 55]
| |
Er was hier boven de wolken niets te zien. Een enkel keertje zagen ze door een opening in het wolkendek een stukje bos. Toen Caro op haar horloge keek, hadden ze al anderhalf uur gevlogen. Wat vloog de tijd! Stunt keek even later ook op zijn horloge. Hij maakte daarna een gebaar met zijn duim naar beneden. Hij ging weer zakken. ‘We gaan de wolken weer door. Hou je vast!’ riep hij. Zodra ze weer in de woelige wolken wegzakten, begon het toestel te slingeren en te stampen. ‘Dat heb je altijd in de wolken,’ riep Stunt toen hij achter zich twee bedrukte gezichten zag. ‘In de wolken is de lucht in opwaartse beweging, dat veroorzaakt het stampen. Daarboven was het lekker rustig, hè?’ Nadat ze een tijd in de wolken hadden gezeten, zagen ze ineens weer de aarde beneden zich. Bos, bos en nog eens bos. Overal oerwoud. Stunt had wel gelijk, het leek zo van boven net boerenkool! Stunt pakte weer zijn koptelefoon en riep: ‘Ik ben vergeten Zanderij nog eens op te roepen. We zullen er nu wel te ver vandaan zitten!’ Ook Caro zette de koptelefoon weer op. ‘Hallo Zanderij, hallo Zanderij. Obo Charlie Mike roept u. Over!’ Er kwam geen antwoord. Stunt herhaalde zijn oproep maar ook die bleef onbeantwoord. ‘Dacht ik al. We zitten al te ver. Ze horen ons niet meer!’ riep Stunt. ‘Wat nu?’ riep Tamara verschrikt uit. Stunt keek lachend om. ‘Niks bijzonders. Mijn radio is te zwak om ver gelegen stations te bereiken. Dat is | |
[pagina 56]
| |
alles. Er is niets aan de hand, hoor. Als we teruggaan, pikken we Zanderij vanzelf weer op!’ ‘Wat betekent Obo Charlie Mike eigenlijk?’ informeerde Caro. ‘Dat zijn de roepletters van mijn toestel. De letters O, C en M. Maar als je zegt Obo Charlie Mike is dat duidelijker!’ legde de vlieger haar uit. ‘Die woorden liggen vast in een boekje.’ ‘Waar zitten we ergens?’ vroeg de fotograaf. ‘We moeten nu boven de Pikien Rio hangen,’ was het antwoord. ‘Ik zie geen Pikien Rio!’ kwam meneer Terhoog weer. ‘Daar moet je ook vlak boven zitten om die te zien. Je bent hier boven het oerwoud, Terhoog!’ zei Stunt. ‘Smalle kreken en kleinere rivieren gaan verscholen onder de overhangende bomen! Ik zal wat zuidoost aanhouden, dan moeten we straks vanzelf de Tapanahony zien!’ Het weer was wat opgeklaard. Het regende niet meer, maar het bleef toch nog erg somber. Het wolkendek was iets opgetrokken, want ze zaten nu op duizend meter en hadden nog goed zicht. ‘Kijk daar, aan de horizon, dat bergtopje. Dat zal de Ananasberg wel zijn. Die is vijfhonderd meter hoog!’ riep Stunt, en hij wees naar rechts. Je zag daar beneden geen levend wezen, geen nederzetting, niets dan groen oerwoud, eindeloze bossen. Caro had weleens gelezen over de oerwouden van Brazilië. Die werden wel “de groene hel” genoemd. De oerwouden beneden hen vormden daar een deel van. Je kon hier maar beter in de lucht zitten dan in die tropische oerwouden met al hun geheimzinnigheden. | |
[pagina 57]
| |
Jammer dat die zon maar niet wilde schijnen! Stunt deed haar opschrikken uit haar overpeinzingen. ‘Daar heb je de Tapanahony! Zie je 'm? Je ziet daar twee dingen die op grote meren lijken. Dat zijn verbredingen van de Tapanahony-rivier. Als we er dadelijk dichterbij zijn, zie je de rivier wel beter!’ Even later lag de kronkelende rivier al beneden hen. ‘Nu moeten we even zoeken waar de Paloemeu-rivier in de Tapanahony uitmondt, daar ligt Popokai. Dan kunnen we daar die boel achterin eruit gooien! Ik zal blij zijn als we die stinkboel kwijt zijn!’ Stunt volgde een eindje de Tapanahony. Maar toen deze zich scherp naar rechts afboog, keerde hij terug. ‘We zijn de Paloemeu voorbijgevlogen. Goed kijken, mensen! De Paloemeu moet nu van rechts komen!’ riep hij. ‘Daar zie ik 'n paar huisjes!’ riep Tamara, en werkelijk lag daar een heel klein dorpje. Enkele huisjes maar. Stunt nam wat gas terug en daalde tot op ruim honderd meter. Ze zagen nu de Indianen tussen de huisjes staan. Zou dit Popokai zijn? Die Paloemeu-rivier kon wel verscholen liggen onder het dichte oerwoud. Hier moest dus ergens een opengekapte plek in het bos zijn, waar witte doeken lagen uitgespreid! ‘Kijken jullie goed meisjes? We moeten een open plek vinden waar witte doeken zijn uitgelegd!’ schreeuwde Stunt achterom. Niemand zag iets. ‘Misschien is dit Popokai helemaal niet!’ meende meneer Terhoog. ‘Jawel, kijk maar! Daar stroomt de Paloemeu!’ riep Stunt verheugd uit. | |
[pagina 58]
| |
Ze zagen nu onder zich heel even een glimp van een smalle stroom en weg was'ie weer! ‘Ik zie geen plaats waar we die boel kunnen droppen!’ riep Stunt. Ze cirkelden nu heel laag boven de bomen. Caro en Tamara zaten wel een beetje in hun rikketik. ‘Gooi de boel midden in dat dorp, tussen de huizen!’ adviseerde meneer Terhoog. ‘Ben je niet wijs?’ riep Stunt. ‘Verbeeld je dat je een van die mensen raakt! Of dat een pakket precies op een huis terechtkomt! Dan gaat het er dwars doorheen! Ik zou trouwens moeilijk precies tùssen de huizen kunnen mikken!’ In steeds grotere cirkels vlogen ze rond het Indianendorp Popokai. De Indianen stonden wild te wuiven. Geen van vieren zag een opengekapte plek in het bos. Dicht oerwoud, overal! Toen ze bijna een halfuur hadden rondgecirkeld, riep Stunt: ‘We moeten het maar opgeven, want anders wordt het veel te laat!’ Dicht langs de rivierkant zag Caro toen ineens een witte vlek. ‘Daar, Stunt!’ En ze wees in de richting. ‘Daar is een open plek, daar vlak langs de waterkant. Kijk, er staan een paar huisjes ook!’ ‘Goed gezien, Caro!’ riep Stunt. ‘Dat moet het zijn!’ Zo laag mogelijk vlogen ze nu over de plek, en ze zagen er een aantal doeken uitgespreid liggen. Een paar mannen waren nog bezig de doeken uit te leggen. ‘Ze hebben met die doeken gewacht tot ze ons hoorden!’ schreeuwde meneer Terhoog. | |
[pagina 59]
| |
‘We moeten wachten met gooien tot er niemand meer op die plek loopt, want ik zou niet graag iemand met zo'n pakketje raken!’ riep Stunt. Toen ze weer over de plek vlogen, was er geen mens meer te zien. De Indianen hadden onder de bomen dekking gezocht. Meneer Terhoog was al achter in het vliegtuig gekropen en maakte de touwen los waarmee de pakketten waren vastgesjord. ‘Open dat luik daar!’ schreeuwde Stunt, achteromkijkend. ‘Als ik “drie” roep, gooi je het eerste pakket!’ ‘Dadelijk raken we de boomtoppen!’ riep Tamara geschrokken, toen het toestel rakelings over de boomtoppen scheerde. Stunt had nu geen tijd om te antwoorden of om te kijken. Zo laag had hij al zijn aandacht nodig bij het vliegen. Eén onbewaakt ogenblik kon fataal zijn! ‘Eén... twee... drie!’ schreeuwde Stunt. De meisjes keken door de raampjes naar beneden. Ze konden het eerste pak volgen, omdat Stunt na de eerste drop een scherpe bocht draaide. ‘Raak!’ riep Caro. ‘Precies op die open plek!’ Stunt vloog het toestel rond en even later begon hij weer: ‘Eén... twee... niet gooien! Pas op!’ riep hij plotseling. Een paar mannen waren op het eerste pakket toegelopen en stonden midden op de opengekapte plek. Ze schenen het gevaar te beseffen, want ze stoven het bos weer in toen het vliegtuig laag over hen heen raasde. ‘Hier, Caro geeft dit pakje even aan meneer Terhoog!’ riep Stunt. Hij gaf daarop Caro het pak patronen. ‘Gooi het tegelijk met de rest, Terhoog!’ schreeuwde Stunt. ‘Hier, bind mijn zakdoek eraan, anders zien ze | |
[pagina 60]
| |
het niet vallen!’ En hij gaf Caro zijn zakdoek. Hij vloog rond en begon weer te tellen: ‘Eén... twee... drie!’ Weer draaide het vliegtuig een scherpe bocht en Caro kon het pakket goed volgen. ‘Net erop!’ riep ze. Precies aan de rand van de open plek was het pak neergekomen. ‘Die zijn we gelukkig kwijt!’ riep Stunt opgelucht. ‘Nu kunnen we tenminste weer gewoon ademhalen... bah, wat een lucht! Doe het luik weer goed dicht, Terhoog!’ De fotograaf sloot het luik en kwam weer naast de vlieger zitten. Stunt vloog het vliegtuig nog eenmaal laag over de kleine nederzetting van de Indianen en balatableeders. De arbeiders stonden te wuiven met grote doeken. ‘Zij liever dan ik!’ schreeuwde Stunt. ‘Begraven onder de boerenkool!’ Stunt gaf vol gas en het toestel begon onmiddellijk weer steil te klimmen. ‘Kom, we gaan klimmen!’ riep hij. ‘Nu naar de Oyarikoelè's!’ ‘We moeten naar het oosten!’ riep meneer Terhoog, die op de kaart keek. ‘De bovenloop van de Oelemari loopt tussen twee oostelijke ruggen van het Oranjegebergte.’ Het was weer begonnen te regenen en de wolken waren gezakt tot op enkele honderden meters boven de oerwouden. ‘We moeten bij dit slechte zicht op ruim achthonderd meter kruipen, want het Oranjegebergte heeft toppen van vijf- tot achthonderd meter!’ zei Stunt. Al gauw was het vliegtuig weer in de donkere regenwolken opgenomen. | |
[pagina 61]
| |
‘Ik hoop maar dat we aan de Oelemari wat opklaringen hebben, want zo is het niks waard!’ riep meneer Terhoog. ‘We kunnen niet al te lang naar die Oyarikoelè's zoeken, want we hebben bij de balatamensen al genoeg tijd verspeeld. Ik moet rekening houden met mijn benzine. Ik neem geen enkel risico, hoor!’ antwoordde Stunt. Ze klommen en klommen. Het toestel werd duchtig heen en weer geslingerd en de vlieger tuurde aandachtig op zijn instrumenten. De hoogtemeter wees al drieduizend meter aan, maar nog steeds zaten ze in de wolken. ‘Het zit hóóg!’ riep Stunt. ‘Maar even in de wolken blijven zitten, want de Oelemari is nu dichtbij!’ ‘Ja, maar zo zien we niets. Zou je niet wat lager kruipen, Stunt?’ meende de fotograaf, die zijn camera uitpakte. ‘We moeten eerst die eerste heuvelrug over, die zit vóór ons in de wolken. Daar kun je beter niet tegenaan vliegen!’ Nadat ze nog een kwartiertje door de regenwolken geploeterd hadden, besloot Stunt tot onder de wolken te dalen. Het zicht was nu erg slecht geworden. ‘Als ik niet gauw een opklaring vind, gaan we terug. Dit is niks gedaan!’ riep Stunt. ‘Je ziet niets, geen Oelemari, geen Indianen, je ziet nauwelijks het oerwoud! We zitten nu op honderd meter!’ ‘Probeer nog even! Misschien houdt de regen dadelijk op en dan heb je meteen beter zicht!’ drong de fotograaf aan. Het idee van een vergeefse reis stond hem niet erg aan. Hij hield zich klaar, om op alles voorbereid te zijn. | |
[pagina 62]
| |
‘Volgens mij moeten we nu in het Oelemari-dal zijn!’ riep Stunt, die de grootste moeite had de toppen van de bomen te onderscheiden. Elk ogenblik kon het nodig zijn het toestel op te trekken. Eén hand aan de stuurknuppel, één hand aan het gashandel, afwisselend zijn ogen gericht op de instrumenten en de bomen beneden hen. ‘Het is gekkenwerk, hier te zoeken. Ik zal ze in de stad wel vertellen dat het onmogelijk was iets te zien. Dit is hondeweer en het is niet langer verantwoord hier zo laag rond te blijven vliegen. We moeten naar boven, boven de wolken uit en dan terug!’ Nauwelijks had hij dit gezegd, of een korte hapering van de motor deed alle vier opschrikken. Meneer Terhoog werd ineens lijkbleek van schrik. De twee meisjes waren nog te jong om de ernst van de situatie te beseffen. Stunt gaf onmiddellijk vol gas om hoogte te winnen. Wéér een korte hapering. ‘Wat is dat?’ riep de fotograaf. ‘Weet ik dat?’ was het korte antwoord. ‘Misschien regenwater in de...’ Een langere hapering van de motor. Even scheen hij helemaal af te slaan, maar het volgende ogenblik pakte hij weer. Vergeefs probeerde Stunt hoogte te winnen. Wat hij het ene ogenblik won, verloor hij het volgende weer door het sputteren van de vliegtuigmotor. Vertwijfeld draaide hij aan allerlei knopjes. De haperingen bleven elkaar opvolgen... ‘Riemen vast! We landen... in de bomen...!!’ schreeuwde Stunt plotseling. Ineens drong het tot de meisjes door. De boomtoppen waren nu angstig dichtbij. Een gordijn van regen. Het oerwoud onder hen! Even scheen de motor het weer te | |
[pagina 63]
| |
doen, een korte opleving. Ze wonnen twintig, dertig meter... veertig meter. En Stunt wilde juist iets zeggen... wéér een hapering. Maar wéér pakte de motor... ‘Hou je vast! Daar gaan we!’ riep Stunt nog. Een vreselijke schok, een gekraak en gescheur volgde. Wat er daarna gebeurde, wist niemand zich later te herinneren. Het toestel viel tussen de bomen door en kwam met een ontzettende slag op de drassige grond van het donkere oerwoud terecht. De twee vleugels waren afgebroken, de cabine lag, niet erg beschadigd, op zijn kant. Het landingsgestel was bij de aanraking met de bomen afgebroken en hing nog ergens boven in een boomtop, samen met een stuk van de staart. Het oerwoud sloot zich boven zijn prooi. Het was weer stil. Alleen de drenzende regen was te horen. Nog even een hevig gekraak, een plof op de grond. Ook het staartstuk was gevallen. Op een afstand richtte een vreemde figuur zich op. Geruisloos rende hij door het oerwoud, een stenen bijl in de hand... |
|