| |
Dromen zijn bedrog.
De volgende morgen was Caro al heel vroeg wakker. Direct sprong ze uit bed. Ze moest Tamara gaan vertellen over Stunt en... dat ze met hem zouden gaan vliegen! Misschien! Droppen en Indianen opsporen! Wat zou Tamara daarvan opkijken. Zou ze mee willen? Nou, daar twijfelde Caro niet aan. Tamara en zij hadden het dikwijls over vliegen gehad.
Elke week zag je het KLM-vliegtuig uit Nederland overkomen. Dat was de dag waar Caro's vader en
| |
| |
moeder altijd naar uitkeken want dan kwam er post uit Holland. Tamara had weleens gezegd dat ze graag Suriname uit de lucht zou willen zien. Welnu, ze zou misschien haar zin krijgen!
Op de gang naar de badkamer kwam ze Stunt tegen. ‘Morgen, Stunt!’ klonk het opgewekt.
‘Ook een goeie morgen! Tjonge jonge, jij bent er vroeg bij!’ zei Stunt lachend, terwijl hij met zijn handdoek zijn haren droogde.
‘Ga je er vandaag met mijn vader over spreken?’ vroeg Caro.
‘Met je vader over wàt spreken?’ informeerde Stunt verbaasd.
‘Dat vliegen, dat droppen, weet je wel? Die tocht naar de Oyari... hoe heten die lui ook alweer?’
‘Nou, nou, die is goed!’ riep Stunt uit. ‘Heb je daar soms niet van kunnen slapen, meisje?’
‘Nou, eerlijk gezegd heb ik ervan gedroomd, Stunt. Jij, Tamara en ik zaten hoog in de lucht. We zochten naar wilde Indianen met een blanke huid. De hele kist was volgeladen met houwers. Er was iets met de motor en we moesten landen in de bomen. We kwamen midden tussen die wilden terecht!’
‘En werden we direct opgegeten?’ vroeg Stunt belangstellend.
‘Nee, daarvoor kregen ze geen kans. Het waren vreselijke mensen, kannibalen met ringen in hun neuzen en oren, lange haren en hun lichamen waren met witte strepen beschilderd!’ zei Caro vol afschuw.
‘Dan zat je in Donker Afrika, Caro!’ zei Stunt. ‘Dan ben je op bezoek geweest bij de inboorlingen in Afrika!’
‘Nee, in Suriname. Ze kwamen op ons af. Hu, wat
| |
| |
een griezelig gezicht was dat! Ze hadden lange speren bij zich en bijlen van steen!’
‘En wat deden wij? Lieten we ons zomaar pakken?’
‘Nee, jij riep: 'Pak de houwers, Tamara. Die gaan we uitdelen!’
‘Ha! Dat was een goeie inval van me!’ zei Stunt.
‘Ja, toen hebben we ze allemaal een houwer gegeven om ze zoet te houden!’
‘En toen zijn we zeker weer ingestapt en gestart van de boomtoppen?’
‘Nee, het vliegtuig was helemaal in de prak! Niets van over!’ antwoordde Caro.
‘Nou ja, in een droom kan alles!’
‘Nee, we dachten dat ze nu bevriend waren, maar toen kwamen ze met die houwers op ons af! De hoofdman stond z'n lippen al af te likken!’
‘Die had honger. Hij kreeg trek in jou!’ zei Stunt. ‘Lekker happie!’
‘Ja, jij zei tegen die vent: “handen thuis, vriend, anders krijg je 't met Stunt aan de stok”, maar daar had hij lak aan!’
‘Wat zeg je daar? Lak aan Stunt?’
‘Ja, jij werd vastgebonden. Tamara zei dat als ik opgegeten werd, zei óók gekookt wilde worden. Ze wilde ook in de pot!
Toen werden Tamara en ik aan elkaar gebonden. Er werd een groot vuur gemaakt, maar toen we in de pot zaten en het water aardig heet begon te worden, werd ik gelukkig wakker!’ zei Caro opgelucht.
‘En Tamara?’
‘Tamara? Die is misschien gekookt, dat heb ik dus niet meer meegemaakt!’
| |
| |
‘Daar ben je dan maar net op tijd ontsnapt, meisje!’ vond Stunt.
Voordat Caro de badkamer binnenging, zei ze nog: ‘Verbeeld je, Stunt, dat je daar ergens in het oerwoud tussen die wilde Indianen terecht zou komen!’
‘Och, als ze er een aardig vliegveldje maakten, zou ik er gerust weleens willen kijken. Onze fotograaf, meneer Terhoog, zou dan wàt mooie foto's kunnen maken.’
‘Je gaat toch vandaag met vader praten?’
‘Dat heb ik beloofd, dus dat doe ik ook, hoor. Maar je moet niet van die rare dingen dromen. Ik heb geen plannen om tussen die Oyarikoelè's terecht te komen!’ zei Stunt, en lachend verdween hij in z'n kamer.
Toen ze later aan het ontbijt zaten, sprak Caro nergens over. Als ze vertelde wat ze gedroomd had, zou haar moeder een stuip krijgen, en haar vader zou haar niet laten gaan. Ook Stunt sprak niet meer over het vliegen.
Na het ontbijt rende Caro de deur uit. Ze moest nu eerst naar Tamara. Die was niet thuis toen ze aan de deur klopte van het huisje waarin de familie Voorn woonde.
Baas Voorn, de voorman van plantage Rustenburg, kwam buiten. ‘Wel, juffrouw Caro. Jij boft maar. Nog steeds vakantie?’
‘Ja, baas Voorn. Nog zes dagen. Is Tamara thuis?’
‘Ze is even naar de Hindoestaanse winkel wat broodbeschuit kopen. Kom binnen en neem een stoel!’
Caro stapte achter baas Voorn aan naar binnen. Vrouw Voorn was bezig de vloer aan te vegen.
| |
| |
‘Fa joe tan (hoe gaat 't?), juffrouw Caro?’ vroeg ze vriendelijk.
‘Hafoe, hafoe, (gaat nogal),’ antwoordde Caro, die maar een paar woorden Neger-Engels sprak. Ze vond vrouw Voorn zo'n gezellige dikkerd, vooral als ze haar kleurige kotto missiejurk (Sur. klederdracht) aan had. ‘Hoe gaat het met je vader en moeder, juffrouw Caro?’ informeerde ze.
‘O, best!’ antwoordde Caro.
‘Wanneer komt Tamara thuis?’
‘Ze is een boodschap doen, zo dadelijk komt ze terug. Moet je haar hebben?’
‘Nou, en òf. We gaan misschien vliegen, vrouw Voorn!’
‘Wat zeg je daar? Vliegen? Me Gado (mijn hemel), juffrouw Caro, vliegen?’
‘Ja, maar het is nog niet zeker!’
‘Gaat je vader een vliegmachine kopen?’ vroeg baas Voorn.
‘Nee, maar er logeert een meneer bij ons en die is vlieger!’
‘Van de KLM?’
‘Hij heeft zelf een vliegtuig, baas Voorn!’
‘Zeker meneer Appel,’ was het antwoord.
‘Ken je hem, baas Voorn?’ vroeg Caro wat verbaasd.
‘Iedereen in Suriname heeft van hem gehoord. Als er een vliegtuig overvliegt, roepen de kinderen: “Appel! Appel!”’
‘Met die meneer Appel mogen Tamara en ik misschien meevliegen! Hij moet een partij houwers ergens in het bos afgooien en ook nog Oyari... een soort blanke Indianen opsporen!’
| |
| |
‘Blanke Indianen? Nooit van gehoord? In Suriname?’
‘Me Gado, juffrouw Caro, waar zijn blanke Indianen?’ vroeg vrouw Voorn terwijl ze haar bezem tegen de wand zette.
‘Dat weet ik niet. Dat weet meneer Appel!’ vertelde Caro.
‘Je grapt, juffrouw Caro,’ was de mening van vrouw Voorn. ‘Me Gado, blanke Indianen. Waar moet dat in de wereld naar toe. En mijn Tamara gaat naar die blanke Indianen?’ Hoofdschuddend ging de dikke vrouw zitten. Het zweet parelde haar op 't voorhoofd.
‘Ha, Caro!’ klonk het ineens van buiten.
Tamara stond voor het huis. Ze had een mand op haar kortgeknipte kroeshaar.
‘Tamara, je gaat op blanke Indianen jagen!’ riep baas Voorn. ‘Met een vliegtug!’
‘Niks van an, hoor! Niet jagen! Zet die mand neer, dan zal ik je groot nieuws vertellen!’ zei Caro opgewonden.
Tamara liep rond het huis en kwam even later door de achterdeur binnen.
‘Wat zeg je allemaal van blanke Indianen, Caro?’
Caro vertelde haar nu over het bezoek van Stunt en wat hij gezegd had. ‘Als m'n vader het goedvindt,’ voegde ze eraan toe.
Baas Voorn begon te lachen. ‘Baas Voorn moet 't óók goedvinden, juffrouw Caro!’ zei hij. ‘Ik zal er eerst je vader eens over moeten spreken!’
‘Wanneer gaan we?’ wilde Tamara al onmiddellijk weten.
‘Over een paar dagen. Ik zal het je nog wel vertellen.
| |
| |
Stunt eh... meneer Appel, zal er straks met mijn vader over spreken.’
‘Dùrf jij in zo'n vliegmachien, Tamara?’ vroeg haar moeder. ‘Me no frède, (ik ben niet bang) ma,’ was 't antwoord. Tamara sprak thuis altijd Neger-Engels met haar ouders. Op de scholen werd overal Nederlands onderwezen, maar onder de bevolking was Neger-Engels toch altijd de omgangstaal gebleven.
‘Straks komt je naam nog in de krant,’ zei baas Voorn. ‘Tamara Voorn bij de blanke Indianen. Hoe heten die Indianen eigenlijk, juffrouw Caro?’
‘De Oyari... en nog wat... de Oyarikoelè's,’ verbeterde zij zichzelf.
‘Moeten jullie daar naar toe?’
‘Nee, baas Voorn! We gaan er niet naar toe. We gaan erbóven vliegen. Meneer Appel zegt dat we ze misschien niet eens zullen zien,’ legde Caro uit.
‘En wat moeten jullie met die mensen?’
‘Meneer Appel moet kijken of hij ze kan vinden. Ze weten niet eens of ze wel echt bestaan! Er zijn expedities uitgestuurd om ze te zoeken, maar die hebben niets gevonden. Er gaat ook een fotograaf mee, om ze te fotograferen, uit de lucht.’
‘En áls ze gevonden worden, wat dan?’ wilde baas Voorn weten.
‘Dat weet ik niet, hoor. Maar de regering moet toch weten wie er in Suriname allemaal wonen?’ antwoordde Caro.
‘'t Kan mij niks schelen. Laat die Oyari-mensen maar rustig in 't bos blijven,’ zei vrouw Voorn. ‘Ik heb er nog nooit van gehoord.’
De vriendinnen liepen naar buiten. Tamara nam een steen op en gooide die in de manjaboom. Een paar
| |
| |
rijpe manja's vielen op de grond.
‘Daar,’ zei Tamara, ‘eet maar lekker op. Ze zijn al rijp!’
‘Kijk, daar komt vader aan!’ riep Caro plotseling. ‘En die andere meneer is die vlieger, meneer Appel!’ Meneer Donkers en Stunt kwamen op de meisjes toegelopen.
‘Zo, Tamara!’ riep meneer Donkers.
Toen ze dichterbij gekomen waren, zei meneer Donkers: ‘Dat is nou die Tamara, over wie we het hadden!’
Over wie we 't hadden... dacht Caro. Vader en Stunt hebben er dus al over gesproken!
‘Dag meneer,’ antwoordde Tamara.
‘Ben jij de jongedame die ook weleens zou willen vliegen?’ begon Stunt direct.
‘Caro heeft me verteld, dat ik mee mag, meneer. Nou, ik wil best!’ was het snelle antwoord.
‘Kijk eens aan, twee passagiers voor een reis naar het binnenland,’ zei Stunt opgewekt.
Caro begreep er niets van. Vader zei maar niks en Stunt deed alsof alles al afgesproken was!
‘Wanneer, meneer?’ vroeg Tamara hoopvol.
‘Overmorgen!’ zei Stunt.
‘Overmorgen al?’ en Caro keek haar vader aan.
‘Is je vader binnen, Tamara?’ zei hij ineens. ‘We zijn de plantage overgewandeld, maar ik heb hem niet gezien.’
‘Vader is binnen, meneer,’ antwoordde Tamara.
Caro's vader stapte op de deur af.
‘Vader!’ riep Tamara. ‘Meneer Donkers moet u hebben!’
‘Goedemorgen, meneer,’ zei baas Voorn, die juist
| |
| |
naar buiten kwam. ‘Ik was juist even thuis om een kopje koffie te halen! Maar de arbeiders zijn overal aan het werk!’
‘Ja, hoor, dat heb ik gezien,’ zei meneer Donkers vriendelijk. ‘Maar ik moet je even hebben over je dochter, Voorn! Deze meneer hier is meneer Appel. Hij heeft op Zanderij een vliegtuig. Overmorgen gaat hij voor de balatamaatschappij een partij houwers voor de bleeders afwerpen. Daarna gaat hij wat rondvliegen om te kijken of ze ook van die Oyarikoelè's kunnen vinden. Er wordt beweerd dat die wilde stam aan het verhuizen is, en meneer Appel moet proberen hun nieuwe woonplaatsen vast te stellen. Er gaat ook een de fotograaf mee, een zekere meneer Terhoog.’
‘Juist, ja, meneer, Caro heeft het me al verteld.’
‘Goed, die is me dus al vóór geweest!’ En lachend keek meneer Donkers naar zijn dochter. ‘Vind je het goed dat je dochter meegaat, Voorn?’
Gespannen keek Caro haar vader aan. Nu moest het ze komen!
‘Mag Caro mee, meneer Donkers?’ informeerde baas Voorn voorzichtig.
‘Kijk eens hier, Voorn, dit is iets dat je helemaal zelf moet beslissen. Ik neem natuurlijk geen enkele verantwoording op me, wat betreft je dochter. Meneer Appel is een goed vlieger en ik persoonlijk zie er geen enkel gevaar in. Daarom... laat ik Caro meegaan, als ze de tenminste wil!’
‘Als ik wil?’ Caro vloog haar vader om de hals. ‘Hoeréééé!’ riep ze uit. ‘Of ik wil!’
‘Een ogenblikje, meneer,’ antwoordde baas Voorn beduusd, en hij ging naar binnen. Even later kwam hij weer te voorschijn. ‘Ik heb het mijn vrouw gevraagd.
| |
| |
Die is wel bang. Maar als Caro mag, dan mag onze Tamara ook!’
Caro en haar Surinaamse vriendin dansten in de rondte van plezier.
‘Ik heb met meneer Appel afgesproken dat hij jullie op het vliegveld Zorg en Hoop afhaalt. Dan hoef je niet helemaal naar het vliegveld Zanderij te gaan.’
Van het vliegveld Zorg en Hoop had Caro nog nooit gehoord. Het grote vliegveld van Suriname was Zanderij, en dáár stond Stunts vliegtuig.
‘Ja!’ zei Stunt. ‘Daar hebben ze tegenwoordig óók een landingsterrein. Meer modder dan wat anders in de regentijd, maar mijn kist kan overal landen. Ik heb een hoog landingsgestel!’
‘En overmorgen al?’
‘Ja, overmorgen pik ik jullie daar op. We spreken nog wel af om hoe laat.’
‘Ik ga meneer Appel de plantage laten zien, Voorn,’ zei vader. ‘Loop je mee?’ en met z'n allen trokken ze de koffietuinen in.
‘Wat voor koffie wordt hier gekweekt?’ informeerde Stunt.
‘Liberia koffie,’ antwoordde Caro's vader.
‘Ik zie hier overal van die grote bomen staan, dat is toch geen koffie?’
‘Nee, koffie wordt onder hogere bomen geplant voor de schaduw. Dat zijn dus de zogenaamde schaduwbomen. Ze noemen die hier “koffiemama”bomen, de moeder van de koffiebomen dus.’
‘Maar hoe kunnen ze schaduw geven, er zit niet veel blad aan,’ merkte Stunt op.
‘Ieder jaar hebben die bomen te lijden van een rupsenplaag, maar dat duurt altijd maar kort. Heb je
| |
| |
nooit gehoord van de koffiemamavlinder? Die komt van die rups!’
‘Ik zie daar verderop zoveel kokospalmen staan. Handelt u hier ook in kokosnoten of kopra, meneer Donkers?’
‘Dat zou niet de moeite waard zijn. Een paar honderd bomen hebben we maar. Voor kokosnoten moet je naar het district Coronie gaan, daar wordt iedere vierkante meter gebruikt voor de kweek van kokospalmen. Hier op de plantage is de grond te kleiachtig. Voor kokospalmen moet je meer zanderige leemgrond hebben.’
‘Er hangen anders heel wat noten aan die bomen!’ meende Stunt.
‘Eén boom levert zo gemiddeld honderdvijftig noten per jaar. Er zijn er wel die over de driehonderd stuks opbrengen.’
‘Ik heb nooit geweten dat één boom zoveel kon geven!’
‘Zeker, en de kokospalm is ook voor veel andere dingen nuttig. Ze gebruiken de bladeren voor dakbedekking. Van de nerven van die bladeren maakt men bezems en ook tralies voor de duizenden vogelkooitjes die je in dit land ziet. Elk rechtgeaard Surinamer heeft wel een kooitje met een “gelebekje” thuis hangen. Wat in Nederland de kanarie is, is hier het “gelebekje”.’
‘Ik heb er twee!’ zei Tamara onmiddellijk.
‘Verder maken ze van de kokosnoot zelf borstels en matten. Je hebt natuurlijk ook weleens van kokosolie gehoord, die komt er ook van.’
‘Wat is kopra eigenlijk, vader?’ vroeg Caro.
‘Kopra is gewoon het gedroogde vruchtvlees van de kokosnoot!’
| |
| |
‘Wordt dat geëxporteerd?’ vroeg Stunt, die weleens iets over koffie en kokosnoten wilde horen.
‘Nee, hier exporteert men de hele noten. Het is blijkbaar voordeliger voor de landbouwers de noten vers te verhandelen, of er olie uit te koken.’
‘Ha, u heeft ook al bananen, zie ik!’ merkte Stunt op.
‘Helemaal niet, meneer Appel, dat zijn bakoven,’ zei baas Voorn.
‘Bakoven? Wat is het verschil met bananen? Ze zien er net eender uit!’
‘Bananen worden niet zó gegeten. Die worden eerst gekookt, geroosterd of gebakken. Wat hier wèl zo gegeten wordt, is de bakove. De lekkerste zijn de “pikien missie fienga”.’
‘Wat zijn die pikien missie... of hoe je die ook noemt?’
‘Pikien missie fienga betekent “jongedamesvingers”. Deze bakoven lijken veel op vingers. Ze zijn erg kort.’
Al pratend waren ze bij de rivier gekomen, waar het huisje van oude Hendrik stond.
‘Hier woont onze oudste plantagebewoner, Stunt,’ vertelde meneer Donkers.
Baas Hendrik zat op een wrakke stoel voor zijn planken huisje.
‘Morgoe, meneer Donkers,’ riep de oude baas.
‘Van hetzelfde, baas Hendrik!’ antwoordde meneer Donkers. ‘Je raadt nooit hoe oud die man al is,’ fluisterde hij Stunt in 't oor.
‘Erg jong ziet hij er niet uit,’ meende de vlieger. ‘Hoe oud?’
‘Hij weet 't zelf niet precies, maar hij is op deze | |
| |
plantage geboren vlak na de afschaffing van de slavernij, dus hij moet zo ongeveer negentig zijn. Hij heeft zijn hele leven op Rustenburg gewoond. Zijn moeder en vader waren hier vroeger slaaf,’ vertelde meneer Donkers. ‘We laten hem nu rustig hier zijn laatste levensjaren slijten. Hij houdt een oogje op de plantageboot en vrouw Voorn zorgt dagelijks voor zijn potje!’
‘Is die man daar een bosneger?’ vroeg Stunt, op een man doelend die in de deuropening zat.
Meneer Donkers had de man nog niet opgemerkt.
‘Inderdaad, dat is een djoeka (bosneger). Heb je visite, baas Hendrik?’ vroeg meneer Donkers met luide stem.
Baas Hendriks gehoor begon hem in de steek te laten.
De oude man stond op. ‘Dat is “broko amaka”, meneer Donkers,’ zei hij. ‘Broko amaka is kapitein van zijn dorp. Als hij hier met zijn houtvlot langskomt, komt hij ouwe Hendrik altijd wat tabak vragen.’
‘Wat is broko amaka?’ wilde Stunt weten.
Baas Voorn begon te lachen. ‘In het Hollands betekent dat “gebroken hangmat”! Bosnegers hebben dikwijls vreemde namen, meneer Appel!’
‘Kapitein kapotte hangmat! Nou, dat klinkt goed!’ vond Stunt. Hij liep op de bosneger toe en gaf hem een paar sigaretten. ‘Danki, meneri,’ zei de man, terwijl een brede grijns op zijn verweerd gezicht kwam.
‘Je treft onder de bosnegers de vreemdste namen aan,’ ging baas Voorn verder. ‘Ik heb er een gekend, die heette “gwinti mati”, dat betekent “gewende vriend”. Een andere heette “a pato”, oftewel “de pot”. Een ander weer heette “di censi”, wat “tien cent” betekent. Namen
| |
| |
als “auto”, “skotoe”, wat agent betekent of “bakkra”, dat betekent “blanke”, zijn heel gewoon.’
‘Ze hebben ook vaak de naam van de dag van de week waarop ze geboren zijn,’ zei meneer Donkers. ‘Kwassi is bijvoorbeeld ook een naam. Dat wil zeggen “zondag”, in de taal die aan de Goudkust gesproken wordt. De man is dus op zondag geboren.’
‘Aan de Goudkust?’ vroeg Caro.
‘Je weet toch dat de bosnegers de directe afstammelingen zijn van de vroegere slaven. En die kwamen veelal van de Goudkust in West-Afrika.’
‘Kijk, Caro, een sapakara!’ riep Tamara plotseling luid.
Een grote zwarte, geelgespikkelde hagedis scharrelde op korte afstand door de bladeren op de grond.
‘Net een slangekop, hè?’ vond Caro.
‘Daarom heet hij ook sapakara. Er zijn namelijk ook sapakaraslangen, zwart met geel. Die slang heeft net zo'n venijnige kop als dat beest dáár.’
‘Eet hij bladeren?’ vroeg Caro.
‘Niks hoor, hij eet andere dieren. Het is een roofdier. Vogels, kikkers en insekten. Hij kan geweldig bijten! Je raadt nooit waar hij zijn eieren legt, Caro!’
Nee, dat wist haar Hollandse vriendin natuurlijk niet.
‘In nesten van houtluizen, je weet wel, termieten. Die maken van klei van die geweldige nesten in bomen. Daar binnen leggen ze hun eieren.’
‘En hoe komen ze ìn zo'n nest?’
‘Hij graaft zich er gewoon in en legt daar zijn eieren. Een stuk of vijf. De termieten maken het gat weer helemaal dicht. Later komt de sapakara uit het houtluizennest gekropen! De houtluizen passen dus op de
| |
| |
eieren van de sapakara!’
‘Nooit te oud om wat te leren, Stunt,’ zei meneer Donkers. ‘En waar leeft dat beest?’
‘Zo'n sapakara graaft gaten in de grond, maar steek je hand er nooit in, hoor. Dat zou je een vinger kunnen kosten!’ waarschuwde Tamara.
‘Er is hier nog een hagedis,’ zei Stunt, ‘ze noemen het een leguaan geloof ik. Een lang groen beest met een heel lange staart.’
‘Ja,’ zei Caro, ‘die zitten in de koffiemamabomen. Ze lusten die bladeren graag. Het zijn net voorwereldlijke dieren in het klein! Zo'n grote kam over de rug en ook nog zo iets onder de kop. Ik vind het een griezelig beest.’
‘Wist je dat die leguanen zo goed kunnen zwemmen?’ zei Tamara. ‘Soms springen ze uit een boom pardoes in het water. Als ze achterna worden gezeten, kunnen ze lang onder water blijven. Met hun staart kunnen ze fikse klappen uitdelen ook!’
‘Achterna gezeten? Wie jaagt op die dieren?’
‘Mensen! Leguanen worden namelijk gegeten. Indianen zijn er dol op. Ook de eieren van de leguaan worden veel gegeten. Die vind je in kuiltjes op de zandbanken in de grote rivieren.’
‘Nou, smakelijk eten, mensen!’ zei meneer Donkers. ‘Zullen we een kop koffie gaan drinken, Stunt?’
‘Kom mee, jò!’ zei Caro tegen Tamara, ‘dan zal ik je eens vertellen wat ik gedroomd heb!’
Stunt keek Caro even lachend aan, maar hij zei niets.
|
|