Kodjo trok de vorkstok uit de grond en zag dat hij was afgebroken, niet glad afgekapt zoals een houwer dat doet...
Verschrikt en opgewonden rende hij met de stok in de hand terug naar het kamp waar meneer Bos en Petrus juist begonnen waren zich klaar te maken voor het vertrek.
‘Meneri...,’ riep Kodjo al van een afstand. ‘Wama's!’
‘Wat zeg je daar?’ klonk het niet direct begrijpend. ‘Wama's...? Waar?’
‘Aan de kreek... ik heb ze gezien... eh, ik bedoel visschubben, een stok...’
‘Visschubben? Wat bedoel je... je bent helemaal van streek, Kodjo,’ antwoordde meneer Bos, die nog niet begreep wat er aan de hand was. Kodjo moest even bekomen van zijn opwinding en vertelde toen wat rustiger:
‘Aan de kreek heb ik visschubben gevonden. Mensen hebben daar vis schoongekrabd. Er stond ook een vorkstok...,’ en hij overhandigde meneer Bos de afgebroken tak die met een scherp voorwerp was gladgekrabd. Ontsteld bekeek meneer Bos de vorkstok en hij zei langzaam:
‘Kodjo, mogelijk heb je het spoor van de Wama's gevonden, misschien zijn we hier wel op de grote weg der Wama's.’
Onderzoekend inspecteerde hij nogmaals de onderkant van de stok en stelde vast:
‘Met een stenen bijl eerst rond gekapt en toen afgebroken... Wama's!’
Petrus had het grote nieuws zonder één woord te zeggen aangehoord, maar nu liet hij plotseling zijn stem horen, terwijl hij naar zijn geweer greep.
‘Dan moeten we oppassen!’ Spiedend keek hij in het rond. ‘Misschien zitten ze hier wel vlak in de buurt.’
Meneer Bos maande hem echter tot kalmte.
‘Goed,’ stelde hij vast, ‘we zijn hier dus naar alle waarschijnlijkheid in gebied waar nog niet zo lang geleden deze mensen hebben vertoefd en we moeten dus inderdaad op onze hoede zijn.
Maar jullie moeten nu ook weer niet denken dat het vijanden zijn die overal op ons loeren om ons onverhoeds te overvallen.