Dupon vertellen dat hij zich bij de granman (opperhoofd) van hun stam op Drietabbetje zou beklagen.
De ene helft wilde daarop onmiddellijk toegeven, maar de andere helft hield koppig vol dat de betaling onvoldoende was. Ze rekenden er blijkbaar op dat de leider van de expeditie wel zou toegeven nu de boten al klaar lagen voor vertrek.
De professor liet de zaak echter rusten en verklaarde de kwestie met de districtscommissaris van het district Marowijne te zullen opnemen. De commissaris zou pas in de loop van de dag van een korte reis terugkeren en dus werd het vertrek voorlopig een dag uitgesteld. Na diens terugkeer te Albina volgde onmiddellijk een vergadering en de bosnegers gaven ten slotte toe. Het vertrek werd toen op de volgende dag gesteld. De expeditieleden waren zolang ondergebracht in een soldatenbarak, waar ook Kodjo en Petrus hun hangmat hadden gespannen.
Kodjo voelde zich persoonlijk verantwoordelijk voor het welzijn van meneer Bos en was de hele dag geen ogenblik van diens zijde geweken en hij zat zich net af te vragen hoe hij deze laatste avond in de bewoonde wereld zou doorbrengen, toen meneer Bos hem liet roepen.
‘Kodjo, we gaan vanavond naar Negerkreek, dat ligt hier niet ver vandaan. Daar houden de Aukaner bosnegers vannacht een vuurdans. Ga je mee?’
‘Als ik mag, meneri,’ antwoordde Kodjo snel.
‘Ja hoor, jij wel! Over een half uurtje rijdt er een busje voor. Kruip maar achterin.’
Dat liet Kodjo zich geen twee maal zeggen en toen de bus voorreed en een ogenblik later de heren instapten, zat Kodjo al op zijn eentje achterin.
Langs een smalle en slechte weg vol kuilen en gaten dwars door het oerwoud bereikten ze Negerkreek. Het was geen plezier achter in de hobbelende bus te zitten, maar wat hij die nacht zou zien maakte alles goed.
Het was juist volle maan; de bosnegers houden in de regel hun vuurdans bij volle maan. Uit het oerwoud steeg een luide, scherpe en onafgebroken toon van ontelbare krekels op. Langs