| |
| |
| |
Mensen die spoorloos verdwijnen
Het was pas negen uur in de morgen, maar de tropenzon brandde al fel op het zinken dak van de loods waarin Kodjo met een potlood achter zijn oor en een papier in de hand aan het werk was. Dikke druppels parelden op zijn voorhoofd.
Twee dagen geleden was hij met meneer Bos in Paramaribo aangekomen, de eerste stap op weg naar de zuidgrens. Ze hadden over de reis met de sleepboot de Corantijn af en toen over zee naar Paramaribo, liefst zeven dagen gedaan, want ze hadden meteen een groot houtvlot op sleep genomen. Gelukkig was het hout veilig aan de zagerij afgeleverd.
Kodjo was nog niet veel over de aanstaande expeditie te weten gekomen. Hij had meneer Bos sedert hun aankomst in de stad maar een paar keer en dan nog maar heel even gezien. Meneri had het veel te druk met de besprekingen en voorbereidingen voor de reis.
Maar wel had Kodjo vernomen dat er in totaal zes mensen aan de expeditie zouden deelnemen. Het waren de leider van de expeditie, professor Frank, dokter Wirtz, een zekere meneer Dupon, natuurlijk meneer Bos en dan nog een Surinamer, Petrus genaamd, die schrijver-kok was en Kodjo. Pas te Albina aan de Marowijne zouden bosnegers met hun korjalen worden aangenomen.
Meneer Bos had Kodjo opgedragen de voorraden te controleren. De expeditie had heel wat nodig, want ze zouden enkele maanden onderweg zijn. De leveranciers hadden opdracht gekregen de goederen in een loods op de rivieroever af te leveren, waar Kodjo ze in ontvangst zou nemen en alles nameten, natellen en nawegen.
| |
| |
Aanvankelijk had prof. Frank bezwaar gemaakt dat deze belangrijke taak aan een bosnegerjongen werd toevertrouwd, maar meneer Bos had hem verzekerd dat de zaak bij Kodjo in goede handen was. In een boek moest hij precies noteren wat er binnenkwam.
Het was een komen en gaan van leveranciers die vriendelijk lachend binnenkwamen maar later bezweet en boos weer naar buiten stapten. Suiker, zout, meel, bakolie, petroleum, blikwaren, zout vlees, tot zakken rijst toe, alles werd haarfijn nagewogen en o wee als er één kilo te kort was of één litertje te weinig. Kodjo tekende niet voor ontvangst vóór het tekort was aangezuiverd, en dat gebeurde nogal eens, want verschillende kleinere leveranciers probeerden aan de expeditie te verdienen door hun goederen in kisten te verpakken en Kodjo snel een ontvangstbon onder de neus te houden. Maar hij liet ze eerst rustig alles weer één voor één uitpakken.
Toen Kodjo al de bagage zo bij elkaar zag staan, vroeg hij zich af hoe dat allemaal meegevoerd moest worden. Hij slaakte een zucht van verlichting toen die middag de laatste leverancier sputterend de loods uitstapte.
‘Wel, Kodjo, drukke dag gehad?’ Het was meneer Bos die plotseling achter hem stond. Hij was zojuist van de slotvergadering gekomen en direct naar de opslagloods gereden om Kodjo nader in te lichten over de grote reis die ze op het punt stonden te beginnen.
Kodjo overhandigde zijn chef een stapeltje papieren en zei:
‘Alles wat op die bonnen staat, is in de loods, meneri. Alles nageteld.’
Op hetzelfde moment liet hij zich op een baal rijst neervallen. Hij kon zich niet herinneren ooit zo'n drukke dag gehad te hebben als deze!
Meneer Bos borg de bonnen in zijn tas en ging op een kist tegenover Kodjo zitten.
‘Ik kan je nu precies vertellen wat er gaat gebeuren,’ begon hij. ‘Overmorgen vertrekken we met het motorschip Albina naar Albina. Er is voor gezorgd dat we daar een aantal korjalen vin- | |
| |
den met bemanning, allemaal Aukaner bosnegers van de Tapanahonyrivier. Deze brengen ons de Marowijne en daarna de Tapanahony op tot aan het eerste Indianendorp Pontoetoe aan de bovenloop van de Tapanahony, die “Paloemeu” heet.’
‘Wat gaan we in dat dorp doen, meneri?’ vroeg Kodjo nieuwsgierig.
‘Dat zal ik je zeggen. In de eerste plaats is er professor Frank, de leider van de expeditie. De professor heeft opdracht in het grensgebied een onderzoek in te stellen naar de stand van zaken tussen de aldaar wonende Trio-Indianen en de meer zuidelijk in Brazilië wonende Saloema-Indianen. Van bosnegers, die met de Trio's handeldrijven, zijn berichten binnengekomen over gevechten tussen beide Indianenstammen, waarbij ze over en weer elkaar overvallen, vrouwen en kinderen roven en elkaars dorpen in brand steken. De zuidgrens met Brazilië wordt gevormd door de waterscheiding tussen het stroomgebied van de Amazone en de Surinaamse rivieren...’
‘Waterscheiding?’
Vragend keek Kodjo zijn meneri aan. Daar had je nu weer zo'n moeilijk woord...
‘Dat is de lijn waarboven al het water naar het noorden naar zee stroomt en waar beneden het water naar het zuiden naar de Amazone stroomt,’ vervolgde meneer Bos.
‘Deze grenslijn loopt ongeveer in de lengte van het Toemoek-Hoemakgebergte, twee graden boven de evenaar. Nu is dat Toemoek-Hoemakgebergte niet erg hoog, hoor. Het is meer een heuvelland, de hoogste graniettoppen halen de duizend meter nog niet.’
‘Waar is het hoogste punt van Suriname?’ wilde Kodjo weten.
‘Dat ligt in het Wilhelminagebergte. Twaalfhonderd tachtig meter hoog. Het Toemoek-Hoemakgebergte is een woest landschap waar kale granietrotsen zomaar uit de grond rijzen, maar waar overheen zich ook de reusachtige Paroesavanna uitstrekt, het woongebied van de Trio's. De Trio-Indianen wonen namelijk bij voorkeur niet aan rivieren, zoals de meer noordelijke Oajana's.’
| |
| |
‘De dokter gaat zeker de zieke Indianen genezen?’ veronderstelde Kodjo.
‘Ja, er gaat ook een dokter mee. Dokter Wirtz zal een onderzoek instellen naar de meest voorkomende ziekten onder de Trio's en Oajana's want zoals ik je al eens verteld heb, sterven de bovenlandse Indianenstammen langzaam uit. Bovendien zal de dokter natuurlijk over de gezondheid van de expeditieleden moeten waken. Verder gaat er nog een ambtenaar mee van het Landbouw-Proefstation: meneer Dupon. Deze meneer moet planten en dieren verzamelen, voornamelijk insekten, en hij moet onder andere proberen er achter te komen uit welke plant of boom de Indianen precies het gif voor hun giftige pijlen bereiden. Zo mogelijk moet hij stekjes van die plant mee naar de stad brengen.’
‘Maar de Indianen zullen meneer Dupon dat vast niet vertellen,’ zei Kodjo, die maar al te goed wist hoe zorgvuldig de Indiaanse gifmengers hun geheim bewaarden.
‘Dan moet hij eerst goede vrienden worden met zo'n Indiaanse “ziener,” de “piai”.’
Meneer Bos haalde zijn schouders op.
‘Dat is zijn zaak... maar we moeten elkaar natuurlijk overal helpen waar dat mogelijk is.’
‘En gaat u houtsoorten opnemen, meneri?’
‘Dat óók ja,’ antwoordde meneer Bos geheimzinnig. ‘Maar ik heb nog een andere, veel interessantere opdracht.’
Hij zweeg even en stak een sigaret op.
‘Ik moet een onderzoek instellen... naar een verdwenen vlieger...’
‘Een vlieger?’ Verbaasd staarde Kodjo meneer Bos aan. ‘Wat bedoelt u?’
‘Dat zal ik je vertellen. Ruim vijfentwintig jaar geleden is er in die streken een Amerikaans sportvlieger verdwenen. Paul Redfern heette hij. In plaats van de veilige route langs de kust te nemen koos hij zijn weg over de oerwouden van Suriname waar totaal geen vliegvelden waren. Het laatst is hij waargenomen door Indianen aan de Paloemeu, die hem in zuidelijke richting hebben zien koersen. Niemand heeft hem daarna nog gezien en
| |
| |
er is nooit meer iets van Redfern vernomen. Wel hebben door de jaren heen steeds geruchten de ronde gedaan dat de vlieger nog in leven zou zijn en dat hij door wilde Indianen werd gevangen gehouden.
Enkele maanden na deze geheimzinnige verdwijning meldde een bosneger zich op het kantoor van een goudmaatschappij aan de Marowijne. Hij had van een Indiaan vernomen dat een blanke man met een ‘paranakiri kanawa’ (korjaal der blanken, waarmee vliegtuig bedoeld werd) op de open savanna was neergekomen. Hoewel zwaar gewond had de blanke man het er levend afgebracht, maar de Indianen van de Paroesavanna hadden hem gevangen genomen en meegevoerd. Voor hen was hij uit de hemel gekomen... Het verongelukte vliegtuig was geel van kleur, hetgeen klopt met het sportvliegtuig van Redfern.
Geen wonder dat de rijke familie van de Amerikaanse vlieger, toen ze dit gerucht hoorden, geld noch moeite spaarden om de verdwenen sportvlieger terug te vinden. Onmiddellijk werd een expeditie naar de zuidgrens op touw gezet, maar malaria, onbekendheid met het oerwoud en onwilligheid van bosnegers dwongen de expeditie met twee man minder naar Amerika terug te keren, zonder dat ze het grensgebergte en de Paroesavanna zelfs maar gezien hadden. De familie van Redfern loofde daarna een hoge beloning uit voor degene die aanwijzingen kon geven welke zouden leiden tot de ontdekking van de verblijfplaats van Redfern.
Van de Indianen in die streken kon men alleen maar hulp verwachten indien men grote partijen geschenken en ruilmiddelen meevoerde, omdat geld voor hen geen betekenis heeft. Het gebeurde maar al te vaak dat een expeditie, in een Indianendorp aangekomen, het dorp geheel verlaten vond omdat de Indianen het oerwoud waren in gevlucht...’
‘Gevlucht?’
Kodjo zat met open mond te luisteren.
‘Ja, gevlucht, omdat ze doodsbenauwd voor de blanken waren. Vaak was dat de schuld van de bosnegers. Wat was namelijk het geval? De bosnegers langs de Marowijne en de Tapanahony dre- | |
| |
ven een levendige ruilhandel met de Indianen in het verre zuiden. In Albina kochten ze snuisterijen als kralen, spiegeltjes, messen en andere voor de Indiaan begerenswaardige artikelen, die ze in het zuiden bij de Indianen ruilden tegen Indiaanse hangmatten en jachthonden. De Indianen verstaan de kunst hun honden tot goede jachthonden af te richten, iets wat de bosnegers niet kunnen.
Wanneer de blanken nu zelf tot in het zuiden zouden doordringen, zou dat een ongunstige invloed op de voordelige ruilhandel van de bosnegers hebben, en daarom deden de bosnegers al het mogelijke om de expedities tegen te werken. Ze vertelden de Indianen verschrikkelijke verhalen over de blanken. Ze zeiden dat iedere Indiaan die zich in het gebied van de blanken vertoonde, onmiddellijk gedood werd, en wanneer een expeditie onderweg was, reisde heimelijk een bosnegerboodschapper de expeditie vooruit om de Indianen te waarschuwen voor naderend onheil.
Je zult zien dat de onwetende en vaak nog in het stenen tijdperk levende bovenlandse Indianen totaal overbluft worden door de voortvarende bosnegers.’
‘Maar waarom verzetten de Indianen zich dan niet tegen de indringers?’ wilde Kodjo nu weten.
‘De bosnegers hebben geweren en daar kunnen de Indianen niet tegenop. De bosnegers zorgen er wel voor dat de Indianen geen geweren in handen krijgen en tot nu toe behelpen die zich nog steeds met pijl en boog en vaak zelfs met hun stenen bijlen. Ze moeten aan één kant niets van de bosnegers hebben omdat deze hen proberen te regeren en hen tevens, naar ze zeggen, verschillende ziekten uit de beschaafde wereld brengen. Maar aan de andere kant willen de Indianen graag de ruilartikelen hebben die de bosnegers hun brengen, al kennen de Indianen er de waarde niet van. Ze moeten bijvoorbeeld voor een doosje lucifers drie bogen en acht pijlen geven of voor één bijl twee hangmatten en twee afgerichte jachthonden.’
‘Dat is een voordelige handel,’ meende Kodjo, ‘voor de bosnegers tenminste.’
| |
| |
‘Voor die hoed van je,’ en meneer Bos wees naar Kodjo's hoofddeksel, een oude hoed van hemzelf, ‘kun je bij de Indianen heel wat krijgen... maar om op die vlieger Redfern terug te komen, de geruchten bleven aanhouden en op zekere dag verschenen in Paramaribo twee Amerikanen, een zekere dr. Schernowski en een Mr. Blake. Schernowski was een grote brede kerel met een lange rossige baard en een zware stem die algemeen de indruk maakte een avonturier te zijn. Overal in de wereld had hij al gewerkt en te zamen met Mr. Blake was hij naar Suriname gekomen omdat hij, naar beweerd werd, over kaarten beschikte waarmee hij Redfern zou kunnen opsporen.
Mr. Blake, een kleine, bleke en zwijgzame man, scheen over heel veel geld te beschikken waar Schernowski blijkbaar mooi weer van speelde.
Na enige weken verblijf in Paramaribo en Albina, gedurende welke tijd ze een expeditie samenstelden, trokken de beide mannen het binnenland in, te zamen met tien dragers uit de stad, waaronder een kok en bovendien nog zestien bosnegers, die hen de rivieren op zouden brengen. In bosnegerkorjalen voeren ze de Marowijne op en vervolgens de Tapanahony en de Paloemeu... dezelfde route die onze expeditie zal volgen,’ ging meneer Bos verder, ‘en zonder ongelukken kwamen ze de watervallen over.
Toen de rivier door ondiepten en in het water gevallen bomen niet meer bevaarbaar was, trok het gezelschap het oerwoud in langs een oud niet meer gebruikt jachtpad van de Indianen. De bosnegers werden hier afgedankt en maakten rechtsomkeert. Dokter Schernowski bepaalde de richting en liep steeds voorop. De arbeiders hadden voor de man met de baard, die ze ‘barbaman’ (baardman) noemden, groot ontzag en volgden gedwee zijn bevelen op.
Verder en verder trok de groep, steeds in zuidelijke richting, over steile heuvelruggen en door stinkende zwampen (moerassen). Onophoudelijk werden de mannen gekweld door muskieten, bloedzuigers en ander ongedierte, terwijl doornige lianen en stekelpalmen de mannen tekenden met bloedige schrammen op gezicht, armen en benen. De stemming werd met de dag slechter,
| |
| |
maar de barbaman scheen juist opgewekter te worden. Soms hoorden de dragers hem luidkeels zingen.
Mr. Blake, die steeds de rij sloot, leed aan ondraaglijke jeuk en scheen spijt te hebben dat hij aan deze hachelijke onderneming was begonnen, maar het was iedereen duidelijk dat ook Mr. Blake aan de leiband liep van barbaman Schernowski.
Deze trachtte de moed er in te houden en de dragers achter de rug van Blake tot grotere inspanning aan te zetten door ze de verleidelijkste beloningen in het vooruitzicht te stellen, wanneer eenmaal het doel was bereikt.
‘Van het geld van meneri Blake,’ zei Kodjo peinzend.
Meneer Bos doofde zijn sigaret met de voet en vervolgde:
‘In die dagen was de zuidgrens nog niet afgebakend. Op een open hete savanna gekomen, die aan drie zijden werd ingesloten door hoge kale graniettoppen, verklaarde Schernowski dat de grens was bereikt. Het was een wilde woestenij waar tapirs, poema's en reuzeslangen woonden. In geen dagen hadden ze Indianen gezien, maar de barbaman keek nu en dan eens op zijn geheimzinnige kaarten, die hij dan weer zorgvuldig in zijn tas stopte.
Het was ongeveer tien dagen nadat ze de boten verlaten hadden, dat bij het oversteken van een diepe kreek een van de dragers op een stekelrog, een sparri, zoals de Surinamers hem noemen, trapte. De stekels van dit heerschap zijn giftig en het duurde dan ook niet lang of het been van de man begon te zwellen en het lopen werd hem steeds moeilijker. De andere arbeiders namen zijn vracht van hem over, maar later op de dag moest de expeditie toch halt houden want de man kon niet meer verder. Allen, behalve de beide blanken, wisten hoe gevaarlijk de steek van een sparri was, maar wat moesten ze doen?
Schernowski die, beducht voor het naderen van de regentijd, grote haast toonde, gaf bevel de gewonde man achter te laten.
“Er zit niets anders op,” brieste hij woedend en teleurgesteld. De man meedragen was uitgesloten omdat de dragers al een zeer zware last te torsen hadden.
Mr. Blake stelde voor dat twee man de ongelukkige in een hang- | |
| |
mat tussen zich in zouden dragen en hem terugbrengen naar het Indianendorp aan de rivier.
Dit voorstel leidde tot een openlijke ruzie tussen Schernowski en Blake. Maar de mannen weigerden verder te gaan als de gewonde alleen moest achterblijven en daarom zat er voor de barbaman niets anders op dan toe te geven. Twee man aanvaardden de moeilijke terugweg, de zieke tussen hen in.
De moeilijkheden volgden elkander nu snel op en reeds de volgende morgen rapporteerde de kok dat de arbeiders niet verder wensten te trekken. Ze zeiden nu in het gebied te komen van de door hen gevreesde wilde Indianen. Ook waren zij niet tevreden met de rantsoenen. Al spoedig was gebleken dat de meegenomen voorraden niet toereikend zouden zijn en daarom had Mr. Blake bepaald dat slechts om de andere dag een dag rantsoen zou worden uitgereikt, terwijl op de overige dagen geschoten wild de hongerige magen zou moeten vullen. Maar de beide Amerikanen bleken geen goede schutters te zijn, terwijl zij hun geweren aan niemand durfden toevertrouwen, zodat de mannen zich bedrogen voelden nu ook de honger een woordje begon mee te spreken.
“Wie wil niet verder?” schreeuwde Schernowski woest en greep onmiddellijk naar zijn geweer.
“Niemand wil verder,” antwoordde de kok benauwd. “De mannen willen eten en ze zeggen dat wilde Indianen hen hier zullen overvallen.”
“Kletspraat!” besliste de barbaman en stapte op het nachtkamp van de dragers toe, het geweer dreigend in de hand. Door de kok, die tevens zijn tolk was, liet hij weten dat hij tot tien zou tellen en wie zijn vracht dan nog niet op zijn rug had, zou onverbiddelijk worden neergeschoten. Dreigend klonk daarop zijn zware stem door het stille bos: “Een... twee...,” maar vóór hij tien gezegd had, waren alle mannen gereed om de tocht te vervolgen.
Weer had de barbaman gewonnen... maar deze overwinning zou hem duur te staan komen. Zonder een enkele klacht werd die dag een flinke afstand afgelegd over gloeiendhete savanna's en door broeiend oerwoud. Toen die avond het bivak voor de
| |
| |
nacht werd gemaakt, verklaarde Schernowski: “Je hebt nu gezien hoe je zulke mensen moet aanpakken, Blake!”
Maar toen de barbaman zich de volgende ochtend naar een nabijgelegen kreekje begaf om zich te wassen vond hij het kamp van de arbeiders leeg en verlaten. Behalve de kok, die zijn hangmat altijd in de nabijheid van de beide blanken vastmaakte en niet ingelicht was, waren allen verdwenen. In de nacht hadden zij het kamp verlaten en wekenlang kapten zij zich een weg door het oerwoud, zonder wapens en zonder voedsel. Van de voedselvoorraden hadden ze niets kunnen meenemen omdat de blanken deze veiligheidshalve steeds in hun eigen kamp bewaarden.
Twee mannen kwamen tijdens deze verschrikkelijke tocht om het leven, één door malaria, een tweede door een beet van een giftige slang. De anderen bereikten in uitgeputte toestand een gouddelverskamp aan een zijkreek van de Tapanahony, terwijl van het groepje van drie man, dat al eerder de terugreis aanvaard had, slechts twee in de bewoonde wereld terugkeerden. Ze hadden onderweg de zieke moeten begraven. Met aardnoten, wortels en bosvruchten hadden de anderen zich in het leven gehouden. Uit vrees achtervolgd te worden hadden ze niet het spoor terug gevolgd en daardoor hadden ze ook de boten niet teruggevonden.
Een groepje bosnegers dat ze aan een rivier ontmoetten, weigerde hen mee te nemen omdat ze de vrachtprijs niet konden betalen. Eindelijk, na ontzettende ontberingen terug in de stad, werden ze door de politie ondervraagd en het was iedereen duidelijk dat de twee blanken met hun kok het nooit lang zouden kunnen volhouden.
Het nieuws ging als een lopend vuurtje door de stad en bereikte natuurlijk ook de Amerikaanse consul. Deze nam onmiddellijk contact op met de Surinaamse regering met het resultaat dat de bospolitie opdracht kreeg het groepje van drie op te sporen. Een inspecteur en enkele van zijn mannen lieten zich door bosnegers de rivieren opvaren tot het punt waar de expeditie het oerwoud was ingetrokken. Hoewel het door de expeditie opengekapte pad alweer grotendeels was dichtgegroeid en de regentijd voor dage- | |
| |
lijkse stortbuien zorgde, wist de politie toch moeizaam het spoor te volgen, terwijl men in de stad in grote spanning de eerste berichten afwachtte.
Maar deze berichten kwamen van een heel andere kant. In het dorpje Kabel, eindpunt van de spoorweg aan de Surinamerivier, meldde zich een volkomen uitgeput, haveloos gekleed man die de kok van de beide Amerikanen bleek te zijn. De man was te zwak om door de politie verhoord te worden en werd onmiddellijk in het zendingshospitaal te Kabel opgenomen, waar hij spoedig bijkwam en na enige dagen zijn verhaal kon doen.
Hij vertelde hoe de barbaman tekeer was gegaan nadat hij ontdekt had dat de dragers gedeserteerd waren. Maar later op de dag was zijn woede omgeslagen in een zekere vrolijkheid waar de kok niets van begrepen had. Mr. Blake wilde onmiddellijk de terugtocht aanvaarden, maar Schernowski stelde voor eerst enkele dagen rust te nemen. Hij stuurde de kok naar de kreek om kleren te wassen, terwijl Mr. Blake hem ditmaal zijn geweer en een handvol patronen meegaf om zo mogelijk wild te schieten.
Toen hij aan de oever van het boskreekje aan het werk was, drongen vanuit het bivak luide vloeken tot hem door. Er was weer een felle twist tussen de beide Amerikanen uitgebroken en de kok hoorde het geluid van brekende voorwerpen. Even was het stil en toen klonken kort achter elkaar twee schoten.
Verschrikt sprong de kok op en verborg zich in de struiken. Even later hoorde hij aan het kraken van takken dat iemand zich in de richting van de kreek begaf waar hij zojuist kleren had zitten wassen. Hij hoorde zijn naam roepen. Het was de stem van de barbaman. Vlug sloop de kok verder het oerwoud in, weg van de kreek en weg van het bivak, het geweer met zich meenemend. Toen Schernowski het wasgoed verlaten aan de waterkant zag liggen, klonken nog enige rauwe vloeken en weer schreeuwde Schernowski enkele keren de naam van de kok. Vanuit zijn schuilplaats kon die een ogenblik de barbaman zien. Deze had zijn geweer in de aanslag, klaar om te vuren... gelukkig verdween hij daarna in tegenovergestelde richting, op zoek naar de doodsbenauwde kok.
| |
| |
Lange tijd bleef deze in zijn schuilplaats en pas laat in de middag begon hij zich met zijn houwer een pad in noordelijke richting te kappen om zo snel mogelijk van deze onheilsplaats weg te komen. Weliswaar had hij het geweer van Mr. Blake en een flink aantal patronen, maar alleen de weg vinden en de bewoonde wereld bereiken scheen hem haast onmogelijk, maar terugkeren naar het bivak was te gevaarlijk, want de barbaman wilde hem doden, daar was hij zeker van en moedig zette hij zijn eenmaal begonnen voettocht in noordelijke richting voort. Gelukkig had hij in zijn broekzak een doosje lucifers zodat hij geschoten wild zou kunnen roosteren waardoor het langere tijd goed bleef.
Veertien dagen lang trok hij noordwaarts met als enig hulpmiddel om zijn richting te bepalen de zon, die echter het grootste gedeelte van de dag achter zware regenwolken schuilging.
De veertiende dag kwam hij op een jachtpad dat naar een Indianenkamp voerde, waar hij niet erg gastvrij ontvangen werd. Ze vertrouwden de onbekende niet en alleen op voorwaarde dat hij direct weer zou vertrekken, gaven ze hem een korf met eetbare
| |
| |
knollen en wat geroosterde vis, waarna ze hem de richting naar een rivier wezen waar hij wellicht bosnegers zou kunnen vinden. Drie dagen later bereikte hij in uitgeputte toestand deze rivier, welke achteraf de Pikin Rio, de bovenloop van de Surinamerivier zou blijken te zijn. Aan het water bouwde hij een kampje en daar lag hij wekenlang op de uitkijk, bang dat bosnegers zijn kampje voorbij zouden varen zonder dat hij het merkte. Slechts een maal schoot hij een overzwemmend hert waarvan hij het vlees roosterde boven een vuurtje dat hij dag en nacht aanhield, omdat zijn lucifers nat en onbruikbaar waren geworden.
Juist toen hij alle hoop had opgegeven en verwachtte hier diep in het oerwoud eenzaam een ellendige dood te moeten sterven, verscheen er een korjaal met twee bosnegers voor zijn kamp. Nieuwsgierig draaiden de mannen hun ranke bootje bij. De totaal verslapte kok had nauwelijks nog de kracht een arm op te heffen om de aandacht op zich te vestigen, maar de bosnegers hadden hem gezien. In ruil voor zijn geweer en houwer droegen ze hem in hun bootje en zo belandde de arme man, die een totale inzinking nabij was, in het dorpje Kabel. In het zendingshospitaal aldaar werd hij liefderijk opgenomen, maar nog voordat de kok uit het hospitaal was ontslagen, kwam er bericht van de bospolitie.
Deze was erin geslaagd het laatste bivak van de rampzalige Redfernexpeditie te bereiken waar het lijk van Mr. Blake gevonden werd. Het grootste deel van de levensmiddelen was verdwenen terwijl ook de aanzienlijke som geld, die naar bekend was Mr. Blake bij zich had gehad, was verdwenen.
Van dr. Schernowski geen spoor en nooit heeft iemand meer iets van de barbaman vernomen. Omdat de politie ervan overtuigd was dat het voorval zich op Braziliaans grondgebied had afgespeeld, werd de zaak verder in handen van de Braziliaanse regering gegeven.
Velen waren in die dagen de mening toegedaan dat dr. Schernowski het gemunt had op Mr. Blake's geld en dat hij de expeditie alleen maar was begonnen om zijn compagnon van diens geld te beroven. Anderen meenden dat de barbaman, een avonturier
| |
| |
van Oosteuropese afkomst, alléén de tocht had voortgezet en er wellicht in geslaagd was het kamp te vinden waar de gezochte Redfern werd gevangen gehouden. Deze zou inmiddels overleden zijn en de barbaman zou als welkome plaatsvervanger worden vastgehouden.
De meest gangbare theorie blijft echter dat de gewetenloze Schernowski op de zak van zijn metgezel leefde en dat deze bij het mislukken van de expeditie daar genoeg van kreeg. Door de overspannen zenuwen kwam het tot een vechtpartij, waar uiteindelijk mr. Blake het slachtoffer van werd. Van die gelegenheid zou Schernowski gebruik hebben gemaakt het geld te roven en, na getracht te hebben ook de kok als lastige getuige uit de weg te ruimen, zou hij Brazilië ingetrokken zijn, in de hoop de Amazonerivier te bereiken om zo met hulp van Indianen weer in de bewoonde wereld te komen...’
Meneer Bos stond op.
‘Vreemde geschiedenis, hè Kodjo, maar als je nu denkt dat het daarmee afgelopen is, heb je het mis, want nog steeds blijven de geruchten over een blanke tussen de wilde Indianen aanhouden.’
‘Die vlieger?’ vroeg de bosnegerjongen gespannen.
Meneer Bos haalde zijn schouders op.
‘Geen flauw idee, men zegt dat het ook Schernowski of een nakomeling van een van de twee zou kunnen zijn. De laatste weken bereiken de regering geregeld berichten dat bosnegers van de Indianen in het grensgebied iets vernomen hebben over een blanke man die zij lang geleden in de Paroesavanna zouden hebben gezien. Deze man zou een lange baard hebben en kreupel lopen. Of het een oude of jonge man is, kan men niet vertellen. De bosnegers beweren dat de medicijnmannen van de Trio's er meer van weten. Andere verhalen vertellen dat de kreupele blanke man zich onder de Wama's zou bevinden. Dat is een kleine stam van schuwe zwervende Indianen die zich, naar men meent te weten, voornamelijk in de oerwouden van het Oranjegebergte ophoudt, honderd kilometer noordoost van de Paroesavanna.’
Het begon Kodjo nu te duizelen. Hij hoorde namen van gebie- | |
| |
den en Indianenstammen waar hij nooit eerder van gehoord had, Indianen die nog in het stenen tijdperk leefden, blanken die op zoek naar een verdwenen vlieger elkaar doodschoten, een verdwenen barbaman die misschien nog onder de Indianen leeft... vreemde boel!
‘En wat gaat u nu doen, meneri?’
‘Mijn opdracht luidt ondermeer de waarheid te weten te komen, om dan eens en voorgoed het Redfernraadsel op te lossen. Indien er werkelijk een blanke man onder Wama's of Trio's leeft, moet ik trachten deze man te vinden en zo mogelijk te weten komen wie hij is.’
Kodjo huiverde even...
|
|