| |
Kousebandjes, een boa en een treef
‘Goeiemiddag, vrouw Voorn! Is Tamara thuis?’ vroeg Caro, toen ze op weg naar het huis van baas Voorn diens vrouw ontmoette.
‘Dag Caro! Tamara was zoeven de waterput aan het schoonmaken,’ antwoordde vrouw Voorn. ‘Ik moet even naar de hindoestaanse winkel om groente te kopen,’ en voort schommelde de dikke vrouw. Bij de waterput vond ze Tamara bezig met een lange stok en een haak de put schoon te maken. ‘Tamara, ik moet je even spreken,’ begon Caro onzeker.
‘Zo?’ antwoordde Tamara, zonder op te kijken. Caro kwam nu naast haar staan en zei: ‘Ik heb een mooi plan om geld te verdienen voor de leprastichting!’
‘De lepra...?’ Tamara keek Caro even aan.
‘Ja zeker, de leprastichting! Wij kunnen wat voor die mensen daar doen!’
‘Wij?’ vroeg Tamara ongelovig, terwijl ze de stok weer in de put liet zakken.
En toen vertelde Caro over het bezoek van meneer
| |
| |
Havik. ‘We moeten proberen aan dieren te komen. Ik heb een hele lijst van die meneer gekregen, met de prijzen erbij. Voor een monkey monkey krijgen we bijvoorbeeld vijftien gulden. Maar als je soms geen zin hebt...?’ zei Caro.
Tamara keek Caro weer even aan en plotseling kwam er een glimlach op haar gezicht. ‘Meen je het werkelijk? Wij? Wij samen?’ vroeg ze.
‘Ja, natuurlijk, wij samen! Wie dacht je dan?’ zei Caro.
‘Maar je weet toch over mijn broertje? Ben je dan niet bang dat ik óók lepra heb?’
‘Kom, sta nou niet te leuteren!’ zei Caro een beetje boos. ‘We kunnen wat voor je broertje doèn en voor àlle patiënten daar!’ ging Caro voort. ‘Die dokter Otten heeft ons verteld dat er heel veel geld nodig is om wat te kunnen doen. Duizenden, zei hij!’ ‘Dokter Otten?’ viel Tamara haar in de rede.
‘Ja, dokter Otten! Die dokter voor wie jij op de loop ging!’
‘Maar die man... ach ja, ik weet het eigenlijk ook wel, maar het is voor mijn vader en moeder zo verdrietig. Mijn broertje mag nóóit meer thuiskomen. Nóóit meer! Die dokter wil het niet hebben.’
‘Dat is ook heel, heel erg, Tamara. Maar lepra is verschrikkelijk gevaarlijk en jullie zouden allemaal lepra kunnen krijgen als je broertje hier was. Dat zou de schuld van dokter Otten zijn.’
Tamara staarde voor zich uit; daar kon ze niets tegen inbrengen.
| |
| |
‘Wanneer ga je beginnen met die dieren, Caro?’ vroeg ze. ‘Ik doe natuurlijk mee!’
‘We zijn al begonnen. We moeten een boodschap sturen naar alle dorpen langs de rivier, en zelf moeten we er natuurlijk ook op uit trekken.’
‘Maar je krijgt die beesten niet voor niks, en je kunt niet hengels blijven ruilen,’ meende Tamara. ‘Vader heeft beloofd ons wat geld te lenen. Zodra die meneer Havik weer komt, kunnen we hem alvast verkopen wat we hebben.’
‘Aloe?’
‘Tja, dat vind ik eigenlijk wel jammer, maar raven staan ook op het lijstje, en we kunnen er zieke mensen mee helpen!’
‘Ik zal mijn pa ook vragen,’ zei Tamara. ‘Die kent alle mensen hier op de plantage en langs de rivier.’ Intussen was vrouw Voorn teruggekomen. Uit haar mand hing een bos kousebandjes (peulvruchten), terwijl ze in haar hand een grote bos bladeren hield. ‘Oef, wat ben ik moe,’ zuchtte de vrouw, en ze veegde het zweet van haar gezicht. ‘De zon is heet!’ Ze nam uit de mand een appel en gaf die aan Caro. ‘Hier Caro, een ijsappel!’ zei ze. ‘Van Holland. Heerlijk zoet.’
Appels die diepvries uit Nederland werden aangevoerd, noemde men daar ijsappels.
‘Dank u wel, vrouw Voorn,’ zei Caro. ‘Die heb ik in lang niet gegeten.’
IJsappels. Caro moest er inwendig om lachen. In een winkel had ze ook weleens ‘ijskool’ gelezen.
| |
| |
‘Waar bewaren we de dieren?’ vroeg Tamara.
‘We zullen wat hokken moeten timmeren. Achter ons huis liggen planken genoeg. We vinden hier of daar ook wel gaas,’ zei Caro. ‘Zullen we eens gaan kijken? Dàg, vrouw Voorn! Tan boeng.’ Dit laatste betekende ‘blijf gezond’. Het was een van de weinige Surinaamse zinnetjes die Caro kende.
De meisjes liepen op een holletje de plantage over. ‘Vader heeft gisteren herten in de koffietuin gezien, Caro!’ zei Tamara hijgend, toen ze voor de directeurswoning stonden. ‘Er waren ook jongen bij. Als we een beetje geluk hebben, kunnen we weleens een jong hert vangen, heeft vader gezegd. Die moet meneer Havik toch óók hebben?’
‘Dat zal ik de volgende keer vragen,’ zei Caro. Toen ze rond het huis liepen, klonk het ‘Aloeee!’ ‘Wacht, Tamara, even een banaan voor Aloe halen en een stukje vlees voor het sagawinki.’
Even later stonden de vriendinnen voor een stapel planken achter het huis.
‘We kunnen hier wel wat uithalen om zelf een paar hokken in elkaar te timmeren,’ stelde Caro voor. ‘En waar zullen we ze neerzetten?’ vroeg Tamara. ‘Bij het huisje van ouwe Hendrik,’ vond Caro, ‘baas Hendrik kan er dan meteen een oogje op houden.’
‘Zullen we de planken daar vast brengen?’
De meisjes gingen onmiddellijk aan de slag.
‘Hier, pak aan, deze plank moet... een slang!’ klonk het plotseling.
| |
| |
‘Waar?’ vroeg Tamara.
‘Dáár, onder die plank! Toen ik deze plank wou optillen, schoot'ie dááronder!’
Voorzichtig tilde Tamara de aangewezen plank op. ‘Een tapijtslang is 't!’ constateerde Tamara.
‘Da's een constrictor, hè?’ zei Caro. ‘Die moeten we levend vangen, voor meneer Havik!’
De slang was onder de volgende plank geschoten. ‘Hij is flink groot, zeker wel twee meter!’ zei Tamara. ‘Heb je niet een stukje touw, Caro, dan zal ik 'm strikken.’
Weg was Caro al, om even later met een eindje touw terug te komen. Tamara had inmiddels een stok gevonden, waaraan ze het touw vastknoopte. Ze maakte van het touw een lasso.
‘Nou moet je met die bezemsteel onder die plank porren, dan komt hij wel te voorschijn,’ zei Tamara. Caro kreeg een rood hoofd van opwinding! ‘Pas op dat hij niet plotseling op je afschiet, Caro,’ waarschuwde Tamara. ‘Kijk uit, daar kómt 'ie!’ De slang kwam helemaal onder de plank uit.
‘Niet te dicht bij, Caro!’ waarschuwde Tamara weer. ‘Kijk naar dat puntje van z'n staart. Zie je hoe die te keer gaat? Hij maakt zich klaar voor de aanval!’
Vlug en behendig legde Tamara de lus om de opgeheven slangekop en liet deze tot net onder de kop zakken. Toen trok ze met een ruk de stok naar zich toe en de slang was in de strik gevangen.
Tamara hield nu de stok in de lucht, zodat de
| |
| |
slang aan het touw bengelde. Toen greep ze de slang achter de kop vast. Het reptiel kronkelde zich rond Tamara's arm, totdat er niets meer van de arm te zien was. Het ondier kronkelde zich rond Tamara's hals, maar ze hield het stevig vast. ‘Voel je dat niet?’ vroeg Caro een beetje angstig. ‘Zolang je z'n kop maar goed vasthoudt, heeft hij geen kracht om te wurgen,’ hijgde Tamara, die het zweet uitbrak.
De slang deed zijn bek open, zo ver hij kon.
‘Brrr, kijk eens wat een gemene tanden, pas op dat je niet te dicht bij die bek komt!’ zei Caro.
‘Wij noemen dit de afgodslang,’ bromde Tamara, die moeite had het dier te houden. ‘Heb je niks om 'm in te doen?’
‘Stop 'm maar in die kist, onder de boom. Er is een deksel op en daar komt 'ie nóóit uit!’
Inmiddels was het dienstmeisje naar buiten gekomen om te zien wat er aan de hand was. Toen ze de slang zag, begon ze luid te gillen. ‘Mi Gado, mi Gado! Tamara pré nanga sneki! Mi Gado!’
Mijn God, Tamara speelt met een slang, betekende dat.
Ondertussen waren ze bij de kist gekomen. Aloe, die rustig op een van de onderste takken de banaan zat op te peuzelen, fladderde bij het zien van zijn vijand van angst uit de boom. Hij kwam met een smak op de grond terecht.
‘Je moet me even helpen, Caro, met de staart,’ zei Tamara. Caro had natuurlijk nog nooit een slang
| |
| |
aangeraakt en ze voelde er al heel weinig voor. ‘Je hoeft niet bang te zijn, ik houd de kop goed vast!’ stelde Tamara haar gerust.
Voorzichtig greep Caro de staart en bevrijdde Tamara van de slang.
‘Houd de staart goed vast!’ commandeerde Tamara, ‘dan gooien we 'm in de kist. Tegelijk loslaten! Eén, twéé... drie!’ Daar lag de slang. Meteen pakte Tamara het deksel en sloot de kist af.
‘Zo, die hebben we,’ verzuchtte ze.
‘Wat moeten we 'm te eten geven.?’ informeerde Caro, die zich onmiddellijk om de maag van het gevangen dier bezorgd maakte.
‘Niks, helemaal niks. Ze kunnen maanden zonder eten als het moet. Het zijn heel nuttige slangen, want in de buurt van huizen leven ze van muizen en ratten.’
‘Nu hebben we al drie beesten voor meneer Havik,’ zei Caro. ‘Aloe is zich rot geschrokken.’
‘Aloe!’ riep de raaf, die op veilige afstand zat toe te kijken.
‘Wees maar gerust, hoor Aloe!’ zei Caro.
‘Meneer Boa zit veilig opgeborgen.’ Ze nam Aloe op haar vinger en zette hem weer in de boom. Aloe haastte zich naar de top. Van die slang moest hij blijkbaar niets hebben!
‘Het zal me wel erg spijten als hij verkocht wordt,’ zei Caro, terwijl ze Aloe nakeek. ‘Ik houd zoveel van 'm en hij kent mij al zo goed!’
De meisjes droegen na dit slangeavontuur de planken
| |
| |
naar de rivierkant. Achter het huisje van ouwe Hendrik begonnen ze een paar hokken te timmeren.
‘Gaan jullie een nieuw huis voor Hendrik bouwen?’ informeerde de oude man belangstellend, toen hij de meisjes zo druk aan het sjouwen zag.
‘Nee, baas,’ antwoordde Caro. ‘We maken een paar hokken, want we gaan wilde dieren verzamelen.’
‘Wilde dieren?’ riep baas Hendrik verschrikt uit. ‘Achter mijn huisje?’
‘Geen leeuwen en tijgers, hoor baas,’ stelde Caro hem gerust.
‘Nee, dat begrijp ik, juffrouw Caro, want die zijn er in Suriname niet. Maar maak die hokken flink stevig, want anders komen jullie dieren in de nacht ouwe Hendrik bezoeken!’ waarschuwde hij.
‘Wacht!’ Baas Hendrik ging naar binnen en kwam te voorschijn met twee stukken vlees, twee kluifjes. ‘Hier, meisjes,’ zei hij, ‘een stuk sekrepatoe meti, het lekkerste vlees dat baas Hendrik kent!’
‘Wat is dat, sekrepatoe meti?’ vroeg Caro een tikkeltje argwanend.
‘Schildpadvlees,’ legde Tamara uit.
‘Heb ik nog nooit geproefd!’ zei Caro, ‘maar ik wil het best eens proberen.’
‘Schildpad is mijn treef,’ stelde Tamara vast.
‘Treef?’ vroeg Caro weer.
‘Tja,’ zei baas Hendrik lachend, ‘een treef is een gek ding! Als wij geboren worden, krijgen we vaak een treef, die we ons hele leven houden.’
| |
| |
Caro was nog niet veel wijzer. ‘Wat voor een raar ding is dat dan?’
‘Kijk, juffrouw Caro, dat zit zó. Als je treef schildpad is, dan mag je je hele leven géén schildpadvlees eten!’
‘En wat gebeurt er als je het tóch eet?’
‘Dan word je erg ziek en je krijgt uitslag en zo meer,’ zei de oude baas.
‘Maar wie vertelt je wat je treef is... de dokter?’ vroeg Caro wat ongelovig.
‘Luister. Ik heb bijvoorbeeld óók een treef. Vis, àlle vis,’ vervolgde baas Hendrik. ‘Op de dag dat ik geboren werd, droomde een buurvrouw over een man met een vis in de hand. Vóórdat ze kon zien wat voor soort vis het was, werd ze wakker. Nu heb ik een treef voor àlle vis!’
Caro wist niet wat ze daar van moest denken. Ze had wel geleerd om niet alles wat ze niet begreep opzij te schuiven als onzin of bijgeloof!
‘Ik ken iemand die alléén witte kip als treef heeft. Elke andere kleur is géén treef!’ zei Tamara.
‘Heeft iedere Surinamer een treef?’ vroeg Caro. ‘O nee, lang niet. Je hoort er tegenwoordig veel minder van dan vroeger,’ vertelde baas Hendrik.
‘Hoe smaakt het vlees?’ vroeg de oude man.
‘Heerlijk, baas!’ zei Caro.
‘Heb je weleens schildpadeieren gegeten, juffrouw Caro?’
‘Nee, ik wist niet dat die óók al gegeten werden!’ zei Caro verbaasd.
| |
| |
‘Als kind,’ vervolgde baas Hendrik, ‘ging ik weleens op 't strand eieren zoeken.’
‘Liggen die dan zomaar op het strand?’
‘Nee, maar ze zijn toch makkelijk te vinden. De moeder schildpad kruipt hoog het strand op om haar eieren te leggen. Daar graaft ze met de achterpoten een kuiltje en legt er soms wel tweehonderd eieren in. Dat kuiltje maakt ze dicht en ze stampt de grond zelfs weer vast ook.’
‘Stampt de grond vast?’
‘Ja zeker! Ze gaat dan op het dichtgemaakte kuiltje zitten. Ze tilt zich met haar korte pootjes wat op en laat zich dan weer vallen. Dat gaat zo een tijdje door.’
‘Maar dan zijn de eieren toch zeker erg moeilijk te vinden?’
‘Nee, want als de schildpad naar de zee terugkruipt, laat ze een heel spoor in het zand achter.’
‘Dus je volgt het spoor maar en dan kom je vanzelf bij de eieren,’ zei Caro. ‘Maar kom, zo schieten we nooit op. Baas Hendrik, u houdt ons van ons werk met uw verhalen!’ Ze nam de hamer en begon weer ijverig te timmeren. Ze was een meisje dat heus wel een spijker in een plank kon slaan!
Tamara zat nog in gedachten verzonken.
‘Vooruit, Tamara!’ riep Caro. ‘Jouw treef is wèrken, geloof ik!’
|
|