| |
De grote ontdekking
‘Was er werkelijk helemaal niks te zien bij dat pinadakje?’ vroeg Caro voor de zoveelste keer, nadat Tamara haar het relaas van haar tocht had gedaan. Ze waren intussen weer bij de amandelboom gekomen, druipnat en koud, want het was nog gaan regenen ook.
‘Nee, achter die heuvel lag een grote zwamp en er was verder niks te zien. Geen spoor, helemaal niks. Onder dat dakje lagen alleen wat lege blikjes, zoals
| |
| |
ik je heb verteld. Dus Lall Bahadoer brengt daar denk ik eten voor Bizerta. Maar van die vent of zijn schuilplaats is niets te zien!’
‘Er kriebelt iets op m'n buik,’ zei Caro. ‘Ik geloof dat ik een vis in m'n hemd heb!’ Vlug maakte ze haar bloes los. Bah, alles plakte aan haar lichaam. Ze zat vol zwampvuil. In haar hemd was zowaar een watertorretje doorgedrongen, dat nu op Caro's buik naar adem zat te snakken. Ze nam de onwelkome gast uit haar hemd en gooide het insekt terug in het water. ‘Ik begrijp niet dat je daar niks gezien hebt, Tamara. Heb je soms met je neus gekeken?’
‘Was dan zelf gegaan,’ verweerde Tamara zich. ‘Ik ben tot onder dat pinadakje gekropen, ik heb overal goed, héél goed rondgekeken, maar er was niets bijzonders te zien!’
‘Misschien zat Bizerta vlak bij je, zonder dat je 'm gezien hebt. Dan zal hij er nu wel vandoor zijn...’ begon Caro weer teleurgesteld.
‘Dat is onmogelijk!’ zei Tamara heel beslist.
‘Wat moeten we nu beginnen?’ dacht Caro hardop. ‘Een dood spoor!’
‘Die verdraaide Lall Bahadoer in de gaten houden!’ vond Tamara.
‘In de gaten houden? Je kunt toch niet op de stoep van die winkel gaan kamperen? Kom, laten we maar naar huis gaan, want we vatten zo nog een flinke kou ook! Alles voor niks! Dood spoor! Maar die Hindoestaan zal toch niet door de zwampen trekken, de rivier oversteken en nog verder, alléén om de vogeltjes daar eten te geven! Daar zal wel een andere liefhebber voor zijn, wàt ik je brom!’ besloot ze.
| |
| |
‘We moeten Lall Bahadoer volgen, als hij de zwamp ingaat!’ stelde het Surinaamse meisje voor.
‘Dat kun je haast niet ongezien doen en bovendien... hoe komen we dan de rivier over als hij de korjaal gebruikt? Je wilt hem toch niet vragen of je mee mag varen, hè?’
‘Doe niet zo leuk, Caro! Ik vind het ook jammer dat het spoor doodliep, maar dat is toch mijn schuld niet! We moeten nu een andere manier zoeken om achter het geheim te komen,’ antwoordde Tamara een beetje boos. ‘We moeten de politie er nu maar bijhalen, vind ik. Bahadoer laten arresteren en de politie de plek wijzen waar Bahadoer het eten brengt!’
‘Ja,’ viel Caro uit, ‘en als Bizerta iets merkt, is hij weer gevlogen! Bovendien hebben we helemaal geen bewijs dat Bahadoer daar eten brengt. Heb jij 'm daar gezien? Ik niet!’
‘Ik weet iets! We kunnen toch ook aan de overkant van de rivier komen met de korjaal van de plantage, die achter het huisje van oude Hendrik ligt?’ zei Tamara.
Caro spitste haar oren. Ook háár ging nu een licht op. ‘We nemen die korjaal, daar kunnen we ruim met z'n tweeën in. We gaan in de buurt van die twee bomen aan de overkant liggen en wachten tot Bahadoer komt opdagen. Daarna volgen we hem over die heuvel en dan zien we verder wel wat er gebeurt!’
‘En als Lall Bahadoer die dag toevallig geen zin heeft, zitten wij daar maar te wachten. En nèt als we dan terug zijn, steekt Bahadoer misschien de rivier over! Nee, weet je wat? We houden gewoon die amandelboom in de gaten!’ kwam Caro nu met een
| |
| |
voorstel. ‘Als we die vent de zwamp zien ingaan, hebben we nog tijd genoeg om met onze korjaal over de rivier die kant op te gaan. Aan de overkant, in de buurt van die twee bomen, trekken we onze boot het bos in en we verstoppen ons daar. We zien dan Lall Bahadoer de rivier oversteken, want we zijn er eerder dan hij. Bovendien blijven wij lekker droog! Dan volgen we hem naar dat pinadakje!’
‘Ja, da's nog beter,’ gaf Tamara toe. ‘Dat kan niet missen!’
‘Ik ga nu eerst naar huis, Tamara, dan kom ik vanavond nog wel even bij je langs om verder af te spreken. Brrr, 't was een koud middagje! Tabeh, hoor!’ ‘Oké,’ antwoordde Tamara.
Thuisgekomen, liep Caro rond het huis en ging door de keukendeur naar binnen, direct naar haar kamer, waar ze zich ging wassen en verkleden. Niemand had gelukkig iets gezien. Haar moeder of vader zou anders een verklaring hebben gevraagd voor die kletsnatte kleren en al die modder.
Later, in de huiskamer, zei vader: ‘Die jongen van Bahadoer was hier vanmiddag met een tube aspirine. Die had hij speciaal in de stad voor je moeder gehaald! Hij beweerde dat jij erom gevraagd had omdat je moeder zo'n hoofdpijn had! Is dat zo, Caro?’ ‘... eh... ja, vader. Ik was daar in de winkel. Ziet u, we moesten die jongen een tijdje weg hebben!’
‘Weg? Waarvoor?’
‘Wel, ziet u... Lall Bahadoer...’ stamelde Caro.
‘Ah, zit je nog altijd te wroeten in die bankovervalkwestie?’ viel vader haar in de rede.
‘Eh... ja, daar heeft het misschien mee te maken.
| |
| |
Ziet u, we hebben iets ontdekt, maar ik kan 't nog niet vertellen!’
‘Ik heb je de hele middag niet gezien, waar heb je gezeten!’
‘Ik was weg met Tamara!’ zei ze ontwijkend.
‘Waar naar toe?’ vroeg haar vader streng.
‘Naar... een plaats die, behalve Lall Bahadoer, niemand weet!’ antwoordde Caro geheimzinnig.
‘Dacht je soms dat de zoon van Bahadoer iets met die overval te maken heeft?’ vroeg haar vader, die nu moeite had om niet te lachen.
‘Ja! Ik bedoel... dat weten we eigenlijk niet helemaal zeker. Maar, ziet u... we zoeken iets. Ik kan u niet meer vertellen!’ zei Caro weer. Ze begreep wel dat, indien ze haar vader zou vertellen wat ze nu weer van plan waren en wat ze al gedaan hadden, hij dit streng zou afkeuren.
‘Ik houd anders helemaal niet van zo'n geheimzinnig gedoe!’ zei hij. ‘En wanneer denk je met je verhaal te komen?’
‘Misschien morgen... of overmorgen!’ zei Caro aarzelend.
Vader dacht even na. ‘Nou, vooruit, maar geen gekke dingen! Denk erom, Caro!’
Caro antwoordde niet. Wat ze van plan waren zou vader zeker ‘gekke dingen’ vinden! Zou ze het hem nu vertellen? Nee, want hij zou haar zeggen dat ze het aan de politie moest doorgeven. En de politie zou misschien weer lachen om de fantasie van twee ondernemende meisjes! Nee, nog even doorzetten! Ze waren toch ook geen baby's meer, die zèlf niets konden! Ze moesten die schuilplaats van Bizerta ontdekken! De
| |
| |
politie zocht in Albina, zij en Tamara zochten hier, dichter bij huis! Caro keek op de klok. Over een kwartier kwam het nieuws over de radio. Er was altijd wel een berichtje over de bankroof. Het laatste nieuws was geweest dat de nasporingen in Albina vruchteloos waren gebleven en dat de politie het nu in een andere richting ging zoeken. Zou die op hetzelfde spoor zijn als Tamara en zij?
Vader zette de radio aan en even later klonken de eerste nieuwsberichten. Over de bankoverval werd alleen gezegd dat er uit St. Laurent berichten waren binnengekomen dat Bizerta dáár was gesignaleerd.
‘Heb je 't gehoord?’ zei meneer Donkers. ‘Ze zitten vermoedelijk al in Frans Guyana, Caro! Laat je me even weten als jullie soms besluiten dáárheen te gaan?’ voegde hij er glimlachend aan toe.
‘Nou, dàt beloof ik!’ antwoordde Caro. ‘En wat heeft u tegen Lall Bahadoer gezegd, toen hij met die aspirine kwam?’
‘Ik begreep wel dat jij iets in je schild voerde, dus ik heb 'm bedankt, meer niet!’ zei vader.
‘Prachtig!’ zei Caro opgelucht. ‘Mooi werk, vader!’ ‘Maar laat verder je moeder en vader erbuiten, hoor!’ waarschuwde vader nog. ‘Je moeder zou er èchte hoofdpijn van krijgen!’
Twee dagen later was Caro uit school onmiddellijk naar Tamara gegaan om met haar samen weer hun wachtpost in de koffiestruiken bij de amandelboom te betrekken. De hele vorige dag, een zondag, hadden ze daar ook doorgebracht, zonder dat Lall Bahadoer was komen opdagen.
| |
| |
‘Misschien heeft-ie de laatste keer eten gebracht voor een hele week!’ meende Tamara. ‘Dan moeten we hier een hele week zitten!’
‘Het kan ook zijn dat hij vanmorgen al geweest is,’ vond Caro.
‘Nee, dat denk ik niet, want om een uur of tien heb ik hem nog op de plantage gezien. Meestal moet hij 's morgens in de winkel helpen schoonmaken en boodschappen doen voor zijn vader.’
In de verte hoorden ze de hond van Bahadoer blaffen. De meisjes luisterden aandachtig. Zou hij komen? Er kwam niemand opdagen.
‘Zullen we eens langs de winkel lopen? Kijken of hij daar is?’ stelde Caro voor.
‘Laten we nog even wachten, Caro. Geduld, vriendje. Met haast kom je er niet...’ en nauwelijks had Tamara dat gezegd, of ze zagen Lall Bahadoer aankomen.
De meisjes keken elkaar even geschrokken aan.
‘Hij heeft een pak onder z'n arm, zie je?’ fluisterde Caro.
‘Hij gaat vast naar Bizerta!’ bromde Tamara.
Lall Bahadoer bleef bij de amandelboom staan, keek even in de rondte en verdween toen in het gat onder de struiken.
De meisjes wachtten tot hij helemaal verdwenen was en zetten het toen op een lopen in de richting van het huisje van oude Hendrik, waar de plantagekorjaal gemeerd lag. Buiten adem van het hollen kwamen ze daar aan.
‘En waarom zo'n verschrikkelijke haast, juffrouw Caro?’ vroeg de oude baas.
| |
| |
‘We komen net van die amandelboom, baas Hendrik,’ zei Tamara.
‘Alwéér die amandelboom? Wat heeft dat toch te betekenen?’ En hij nam zich voor eens bij die boom een kijkje te gaan nemen. Daar moest wel iets bijzonders aan de hand zijn. De amandelboom in de buurt van het huisje van Bahadoer, had Caro laatst gezegd. De meisjes vroegen baas Hendrik om de beide parels, die altijd in het huisje van de oude man werden opgeborgen, en ze sprongen in de korjaal. ‘Waar gaat de reis heen?’ informeerde hij.
‘De rivier op!’ riep Caro.
‘Ja, dat begrijpt oude Hendrik!’ riep de man. ‘Maar de dames varen toch ergens heen?’
‘Een andere keer zullen we u alles vertellen, baas Hendrik. U heeft ons met die amandelboom reuze geholpen, weet u dat!’ riep Caro nog en even later waren ze al in het midden van de brede stroom.
‘En nou zo vlug mogelijk naar die twee bomen!’ zei Caro. ‘Dan trekken we de boot daar 't land op. We moeten een goede schuilplaats zoeken vanwaar we de overkant, waar die korjaal van Bahadoer ligt, goed kunnen zien.’
Zo snel ze konden pagaaiden ze de ranke korjaal over de rivier. Gelukkig hadden ze goed getij, zodat ze het midden van de rivier hielden.
‘We zijn er veel eerder dan Lall Bahadoer!’ zei Tamara. ‘Die moet eerst die zwampen doorworstelen! Waarom zou die sufferd niet van de plantage uit met de boot daar naar toe gaan net als wij, dan hoeft hij die zwampen niet door!’
‘Dan zou hij gauw in de gaten lopen. Door die
| |
| |
zwampen kan hij de plantage ongemerkt verlaten!’ ‘Ongemerkt! Dat dènkt hij tenminste!’ lachte Tamara.
Spoedig kregen ze de beide bomen in zicht, die op de tekening met twee kruisjes waren aangegeven. En toen ze die plaats tot op ongeveer honderd meter genaderd waren, gingen ze aan land. Onmiddellijk trokken ze de korjaal de kant op.
‘Achter dat bosje daar ziet hij ons nooit!’ meende Caro.
Ze trokken de boot nog wat verder de struiken in en gingen zich toen verschuilen achter dichte bosjes. Ze hadden een goed uitzicht over de rivier en de overkant, waar Bahadoer straks moest verschijnen. Als Bahadoer de rivier zou oversteken, kon hij hun niet ontgaan!
‘Het kan nog wel even duren,’ zei Tamara. ‘Die vent staat nog tot aan z'n borst in het water! Dan moet hij het bos nog doorkruipen, het bruggetje over, wéér het bos in en dàn... kunnen we 'm zien!’
Maar Tamara had misgerekend, want aan de overkant zag Caro ineens een kleine korjaal het water inschieten, terwijl Lall Bahadoer erin sprong. Met flinke slagen pagaaide hij de rivier over om zo vlug mogelijk de overkant te bereiken. Toen hij in het midden van de rivier was, konden de meisjes duidelijk zien hoe kletsnat de Hindoestaan was.
De sterke stroom dreef hem ook aardig af, maar eenmaal aan de overkant gekomen, pagaaide hij tegen de stroom op tot vlak bij de bomen, en daar sprong hij uit het bootje. Daarna trok hij zijn korjaaltje op de oever en verdween onmiddellijk in het bos.
| |
| |
‘Kom,’ zei Caro, ‘erachteraan! Nu of nooit! Nu moeten we uitvinden waar Bizerta uithangt!’
‘Pas op, Caro. Een goede afstand bewaren. Het terrein is hier erg open. We kunnen beter niet achter hem aanlopen, maar met een boog naar die heuvel daarginds lopen. Daarachter is dat pinadakje!’ waarschuwde Tamara.
In de verte zagen ze nu Lall Bahadoer zonder verder om te kijken zich voorthaasten. Blijkbaar was hij er zeker van aan deze kant van de rivier volkomen veilig te zijn.
‘We kunnen beter om de heuvel heen lopen, Caro!’ waarschuwde Tamara weer. ‘Dan hebben we de minste kans gezien te worden!’
Ze moesten vlug lopen om niet te ver bij Bahadoer achter te raken.
‘Zou Bizerta hem daar op wachten? Zouden ze een afgesproken tijd hebben?’ hijgde Caro.
‘We zullen wel zien!’ was het antwoord.
Intussen zagen ze de Hindoestaanse jongen de heuvel op gaan. Boven gekomen bleef hij even staan en speurde in het rond. Op hetzelfde ogenblik doken de meisjes achter een boom weg. Hij had niets gezien. Het volgende moment verdween Lall Bahadoer achter de heuvel.
‘Opschieten,’ zei Tamara. ‘We moeten er niet te laat komen!’
De meisjes holden nu voort, maar toen ze dicht bij de heuvel gekomen waren, hielden ze in, en Tamara legde haar vinger op de mond. ‘Ssst,’ maande ze. ‘Volg mij maar. Ik weet precies waar dat afdakje staat!’
| |
| |
Behoedzaam slopen ze naar de heuvel en eromheen, tot ze de zwamp bereikten. Tamara keek naar Caro om, die vlak achter haar zat.
‘Hier vlak bij is 't! Pas op, want Lall Bahadoer moet daar al zijn!’
Plotseling hoorden ze een schel fluitje...
‘Hij waarschuwt Bizerta!’ fluisterde Caro.
Op handen en voeten kropen de meisjes dichterbij. Weer klonk het fluiten. Voorzichtig richtte Tamara zich een beetje op, maar ze dook onmiddellijk weer neer.
‘Hij staat hier vlak bij, aan de rand van de zwamp!’ fluisterde ze met bonzend hart.
Caro lag plat op de grond. Waar zou Bizerta vandaan komen? Zou het Bizerta wel zijn?
Ze tuurden vanuit hun schuilplaats de zwamp over, maar ze zagen niets verdachts. Weer floot Bahadoer en een tijd lang was het nu stil. Tamara richtte zich heel voorzichtig op en tuurde in de richting van het pinadakje.
‘Hij is gaan zitten,’ fluisterde ze bijna onhoorbaar. Ineens stootte Caro haar vriendin aan en wees in de richting van de zwamp. Daar kwam in de verte een gedaante door het diepe water hun richting uit.
‘Daar komt 'ie!’ kon Tamara er nauwelijks uitbrengen.
Caro's hart bonsde zo hevig, dat ze niets meer kon zeggen. Wat was ze begonnen! Als ze ontdekt werden...
De figuur in de zwamp kwam naderbij. Hij stak een hand in de lucht als groet aan Lall Bahadoer.
Dichter en dichter kwam de ploeterende kerel, tot hij
| |
| |
dichtbij genoeg was om herkend te worden.
‘Zie je dat litteken op z'n rechterwang?’ fluisterde Tamara. ‘Da's Bizerta!’
Caro hield de vinger op de mond en durfde nauwelijks kijken. Plat lagen de meisjes in het hoge gras achter een paar lage struiken. Bizerta ploeterde naar het pinadakje toe. Ze hoorden Lall Bahadoer iets roepen, maar ze konden het niet verstaan. Bizerta stapte even later de kant op en de meisjes konden hem ineens niet meer zien. Ze hoorden hem en Lall Bahadoer praten. Ze schenen ruzie te hebben, want ze hoorden de stem van de Hindoestaan zich verheffen. ‘Je moet maar een andere schuilplaats zoeken!’ zei hij kwaad. ‘Ik kom hier niet meer. Ik vertrouw het niet erg op de plantage. En straks loop ik nog tegen de lamp!’
‘Jij hebt makkelijk praten!’ klonk nu ook de harde stem van Bizerta. ‘Ik ben door dat litteken herkend. Overal wordt Bizerta gezocht. Jij bent niet herkend. Niemand heeft enig vermoeden dat jij een van de daders bent!’
Caro stootte haar vriendin even aan.
‘Ik moet hier blijven zitten tot ze het zoeken hebben opgegeven. Dan zal ik proberen weg te komen naar Frans Guyana. Tot zolang moet je me hier eten brengen. Bedenk wel, als ze mij te pakken krijgen, lap ik jou er ook bij!’
Dat scheen Lall Bahadoer tot rede te brengen, want het gesprek werd nu ineens weer op zachtere toon gevoerd, en de meisjes konden er verder nauwelijks een woord van verstaan.
‘Wat doen we?’ fluisterde Tamara.
| |
| |
‘Wachten natuurlijk!’ bromde Caro. ‘Wachten tot Bizerta weer de zwamp ingaat. We moeten precies weten waar zijn schuilplaats is!’
Na verloop van enige tijd hoorden ze Lall Bahadoer zeggen dat hij voortaan eten zou brengen voor een hele week tegelijk. En toen zagen ze Bizerta weer in de zwamp stappen. Hij had het pakje van Lall Bahadoer onder zijn arm en waadde weer door het water in de richting vanwaar hij gekomen was. Een paar keer keek hij om. Tamara richtte zich weer voorzichtig op. Ze zag Lall Bahadoer niet meer.
‘Hij is weg!’ fluisterde ze.
‘Nu goed opletten waar Bizerta blijft!’ fluisterde Caro.
Kleiner en kleiner werd de donkere figuur in de zwamp. Bizerta scheen op de hoge kankantries in de zwamp toe te lopen. Hij was nu heel ver weg en ze konden hem nog maar nauwelijks onderscheiden.
‘We verliezen hem uit 't oog!’ zei Caro hardop.
‘Sssst!’ siste Tamara. ‘Misschien hangt Lall Bahadoer hier nog rond!’
In de verte zagen ze de kleine figuur uit de zwamp komen en... hij scheen tegen een van de kankantries op te lopen...
‘Hij klimt in die boom!’ zei Tamara. ‘Zie je dat?’
‘Hoe doet hij dat in hemelsnaam? Hij schijnt gewoon tegen die stam op te kruipen. Kankantries hebben erg dikke, rechte stammen... hoe komt die kerel daartegenop?’
‘Hij heeft geloof ik een soort ladder! Misschien een touwladder. Die heeft hij zeker van lianen gemaakt!’ meende Tamara.
| |
| |
De afstand was zo groot, dat ze geen touwladder konden zien. Maar te oordelen naar de manier waarop Bizerta in de kankantrie verdween, móést hij wel een touwladder of zo iets hebben gemaakt...
‘Nu weten we waar Bizerta zit!’ zei Caro verheugd. ‘En nou?’
‘Nou de politie! Die moet dan éérst Lall Bahadoer inrekenen, dan kan hij Bizerta niet meer waarschuwen. En daarna... gaan wij de politie Bizerta's schuilplaats wijzen!’
‘We hebben tweeduizend gulden verdiend!’ klonk het opgewonden.
‘We zijn er nog niet, Tamara,’ meende Caro. ‘Bijna!’
|
|