| |
Twee arrestaties
‘Vader!’ zei Caro, toen ze thuiskwam. ‘We weten wie de daders zijn van de bankroof!’
Meneer Donkers legde lachend zijn krant neer. ‘Eh...? Wat zeg je? Weten jullie... wie de daders zijn? Nou, dan weet je meer dan ik. En ook meer dan de politie, geloof ik!’ Hij vouwde zijn krant op. ‘Zo zo, de jongedames weten wie de daders zijn! Jullie zijn dus klaar met je nasporingen? Ga nu maar eerst je huiswerk maken, Caro, en vertel me later dan maar eens wie die daders volgens jullie wel zijn!’ ‘We hebben Bizerta gezien, vader!’ begon Caro weer.
‘Bizerta? Zijn jullie dan in St. Laurent geweest?
| |
| |
Kom, laat je vader nu even met rust. Ik heb een drukke dag gehad, meisje! Vertel het me straks maar eens!’
‘Heus waar!’ drong Caro aan. ‘Hij had dat litteken op zijn wang!’
‘O ja, dat litteken! Ik denk dat jullie te veel naar de bioscoop gaan!’ En vader wendde zich tot moeder. ‘Moderne jeugd! Je dochter heeft met haar vriendin de bankrovers ontmaskerd, compleet met littekens!!’
Boos liep Caro weg, maar vader riep haar terug.
‘Nu moet je niet kwaad worden, Caro. Je moeder en ik vinden het erg leuk dat jullie je zo goed kunnen bezighouden, maar je bent nu toch een beetje te groot geworden om nog rovertje te spelen. Eh... heb je veel huiswerk?’
‘Niet zo veel,’ antwoordde Caro en ze verdween.
Even later werd er geklopt. ‘Binnen!’ riep meneer Donkers, die alweer in zijn krant verdiept was.
Daar stond baas Voorn voor z'n neus.
‘Kan ik u even spreken, meneer Donkers?’ vroeg de voorman.
‘Maar welzeker, baas Voorn. Kom erin. Wat kan ik voor je doen?’
‘Meneer Donkers! Weet u... eh... Tamara en Caro weten wie de rovers zijn die de bank overvallen hebben! Ze weten precies wie het zijn en ook waar ze zich schuilhouden! Uw dochter en mijn dochter hebben het helemaal alléén gedaan! Wat moeten we doen, meneer Donkers? Het is geweldig!’
‘Wat vertel je me nou?’ zei meneer Donkers, en voor de tweede keer vouwde hij zijn krant dicht. Hij
| |
| |
stond op. ‘Jouw dochter en de mijne hebben...? Onzin! Laat je toch niets wijsmaken, baas Voorn. Ik dacht dat je wijzer was!’
‘Het is werkelijk zo, meneer,’ ging baas Voorn druk gebarend verder. ‘Mijn Tamara zegt zo iets niet als het niet waar is. Ze hebben een zwart masker gevonden, en een tekening van de schuilplaats van die Bizerta. Ze hebben iemand van deze plantage gevolgd, die in verbinding met Bizerta staat. Ze weten haarfijn wie de daders zijn en waar ze zitten!’
‘Zwart masker? Daar heeft Caro me niets van verteld... Caro!!!’ riep hij zo hard hij kon. ‘Kom 'es even hier!!’
‘Caro en Tamara zijn naar de politie, meneer Donkers!’ zei baas Voorn.
‘Naar de politie? Wel, als je me nou! Hebben zij werkelijk...? Ach nee, 't zal wel een grapje zijn. Caro!’
‘Echt waar, meneer. Ze zijn heus naar de politie...’
Bij de politiepost van meneer Boereveen gekomen, stapte Caro als eerste naar binnen.
‘Wij willen direct naar meneer Streuvels gebracht worden!’ zei ze vrijmoedig.
‘Wat...? Jullie naar meneer Streuvels? Die is het hoofd van de politie, weten jullie dat wel?’
‘Juist daarom, meneer Boereveen! Heeft u de jeep klaar?’ zei Tamara, die Caro naar binnen gevolgd was.
De commandant van de post keek de twee meisjes argwanend aan. ‘En mag ik misschien ook weten
| |
| |
waarom de dames naar meneer Streuvels gebracht willen worden?’
‘Jazeker! In verband met de overval op de Surinaamse Bank!’ antwoordde Caro kordaat.
‘Die bankoverval! Daarvoor zijn jullie al eens eerder hier geweest. Zitten jullie nog steeds achter die tweeduizend guldentjes aan? Nou, ik kan het jullie niet kwalijk nemen, hoor, ik zou ze zelf óók best kunnen gebruiken,’ zei hij lachend. ‘Maar ik kan jullie daarvoor echt niet bij meneer Streuvels brengen. Hij zou me voor die onzin nog ontslaan!’
‘Als u ons niet brengt, wordt u misschien juist ontslagen!’ zei Caro. ‘Wij weten precies wie de daders zijn en waar ze gevangen kunnen worden!’
‘Wie zijn dat dan wel?’ vroeg de politieman, de meisjes onderzoekend aankijkend.
‘Dat zullen we meneer Streuvels meedelen!’ zei Tamara.
Meneer Boereveen keek van de een naar de ander en dacht er het zijne van.
Hij haalde zijn schouders op.
‘U moet goed bedenken dat we met die zaak al eens eerder bij u zijn geweest, meneer Boereveen,’ waarschuwde Caro. ‘Toen heeft u óók uw schouders opgehaald!’
De postcommandant scheen even na te denken. Hij stond op en zei: ‘Komen jullie maar mee. De jeep staat klaar achter het kantoor. Stap er maar in.’ De man zuchtte diep. Veel zag hij er niet in.
Caro en Tamara keken elkaar even triomfantelijk aan en lachten. Een paar minuten later snorde de jeep langs de slechte weg naar Meerzorg, vanwaar ze met
| |
| |
de veerpont de Surinamerivier werden overgezet naar Paramaribo.
‘Jullie treffen het. Meneer Streuvels is gisteren uit Albina teruggekeerd!’ zei de politieman. Hij krabde zich eens op 't hoofd. ‘Ik hoop voor jullie dat je een mooi verhaal te vertellen hebt!’
‘Meneer Streuvels is uit Albina zonder bankrovers gekomen!’ merkte Tamara terloops op.
Meneer Boereveen keek haar argwanend aan. ‘Eh... weten jullie werkelijk wie en waar de daders zijn? Eén is Bizerta, dat weet iedereen... en de ander?’ ‘Maar wat niet iedereen weet is waar Bizerta uithangt!’ zei Caro.
‘En waar is dat dan?’ vroeg de politieman met een glimlach.
‘Aha! Dàt zullen we meneer Streuvels wel vertellen!’ zei Tamara.
Meneer Boereveen keek weer van de een naar de ander. Hij haalde tenslotte zijn schouders maar weer eens op.
Op de veerpont, die de mooie naam droeg van ‘Maratakka’, een rivier in Suriname, ontmoette meneer Boereveen nog een paar politiebeambten, en hij vertelde hun over Caro en Tamara. ‘Ze beweren dat ze weten wie de tweede dader is en ook waar Bizerta en die ander zitten!’
Een druk gesmoes volgde, terwijl de mannen nu en dan grijnzend in de richting van de meisjes keken.
‘Niemand gelooft ons,’ zei Caro.
‘En geen wonder,’ antwoordde Tamara. ‘We zijn tenslotte meisjes!’
Toen ze enige tijd later voor het politiebureau ston- | |
| |
den, stapte meneer Boereveen vlug uit en wisselde een paar woorden met de beambte aan de deur, die nieuwsgierig naar de meisjes keek. Hij wenkte de meisjes binnen te komen en ze werden in de wachtkamer gelaten. Meneer Boereveen was verdwenen. Even later kwam er een andere politieman. ‘Ik ben inspecteur Doumas,’ stelde hij zich voor. ‘Ik hoor dat de dames meneer Streuvels willen spreken. Dat kàn natuurlijk, maar zouden jullie mij misschien willen vertellen waarover het gaat?’
Caro vertelde de inspecteur dat ze wisten wie de daders van de bankoverval waren en waar ze zich ophielden.
‘Dan weten jullie heel wat meer dan wij!’ riep de inspecteur verrast uit. ‘Weten jullie wel zeker dat je je niet vergist? We hebben de laatste tijd zoveel berichten van links en rechts binnengekregen van mensen die Bizerta hebben gezien, en mensen die weten wie de andere dader is, dat we èrg voorzichtig zijn geworden, zie je!’
‘Ja, meneer, dat begrijp ik,’ zei Caro. ‘Maar wij vergissen ons niet. We zijn er zeker van!’
‘En wie zijn dat dan, als ik vragen mag?’
‘Dat mag u wel vragen, maar we willen graag meneer Streuvels spreken!’ drong Tamara aan. Ze wilde hun geheim nog niet prijsgeven.
‘Een ogenblikje!’ zei de inspecteur spijtig, en hij verdween.
‘Ook die inspecteur gelooft er niet veel van,’ bromde Tamara.
Een paar minuten later kwam de man terug.
‘Willen de dames mij dan maar volgen?’ vroeg hij
| |
| |
vriendelijk. ‘Meneer Streuvels zal jullie ontvangen!’ Toen ze voor een deur waren gekomen waarop stond ‘Hoofd van de Politie’, zei de inspecteur: ‘Jullie namen, alsjeblieft?’
‘Tamara Voorn en Caro Donkers,’ antwoordde Caro.
‘Van plantage Rustenburg?’ vroeg de politieman. Tamara knikte. ‘Dan ken ik je vader wel,’ zei hij tegen Caro. ‘De directeur.’ De inspecteur ging het kantoor binnen en kwam direct weer buiten. ‘Gaan jullie maar naar binnen,’ zei hij, terwijl hij de deur achter de meisjes sloot.
Meneer Streuvels zat achter een groot bureau en begroette de meisjes hartelijk. ‘Wel, wel, maar dat is een verrassing! Ik had niet gedacht jullie weer zo gauw te ontmoeten, dames! Gaan jullie daar zitten! Mooi vuurwerk was dat op Koniverjarie, niet waar?’ De meisjes groetten meneer Streuvels beleefd en gingen zitten. Tamara keek meneer Streuvels gespannen aan. Ze waren toch niet gekomen om over vuurwerk te praten.
‘En, meisjes, ik hoor dat jullie me belangrijke dingen te vertellen hebben,’ begon meneer Streuvels, die nu geen tijd scheen te hebben voor zijn Surinaamse spreekwoorden! ‘Beginnen jullie maar bij het begin!’ De meisjes keken elkaar even beduusd aan en Caro begon: ‘Dat zit zo, meneer. Wij weten precies wie de daders zijn van die bankoverval en we weten bovendien nog waar u ze kunt vinden!’
Meneer Streuvels streek zich eens over zijn kin en zei glimlachend: ‘Sjongejonge, dat belooft wat! Je maakt me wel nieuwsgierig, Caro!’
| |
| |
Caro vertelde nu het hele verhaal zonder één bijzonderheid weg te laten, terwijl meneer Streuvels met groeiende verbazing luisterde. Af en toe stelde hij een vraag. Hij scheen alles wat Caro vertelde goed in zich op te nemen.
Toen ze uitverteld was, stond meneer Streuvels met een ruk op en liep naar het raam, dat uitzag over de binnenplaats van de politiekazerne.
‘Daar moeten we onmiddellijk werk van maken!’ Ineens draaide hij zich om. ‘Dit is toch geen flauwe onzin, hè?’ vroeg hij streng.
‘Absoluut niet!’ zei Tamara. ‘We hebben het nog aan niemand verteld, want je weet nooit hoe het uitlekt. En voor je het weet, zou Bizerta alweer gevlogen zijn!’
‘Heel juist! Heel juist!’ prees meneer Streuvels. ‘Ik vind jullie twee pittige meisjes, zeg! Djompo hatti foe sabakoe meki a no kan fattoe! (Bange lieden hebben zelden geluk of de vreesachtigheid van de sabakoe - een soort ibis - is oorzaak dat deze niet vet wordt). Keurig gedaan!’
Meneer Streuvels greep de telefoon en zei: ‘Verbindt u me even met de politiepost Meerzorg. Hallo, ja? Hier Streuvels. Laat onmiddellijk arresteren en hier brengen zekere Lall Bahadoer, zoon van de winkelier Bahadoer op plantage Rustenburg... Wàt? Kennen jullie hem? Fijn, laat 'm dan direct ophalen! Laat me even weten als hij gearresteerd is. Wat zegt u? O... op beschuldiging van medeplichtigheid aan die bankoverval op de Bank van Suriname,’ en hij legde de telefoon neer.
‘Hebben jullie de tijd, meisjes?’ vroeg meneer Streu- | |
| |
vels. ‘Ik wil hier meteen werk van maken en dan hebben we jullie nodig!’
‘Tijd genoeg, meneer. Maar zou ik misschien even mijn vader mogen bellen?’ vroeg Caro.
‘Ga je gang!’
Caro nam de hoorn van de haak, vroeg het nummer en sprak even later: ‘Hier met Caro, vader. Ik zit op het bureau van meneer Streuvels... weet u wel? Samen met Tamara, die is ook hier. We hebben meneer Streuvels verteld wie de daders zijn, van u weet wel. We moeten nog even hier blijven. Wilt u ook baas Voorn waarschuwen? Wat zegt u? Ja, vanavond zal ik alles vertellen. U wilde 't immers niet geloven...? Dag!’ en Caro legde de telefoon weer neer. ‘Wat zei je vader?’ wilde Tamara weten.
‘Hij zei dat het hem speet dat-ie me niet geloofd had!’ zei Caro.
Meneer Streuvels liep naar de deur. Maar voor hij de kamer uitging vroeg hij nog: ‘Allebei een kopje thee? Of liever wat kouds?’
‘Graag wat kouds, meneer!’ zeiden de meisjes tegelijk.
Even later kwam een beambte binnen met twee grote glazen ijskoude limonade. Tamara keek Caro eens van terzijde aan. Dat hadden ze op het politiebureau niet verwacht!
Meneer Streuvels bleef een hele tijd weg, maar plotseling stapte hij weer binnen. ‘Die Lall Bahadoer is ervandoor!’
‘Vandoor?’ zei Caro verbaasd. ‘Hij weet van niets! Wij hebben hem niets laten merken! Hij kan onmogelijk ver weg zijn!’
| |
| |
‘We hebben al een aantal mensen uitgestuurd om hem direct op te sporen. Hij kan toch niet weten dat jullie hier zijn, hè?’
‘Nee, meneer. Hij zei nog tegen Bizerta dat hij voortaan eten voor een hele week zou brengen!’
‘Toch heeft hij blijkbaar iets gemerkt!’
Caro en Tamara keken elkaar aan. ‘Hoe kan dat nou?’ zei Tamara.
‘Ja,’ zei meneer Streuvels, ‘je weet soms niet hoe ze er de lucht van krijgen! Ik moet weer even weg, want ik ben vijftig man aan 't klaarmaken, en dan gaan jullie mee om ons de weg te wijzen. Afgesproken?’
‘Goed!’ antwoordde Caro.
‘Waar zou Lall Bahadoer naar toe zijn?’ zei Caro, toen meneer Streuvels de kamer uit was.
‘Geen flauw idee. Hij heeft niets gemerkt toen we hem bij Bizerta zagen, dat weet ik zeker!’
‘Als hij ons nu maar niet ontglipt...’ zei Caro nadenkend.
Tamara sprong ineens op. ‘Hij heeft jouw schoensporen natuurlijk gezien, toen hij terugging! Op de heenweg had hij zo'n haast dat hij niets opgemerkt heeft, maar op de terugweg moet hij jouw schoensporen gezien hebben! Nu is hij er misschien vandoor.’
‘Warempel... daar hebben we helemaal niet aan gedacht! Zou hij soms Bizerta zijn gaan waarschuwen?’
‘Best mogelijk, als hij tenminste nog durft!’
Meneer Streuvels kwam weer binnen. ‘Ze hebben Lall Bahadoer al te pakken. Met de veerpont pro- | |
| |
beerde hij de stad in te glippen. Zo dadelijk brengen ze 'm hier!’
‘Gelukkig!’ verzuchtte Caro. ‘Hij heeft zeker mijn schoenafdrukken gezien, meneer Streuvels!’
‘Ja, misschien wel. Wacht maar, we zullen het wel van hem zelf horen. Die valt heus wel door de mand!’
Enige tijd later werd er aan de deur geklopt en inspecteur Doumas kwam binnen. ‘Hier is Bahadoer, meneer Streuvels,’ kondigde hij aan.
‘Breng hem binnen!’ luidde het korte antwoord.
Het volgende ogenblik kwam Lall Bahadoer binnen, gevolgd door een agent en de inspecteur. Verschrikt keek hij om zich heen, en zijn woedende blik bleef rusten op Caro en Tamara. Plotseling deed hij een uitval naar de twee meisjes, maar de agent was daar op voorbereid en had hem al gegrepen voor hij iets kon uitrichten.
‘Ga daar in die hoek staan, Lall Bahadoer!’ beval meneer Streuvels.
‘Beken je medeplichtig te zijn geweest aan de overval op de Bank van Suriname?’
De Hindoestaan zei niets en keek onverschillig door het raam naar buiten.
Hij haalde een zakdoek uit zijn zak en veegde zijn gezicht af. De gevangene had het erg warm en de zweetdruppels parelden op zijn voorhoofd. ‘Ik weet niet waar u 't over hebt...’ mompelde hij.
‘We hebben onder de matras in je bed een zwart masker gevonden. Ook hebben we in jouw bezit een papiertje gevonden waarop de schuilplaats van je grote vriend Bizerta staat. Bovendien hebben we je ge- | |
| |
snapt toen je Bizerta eten bracht, vanmiddag. Wil je nog ontkennen? Je zult nu wel begrijpen waar ik 't over heb,’ bulderde meneer Streuvels plotseling. Lall Bahadoer barstte ineens in snikken uit en wierp zich op de grond.
‘Ja meneer, ik heb 't gedaan, maar niet alleen!’
‘Waar is 't geld?’ viel meneer Streuvels hem in de rede.
‘Eh... begraven, meneer. Maar Bizerta heeft de helft!’
‘Neem deze man mee en sluit hem op, inspecteur. Neemt u hem een verhoor af en laat me vanavond alle bijzonderheden weten!’
Lall Bahadoer werd weggeleid, maar niet nadat hij de meisjes een vernietigende blik had toegeworpen. ‘Zie je wel, bekennen duurt meestal niet zo lang. Als je maar de nodige onverwachte bewijzen hebt en je de man met zijn neus op de feiten drukt! Jullie hebben schitterend werk gedaan!’
Meneer Streuvels keek eens naar buiten. ‘'t Wordt nu te laat. We halen het niet meer voor het donker. Graag had ik Bizerta nu nog ingerekend, maar we zullen het moeten uitstellen tot morgenochtend vroeg. In het donker zou hij ons kunnen ontsnappen! Kunnen we jullie morgenochtend vroeg komen ophalen? Met vijftig man gaan we met de boot naar de zwamp, waarin volgens jullie de schurk zich ophoudt. We omsingelen die zwamp, en dan is er voor Bizerta geen ontkomen aan.’
‘We zullen zorgen dat we klaarstaan!’ beloofde Caro.
| |
| |
De volgende morgen stonden Caro en Tamara al vroeg klaar op de steiger van de plantage. De barkas van de politie kwam voor dag en dauw, en meneer Streuvels was zelf ook aan boord. Alle manschappen waren gewapend. Het was nog donker.
‘Stap maar in, dames!’ riep meneer Streuvels, toen de barkas aan de steiger gemeerd werd. En de meisjes sprongen aan boord. Meneer Donkers had het goed gevonden dat Caro die morgen vrij van school nam. Zo'n belangrijk werk ging toch vóór!
De barkas zette de reis voort en van nu af aan zouden Caro en haar vriendin Tamara als gidsen dienen. Lang vóórdat de boot bij de twee bomen was, had meneer Streuvels de motor al laten af zetten. ‘Bizerta kan misschien de motor in de verte horen. Als die dan ineens stopt, zou hij argwaan kunnen krijgen!’ legde hij uit. Met de vloedstroom liet hij de boot verder drijven en op een paar honderd meter voor de twee bomen werd de barkas met parels naar de kant gepagaaid. Vijftig man, onder leiding van inspecteur Doumas, sprongen aan wal. Ook meneer Streuvels ging de kant op, te zamen met de beide meisjes.
‘Die heuvel daar in de verte!’ wees Tamara. ‘Daarachter staat dat pinadakje. Maar als u langs die heuvel gaat, ziet u direct in de verte die kankantries. In een van die bomen zit hij!’
Inspecteur Doumas verdeelde zijn manschappen en gaf zijn orders. ‘Jij, Tjoe, gaat met vijfentwintig van je mensen die richting uit. In een grote cirkel trek je de zwamp in. Maar houd je mannen zoveel mogelijk uit het gezicht van die kankantries, zodat Bizerta jullie niet ziet. Ik trek met de andere groep deze
| |
| |
richting uit, ook de zwamp in. Onze beide groepen trekken een grote cirkel rond de kankantries. En als Bizerta niet te voorschijn komt, maken we de cirkel steeds kleiner. Opschieten nu, want zodra het helemaal licht is moeten we onze posities hebben ingenomen. Hij mag niet ontglippen! En... denk erom, niet schieten! Dat mag alleen in uiterste zelfverdediging, en dat zal niet nodig zijn.’
Het was intussen begonnen te schemeren, en vaag tekende de heuvel in de verte zich af tegen de kleurende horizon. Zonder het minste gedruis te maken splitsten de twee groepen zich. Meneer Streuvels sloot zich met Caro bij de groep van inspecteur Doumas aan, terwijl Tamara met de andere groep als gids meeging. Ze kon dan precies de plek wijzen waar ze gistermiddag Bizerta in de kankantries hadden zien klimmen.
In een flink tempo trokken beide patrouilles de heuvel om, de ene links rond de heuvel, de andere rechts. Aan de rand van de zwamp gekomen, konden ze nu in het schemerige ochtendlicht de kankantries in de verte onderscheiden, en Caro wees de inspecteur waar Bizerta zich moest ophouden.
De inspecteur gaf zijn mannen een teken om in de zwamp te zakken. ‘Zo diep mogelijk!’ zei hij, ‘jullie moeten zo weinig mogelijk van jezelf laten zien, en dan vlug voorwaarts die richting uit. In een rij achter elkaar. Voorwaarts!’
Meneer Streuvels keek Caro aan. ‘Jij hoeft niet mee het water in, hoor. Je kunt rustig hier blijven, als je wilt, Caro!’
‘Ikke? Ik ga mee!’ zei Caro resoluut, en ze volgde
| |
| |
de inspecteur het water in. Ook meneer Streuvels zelf zakte de zwamp in. Ze lieten zich nu allen tot aan de nek zakken, en zo ging het langzaam verder. Een lange rij van hoofden en geweren stak alleen boven water uit. Het duurde niet lang of de cirkel rond de kankantries was voltooid. Ze waren de hoge bomen nu vrij dicht genaderd, en Caro kon duidelijk zien dat de groep bomen op een droog stukje grond stond, dat aan alle kanten door diepe zwamp was omgeven. Caro tuurde in de boom waarin ze gisteren Bizerta had zien verdwijnen, maar de afstand was nog te groot om meer dan een donkere vlek tussen het gebladerte te kunnen onderscheiden.
De inspecteur gaf het teken om halt te houden. Tegenover zich zagen ze nu de groep van Tjoe, ook alleen de hoofden en de geweren boven water.
In de kankantries was niets te bespeuren. Zou de snoodaard nog rustig slapen? Inspecteur Doumas gaf een teken de cirkel nog wat kleiner te maken en alle vijftig politiemannen bewogen zich nog een paar stappen dichter naar de bomen toe. Toen het ‘halt’-teken weer werd gegeven, kon Caro duidelijk zien hoe Bizerta zich in de hoge kankantrie geïnstalleerd had. Van palissaden had hij daar boven een vloertje gebouwd, en een dakje van pinabladeren beschutte hem tegen de regen. Alles was met boslianen samengebonden. Van Bizerta echter geen spoor. De naderende politiemannen hadden echter niet het minste gerucht gemaakt, dus het was heel goed mogelijk dat hij rustig lag te slapen.
Op een teken van de inspecteur richtten alle manschappen hun geweer op de boom en scherp klonk
| |
| |
het fluitje van de inspecteur. Op hetzelfde moment verscheen... Bizerta. Hij loerde vanuit zijn hoge schuilplaats naar beneden en zag zich omringd door gewapende politiemannen. Vijftig geweren waren op hem gericht.
‘Kom uit die boom, Bizerta!’ riep meneer Streuvels. ‘Geef je over!’
Inspecteur Doumas loste met zijn revolver een schot in de lucht om de woorden van zijn chef kracht bij te zetten.
‘Gooi je wapen naar beneden, Bizerta!’ riep meneer Streuvels.
Angstig keek de man in de hoge boom rond, alsof hij een uitweg zocht, maar het hopeloze van de situatie inziende, liet hij even later een revolver uit de boom vallen en... een lange, uit boslianen gemaakte touwladder werd uitgerold.
Bizerta zakte tenslotte langs deze ladder naar beneden, nadat hij lange tijd geaarzeld had en de inspecteur hem verschillende malen gesommeerd had af te dalen. Met beide handen in de lucht bleef hij aan de voet van de boom staan. Inspecteur Doumas liep op hem toe en deed hem onmiddellijk de handboeien aan. Ook meneer Streuvels was dichterbij gekomen en zei: ‘Waar is jouw deel van het geld? Je vriend Bahadoer heeft al bekend!’
Even scheen Bizerta na te denken. Hij haalde zijn schouders op, alsof hij niet begreep waar het over ging.
Inspecteur Doumas greep hem echter eens flink bij de schouder en zei: ‘Kom, vriendje, we hebben niet de hele dag tijd. Wáár zijn de centen?’
| |
| |
De gevangene wees naar boven.
‘Mag ik...?’ vroeg Caro.
Meneer Streuvels keek haar aan en lachte. ‘Kan je? Vooruit dan maar!’
Caro klom de touwladder op, voetje voor voetje ging ze hoger. De ladder slingerde vreselijk, maar met de nodige inspanning kwam ze boven in de boom, in de schuilplaats van Bizerta. Er lag niet veel. Een petroleumlamp, een stukje kaars, een zinkplaat, waarop hij blijkbaar nu en dan een vuurtje had gemaakt om te koken, een pot en wat blikjes. Ook stond er een blikken trommel, die Caro opende... en daar stonden de zakjes geld, keurig op een rijtje.
‘Heb je wat gevonden?’ klonk het ineens achter haar. Caro keek om. Het was Tamara, die haar langs de touwladder naar boven gevolgd was.
‘Kijk hier eens!’ Caro wees op de trommel.
De meisjes schudden elkaar de hand en keken naar beneden, waar een legertje politiemensen hen lachend toewuifde...
‘Het geld is hier!’ schreeuwde Tamara opgewonden.
Een grote menigte was samengestroomd voor de Bank van Suriname. In het ochtendblad had met grote letters op de voorpagina gestaan: ‘Gemaskerde bankrovers ontmaskerd door twee meisjes. Schuilplaats in kankantrie. Uitreiking beloning hedenmiddag in de Bank’, en verder stond er in geuren en kleuren het hele relaas van de opsporing door de twee dappere jongedames.
Een daverend gejuich steeg op toen een auto voor de
| |
| |
bank stopte en Caro, Tamara en baas Hendrik uitstapten. Uit een tweede auto stapten meneer en mevrouw Donkers, in gezelschap van baas en vrouw Voorn. De meisjes hadden erop gestaan dat oude Hendrik zou delen in de eer die hun vanmiddag te beurt zou vallen.
In de directiekamer werden ze ontvangen en hartelijk toegesproken door de directeur van de bank. Ook meneer Streuvels was aanwezig.
De directeur overhandigde de meisjes, hij noemde ze de twee vrouwelijke detectives, een cheque, groot tweeduizend gulden. Meneer Streuvels spelde alle drie namens de Surinaamse politie een herinneringsmedaille op.
‘Hebben de jongedames al een plan met het kapitaaltje?’ vroeg hij lachend.
Even keken de meisjes elkaar aan... toen zei Tamara: ‘Baas Hendrik krijgt éérst een nieuw huisje... met een amandelboom ervoor!’
Verlegen keek de oude man in het rond, hij had tranen in de ogen. Voor het eerst in zijn lange leven stond hij voor een ogenblik in het middelpunt van de belangstelling.
Die rare meisjes ook... dacht hij.
|
|