Caro en Tamara. Door bossen en moerassen
(1970)–Constant Butner– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 87]
| |
Caro’, had mevrouw Donkers gezegd. Maar Tamara had geantwoord: ‘Ach nee, het droogt wel, mevrouw!’ ‘Ik snap er niet veel van!’ bekende Caro, nadat ze het papiertje lang en goed had bestudeerd. ‘Nou, 't is mij ook zo klaar als koffiedik,’ vond Tamara. ‘Hebben we dáár nou zo'n moeite voor gedaan?’ ‘Vergeet niet dat wij door onze inbraak bij Bahadoer een zwart masker hebben gevonden, Tamara. Dat zal, denk ik, wèl de moeite waard zijn!’ ‘Zouden we het niet aan commandant Boereveen vertellen?’ ‘Wat? Weer naar die man toe gaan? Ik pieker er niet over! En dan wéér uitgelachen worden, zeker!’ ‘Maar dat masker!’ begon Tamara weer. ‘Dat betekent toch dat Lall Bahadoer een van de daders is?’ ‘Hoe kom je daar nou bij, dat hoeft toch helemaal niet? Het kàn heel goed natuurlijk. Maar omdat hij een zwart masker heeft, hoeft hij toch niet de Bank van Suriname overvallen te hebben? Het is geen bewijs en ik ga niet naar de politie als ik niet honderd procent bewijs heb. Alléén dat masker is niks! Nee, Tamara, dit tekeningetje heeft iets te betekenen, maar wat?’ Het was een rechthoekig stukje papier, Waarop met potlood in de hoek een vierkant was getekend. Een eindje verder liep een stippellijntje naar beneden, terwijl er allemaal dwarsstreepjes over het papier getekend waren. Het stippellijntje boog zich later naar links, ging dan tussen een aantal kruisjes door, het kruiste dan een smalle baan en kwam weer in kruis- | |
[pagina 88]
| |
jes terecht. Dan stond er een pijltje, dat wees naar een zwarte stip. Het stippellijntje vervolgde dan weer over een bredere baan, weer twee kruisjes en liep dan door een kleine cirkel. Het eindigde tenslotte bij wéér een kruisje, tussen veel kleine strepen. ‘Als je dat lijntje volgt, kom je wel ergens terecht!’ meende Tamara. ‘Misschien wel in het hol van de leeuw!’ opperde Caro. ‘Maar hoe kun je 't volgen als je niet weet waar het begint.’ Tamara fronste haar wenkbrauwen. ‘Geloof je ook niet dat het stippellijntje aangeeft hoe je moet lopen... ergens naar toe?’ ‘Inderdaad,’ antwoordde Caro, ‘dat kan heel goed. Maar misschien heeft het niks te maken met de bankoverval!’ ‘Wat zouden al die kleine dwarsstreepjes en kruisjes voorstellen?’ dacht Tamara hardop. ‘Kunnen die kruisjes niet een kerkhof betekenen? Weet jij er een?’ ‘Wel in de stad, maar niet aan deze kant van de rivier,’ antwoordde Caro. ‘Maar dat vierkantje in de hoek zal wel een gebouw of zo iets zijn. Als we nou wisten wèlk gebouw dat was, of wat dat vierkantje voorstelde, dan waren we een heel eind verder!’ ‘Het kan een pad zijn dat naar een kerkhof voert! Misschien hebben de rovers het geld op een kerkhof verborgen!’ ‘Nee, want kijk maar, het pad loopt erdoorhéén en dan verder. Het steekt een weg over... daar lijkt het tenminste op!’ concludeerde Caro. | |
[pagina 89]
| |
‘En even verder een meertje door!’ zei Tamara. ‘Maar die dwarsstreepjes! Wat zouden die voorstellen?’ ‘Misschien een veld of zwamp!’ meende Caro. ‘Kan best.’ ‘Kijk, over dat kerkhof loopt óók een weggetje. We moeten dus een kerkhof hebben waar een weggetje doorheen loopt,’ was Tamara's veronderstelling. ‘Ja, 't ligt op een plaats waar een brede weg en een smallere samenkomen. Waar zou dat kunnen zijn?’ ‘Geen flauw idee. We zouden alle kerkhoven eens moeten gaan bekijken! Maar als deze tekening iets met de boeven te maken heeft, zou het kerkhof aan deze kant van de rivier moeten liggen. Want ze zijn immers de Surinamerivier overgestoken? Aan deze kant ligt één klein kerkhof, voor zover ik weet. Ergens bij “Meerzorg”,’ zei Tamara. ‘Ligt dat aan een brede weg?’ ‘Nee, een smal voetpad!’ was het antwoord. ‘Er loopt ook geen weg over dat kerkhof, zoals daar staat.’ ‘Kijk, op het kerkhof staat een pijl. Dáár is iets!’ zei Caro. ‘Als we daar eens konden komen!’ ‘Daar ligt misschien wel zeventigduizend gulden begraven!’ zei Tamara lachend. ‘Nee, de daders liggen immers op het kerkhof? Wel, dan liggen ze dáár natuurlijk!’ meende Caro. ‘Nou geen grapjes, Caro. Wat zou dat molentje zijn, waar het stippellijntje begint?’ ‘Tja, daar heb ik ook al naar zitten kijken, maar ik begrijp niet wat dàt kan zijn! In Suriname zijn geen molens! Zou het geen kokosnoteboom zijn?’ riep | |
[pagina 90]
| |
Caro uit, alsof ze de uitvinding van het jaar had gedaan. ‘Nou, ga maar zoeken! Eén speciale boom! Er staan in Suriname duizenden en nog eens duizenden kokosnotebomen!’ zei Tamara. ‘Dus van die boom lopen we een wei over tot... tot aan een weg of zo iets. Die volgen we even en gaan dan linksaf de wei weer in tot we aan een kerkhof komen. Erg duidelijk vind je niet?’ Caro fronste haar wenkbrauwen. Ze bekeek het papiertje nog eens goed en zei toen: ‘Die weg kan ook een rivier zijn!’ ‘Een rivier? Ja, dat zou natuurlijk ook kunnen,’ viel Tamara haar bij. ‘Maar dan ligt dat zogenaamde kerkhof aan een rivier! Op de plaats waar een kreekje in die rivier stroomt!’ ‘Ken jij zo'n kerkhof?’ ‘Ikke niet!’ antwoordde Tamara. ‘Me no sabi!’ (Ik weet 't niet). ‘Het is moeilijk!’ concludeerde Caro weer. ‘Hoe komen we hier uit!’ ‘Aan de overkant van die brede rivier van jou staan weer twee kruisjes. Zouden dat ook graven zijn?’ kwam Tamara weer. ‘Weet ik 't? Misschien vormen die kruisjes helemaal geen kerkhof!’ ‘Ik ben een boon als ik er ook maar iets van begrijp!’ besloot Tamara. ‘Zullen we oude Hendrik eens gaan vragen?’ stelde Caro voor. ‘Wat weet die ervan?’ ‘Oude Hendrik is een slimme kerel! We kunnen | |
[pagina 91]
| |
hem het papiertje laten zien zonder hem verder iets te vertellen. We kunnen hem dan vragen wat hij ervan zou denken!’ ‘Drie weten altijd meer dan twee!’ vond Tamara. ‘Maar vertel hem niet dat we bij Bahadoer hebben ingebroken, hoor!’ ‘Hè, natuurlijk niet. Ik vertel hem niks!’ Plotseling stapte meneer Donkers Caro's kamer binnen. Vlug probeerde Caro het papiertje weg te moffelen, maar vader had het gezien. ‘Wat is dat?’ informeerde hij belangstellend. ‘O... een tekeningetje!’ zei Caro. ‘Nou, daar hoef je toch geen kleur om te krijgen, Caro. Wat voor tekening is dat dan?’ Hij nam het papiertje van Caro over. ‘Dat is het papiertje waar je je zo druk over maakte, nietwaar?’ zei meneer Donkers. ‘Ben je tevreden, nu je het terug hebt?’ ‘Wat denkt u dat die tekening voorstelt?’ vroeg Caro. Meneer Donkers bekeek het beduimelde papiertje aandachtig maar schudde het hoofd. ‘Ik weet 't niet, hoor! Wacht eens, bij dat kruisje daar ligt die zeventigduizend gulden van de bank!’ zei hij en gaf Caro een duw tegen haar schouder. Luid lachend en nog steeds hoofdschuddend ging vader de kamer weer uit. Caro en Tamara keken elkaar even verbaasd aan. ‘Kom, dan gaan we even naar oude Hendrik!’ Regelrecht liepen ze op de oude man toe, die voor zijn huisje wat houtjes stond te hakken. ‘Dag baas Hendrik!’ begon Caro. ‘Dag dames! Ik maak er gauw even gebruik van om | |
[pagina 92]
| |
wat hout voor 't vuur te kappen. Het is net even droog!’ zei de grijsaard. ‘Ik wilde u wat vragen, baas Hendrik!’ ‘Weer een anansitorie?’ vroeg de man lachend. Caro haalde het papiertje te voorschijn en liet het baas Hendrik zien. ‘Als u zo'n papiertje vond, wat zou u dan denken dat het voorstelde?’ Baas Hendrik nam het papiertje in zijn bevende handen en ging naar binnen om zijn brilletje op te zetten. ‘Wat is dit?’ vroeg hij, toen hij weer buiten kwam. ‘O... zomaar een tekeningetje. Maar wat zou u denken dat het voorstelde?’ ‘Ik zou het werkelijk niet weten, jongedames. Allemaal kruisjes... het lijkt wel een kerkhof.’ ‘En dat ding daar, dat molentje?’ vroeg Caro. Baas Hendrik hield het papiertje vlak voor zijn zwakke ogen en zei toen: ‘Een amandelboom?’ ‘Een amandelboom! Waarom?’ vroeg Caro verbaasd. ‘Ja,’ riep Tamara uit. ‘Een amandelboom. Die is immers plat van boven!’ ‘Tja, ík weet 't niet, hoor,’ zei baas Hendrik. ‘Je moet met die moeilijke zaken niet bij oude Hendrik aankloppen. Ik heb geen school gehad.’ ‘Een amandelboom?’ zei Caro weer. ‘Ik weet hier in de buurt maar één amandelboom, en die staat... dicht bij het huis van Bahadoer!’ ‘Maar het hoeft hier niet in de buurt te zijn!’ meende Tamara. Oude Hendrik keek de meisjes met stijgende verbazing aan. | |
[pagina 93]
| |
‘We zullen u later wel eens vertellen waar het over gaat, baas Hendrik!’ zei Caro. ‘We hebben haast. Kom gauw, Tamara!’ ‘Wat moeten jullie met een amandelboom?’ vroeg de oude man, maar de meisjes waren alweer gevlogen. Niet begrijpend staarde hij ze na. ‘Het hoeft die amandelboom aan de rand van de plantage toch niet te zijn?’ begon Tamara weer. ‘Kijk!’ zei Caro opgewonden. ‘Dat molentje staat op een lijn. Dat kan toch de rand van de plantage zijn!’ ‘Dan is dat vierkantje een eind verderop, Bahadoers winkeltje!’ veronderstelde Tamara. ‘Precies!’ zei Caro. Gelukkig stond de amandelboom een heel eind voor Bahadoers huis, zodat ze geen last hadden van de waakzame hond. ‘Zou dat het beginpunt zijn van die stippellijn?’ zei Tamara, toen ze de boom in zicht kregen. Caro zei niets, maar ze haastte zich voort. Bij de boom gekomen, nam ze het papiertje weer uit de zak van haar jurk. Rond de amandelboom was dicht struikgewas, waar ze nauwelijks doorheen konden zien. ‘Weet jij wat hier achter is, Tamara? Dit is de grens van de plantage Rustenburg.’ ‘Zwamp. Allemaal zwampen. Blijf daar maar uit!’ was het antwoord. ‘Dan zouden die dwarsstreepjes zwampen kunnen voorstellen.’ ‘Ik ga niet door die zwampen hoor, niemand gaat er hier door. Ze zijn in de regentijd veel te diep. Langs | |
[pagina 94]
| |
de kant zal 't nog wel gaan, maar die stippellijn loopt er dwars doorheen!’ zei Tamara huiverig. ‘Was het hier niet in de buurt dat we laatst Lall Bahadoer uit de zwamp zagen komen?’ vroeg Caro. ‘Je weet wel, toen hij op de visvangst was geweest!’ ‘Ja, dat was inderdaad hier ergens!’ ‘Ligt daarginds ergens een kerkhof?’ en Caro wees in de richting die het papiertje aangaf. ‘Niet dat ik weet, hoor. Voor zover ik weet, is het allemaal zwamp, allemaal moeras! Het wemelt hier van de kaaimannen en slangen! Die kant op is wel de rivier, die maakt daar een bocht. Dat zou dus wel kloppen!’ vond Tamara. ‘Toch denk ik dat we een verkeerd spoor volgen, Caro!’ ‘Misschien wel, ja. Maar is die zwamp werkelijk zo diep hier?’ ‘Kind, het heeft dagen geregend. Dan staat er veel water in de zwampen, hoor! Stap er maar eens in,’ zei Tamara. ‘'k Zou je bedanken!’ riep Caro uit. ‘Mij niet gezien!’ ‘Ach, die zwamp durf ik wel in. De kaaimannen doen je niks, hoor. Als je er maar niet op trapt!’ Caro dacht aan de avond dat ze met Tamara kaaimannen was gaan jagen en aan de onaangename ervaring toen opgedaan. (‘Feest in het bos’. Caro en Tamara). En dat was in de droge tijd, toen stond er niet zoveel water. Nee, daar voelde ze weinig voor! ‘Caro! Daar komt Lall Bahadoer aan...!’ fluisterde Tamara plotseling. ‘Kom!’ ‘Niet weglopen!’ bromde Caro. ‘Hij heeft ons al gezien...’ | |
[pagina 95]
| |
[pagina 96]
| |
Met grote passen kwam de Hindoestaanse jongen op hen af. Hij droeg een pakje onder de arm. ‘Zou hij gemerkt hebben dat zijn papiertje weg is en dat masker...?’ fluisterde Tamara wat geschrokken. Caro antwoordde niet, maar ze keek onverschillig in het rond. ‘Wat zoeken jullie hier?’ vroeg Lall Bahadoer toen hij dichterbij was gekomen. ‘O, hallo! Zeg, weet jij niet een goede plaats om in de zwamp te vissen?’ vroeg Caro, die moeite had haar stem in bedwang te houden. ‘Vissen? Niet hier! Dan moet je in de zwamp bij Zorgvliet zijn! Hier zit helemaal niks! Alleen maar kaaimannen, slangen en weet ik wat nog meer, maar géén vis!’ luidde het snibbige antwoord. ‘Maar jij hebt hier toch kwi-kwi gevist?’ begon Tamara. ‘Kwi-kwi? Ik?’ zei Lall Bahadoer verbaasd. ‘O ja... eh... ja, maar er zat haast niks! Nee, in de zwamp bij Zorgvliet, dáár moet je wezen!’ ‘Nou, dan gaan we daar maar vissen. We zoeken een mooi plaatsje om een van deze dagen eens te gaan hengelen!’ loog Caro. ‘Dan moet je hier niet wezen, hoor!’ ‘Tot kijk!’ zei Caro. ‘Kom, Tamara. We gaan naar Zorgvliet!’ en de meisjes liepen door. Toen Lall Bahadoer uit 't gezicht was, keerden ze weer terug, maar ze namen nu een ander pad. Ze hadden weinig zin de Hindoestaanse jongen nogeens bij die amandelboom te ontmoeten. ‘Weet je wat me verstandig lijkt?’ zei Tamara. ‘Dat | |
[pagina 97]
| |
we die Lall Bahadoer eens een beetje in de gaten houden. Zou hij niet op een of andere manier in verbinding staan met Bizerta? Als hij zelf een van de daders is, is dat niet onwaarschijnlijk!’ ‘Maar misschien hebben ze het gestolen geld allang verdeeld,’ meende Caro, ‘en zijn ze uit elkaar gegaan.’ ‘We hebben in elk geval bij Lall Bahadoer geen cent gevonden. Hij kan 't natuurlijk verstopt hebben in het bos!’ ‘Het lijkt me wel 'n goed plan, Tamara, om dat joch in de gaten te houden. Maar we moeten ook op die amandelboom letten. Het lijkt me dat het molentje in die tekening inderdaad die amandelboom is, want dat klopt dan met de rand van de plantage en het huis van Bahadoer!’ ‘Misschien heeft Lall Bahadoer zijn aandeel in de overval ergens begraven. En om de plaats niet te vergeten heeft hij er een schets van gemaakt. Maar die zwamp...!’ ‘Het zal niet meevallen Bahadoer in de gaten te houden!’ meende Caro. ‘Want als we op de loer gaan liggen bij dat huisje, heeft de hond ons zó verraden! Het zal misschien beter zijn als we eens 'n tijdje die amandelboom in de gaten houden. Dat kunnen we zonder enig gevaar doen. We klimmen daar in de buurt in een boom, vanwaar we die amandelboom goed kunnen observeren. Als we dáár eens mee beginnen?’ ‘Oké,’ was Tamara's enige antwoord. ‘Toen Lall Bahadoer zoëven naar die amandelboom kwam toegelopen, ging hij misschien...?’ | |
[pagina 98]
| |
‘Tja,’ zei Tamara, ‘best mogelijk. Hij is doorgelopen om ons af te leiden. Laten we direct teruggaan en goed opletten. Kom mee!’ Spoedig kregen de meisjes de amandelboom weer in zicht, en ze zochten daar in de buurt naar een goede boom om in te klimmen. ‘Vanuit die struik daar, Caro, heb je ook een goed gezicht op de boom. Die struik staat ver van het voetpad, dus we worden daar nooit gezien. Laten we ons daarin verstoppen!’ In een ommezien waren de meisjes in de dichte struiken verdwenen. En maar goed ook, want wie kwam daar om de hoek van het pad op z'n dooie gemak aanslenteren...? Lall Bahadoer! Nauwelijks hadden Tamara en Caro zich geïnstalleerd, of Tamara keerde zich met de vinger op de mond naar Caro. ‘Ssst,’ fluisterde ze, ‘daar komt-ie al aanlopen. Bukken!’ Caro zag de jongeman nu ook. In hun schuilplaats tussen een groepje koffiestruiken konden de meisjes onmogelijk gezien worden, terwijl ze zelf een mooi uitzicht hadden over het voetpad en de amandelboom in de verte. Onverschillig kwam de Hindoestaan aanlopen. Nu en dan bleef hij even staan en keek goed om zich heen. Hij scheen dan te luisteren of hij misschien onraad hoorde. Dat herhaalde zich enige keren, tot hij de amandelboom had bereikt. ‘Nou opgelet!’ fluisterde Caro, die nauwelijks haar opwinding kon bedwingen. ‘Wat zou hij doen? Kijk, hij blijft weer staan!’ | |
[pagina 99]
| |
Lall Bahadoer keek nu precies hun richting uit. ‘Hij heeft ons geloof ik in de gaten,’ fluisterde Tamara, toen de jongeman naar het bosje bleef staren waar de meisjes zich verborgen hadden. Maar enkele seconden later draaide hij zich om en... verdween met een snelle duik tussen de struiken achter de amandelboom... ‘Hij gaat de zwamp in!’ fluisterde Caro gespannen. ‘Wat moeten we doen?’ ‘We kunnen hem niet achterna gaan. Het móét daar ondiep zijn, maar als we hem achterna gaan, ziet hij ons immers,’ meende Tamara. ‘In ieder geval voert hij niet veel goeds in z'n schild, anders was hij de zwamp wel ingegaan toen wij bij die amandelboom stonden!’ stelde Caro vast. ‘Dat is een ding dat zeker is!’ ‘Dan zal de stippellijn op die tekening dus toch wel bij die amandelboom daar beginnen, Caro!’ ‘Zei ik je niet dat baas Hendrik een slimme kerel is?’ grinnikte Caro. ‘Kom eens mee, Caro!’ fluisterde Tamara terwijl ze de schuilplaats uitkroop en op de amandelboom toeliep. ‘Zullen we eens kijken of hij de zwamp is ingegaan? Aan deze kant van die struiken kan hij ons toch niet zien!’ Bij de boom gekomen, zei Caro: ‘Dáár, kijk, dat gat, daar is hij doorgekropen!’ Tamara kroop direct de struiken in, gevolgd door Caro. In de verte hoorden ze het plonzen van Lall Bahadoer door de zwamp. ‘Daar gaat-ie!’ wees Tamara, toen ze de achterkant van de struiken bereikt hadden. Ze hielden zich goed | |
[pagina 100]
| |
in de bosjes verborgen, want Lall Bahadoer mocht vooral niet merken dat hij ontdekt was! Ze zagen op grote afstand de Hindoestaan door de zwamp baggeren, het pakje nog onder de arm. Het water reikte hem tot het middel, terwijl hij grote haast leek te hebben. Nu en dan hield hij een ogenblik stil om om zich heen te kijken. Engele keren keek hij achterom, alsof hij bang was gevolgd te worden. Eensklaps scheen hij op een hoogte te komen, want het water reikte hem nu ineens nog maar tot even boven de enkels. Zo ging Lall Bahadoer enige tijd voorzichtig verder, nu en dan zijn weg met de voet onder water voelend. Plotseling ging hij linksaf en hij zakte weer tot het middel in het zwampwater. Caro haalde het papiertje te voorschijn en volgde met haar vinger de stippellijn. ‘Kijk, Tamara, het eerste stuk gaat door de zwamp, dan loopt 't over een dijk onder water, en dan linksaf weer door een wat diepere zwamp. Hij gaat op die bomen daarginds af! Aha! Die kruisjes hier zijn dus bomen! Geen kerkhof!’ Ze volgden Bahadoer nog enige tijd, tot hij op het droge stapte en tussen de bomen in de verte verdween... ‘Dat weggetje met die streep erover is denk ik een kreekje met 'n bruggetje!’ meende Tamara. ‘Over dat bruggetje komt hij weer in 't bos en dan bij die pijl! Wat zou daar zijn?’ ‘Er zit niets anders op dan dat wij zelf die stippellijn eens volgen,’ vond Caro. ‘Als Lall Bahadoer terug is!’ | |
[pagina 101]
| |
‘En wat zou hij in dat pakje hebben?’ vroeg Tamara. ‘Misschien wel geld,’ antwoordde Caro aarzelend. ‘Maar als wij de zwamp ingaan, moeten we zéker weten dat Lall Bahadoer terug is, Caro. Ik zou hem onderweg niet graag tegenkomen!’ ‘Vanzelfsprekend! Hij mag er niets van merken. We moeten wachten tot hij terug is.’ ‘Wachten?’ Tamara keek op het papiertje. ‘Kijk, hij gaat de rivier over en dan gaat de stippellijn weer een heel eind verder. Misschien komt-ie pas terug als het donker is. 't Is nu al bijna vijf uur! Laten we 't morgenmiddag doen. Dan gaan we eerst kijken of Lall Bahadoer thuis is!’ stelde ze voor. ‘Nee, dat zou hem alleen maar argwanend maken. We moeten zorgen dat Bahadoer weg is, bijvoorbeeld de stad in, zodat we zeker weten dat hij voorlopig niet terugkomt!’ ‘En hoe wil je dat doen?’ ‘De oude Bahadoer verkoopt geen aspirine, dat weet ik toevallig. Morgenmiddag ga ik naar de winkel en vraag om aspirine. Dan zegt hij natuurlijk dat-ie ze niet heeft. Maar als ik hem vertel dat de vrouw van de directeur erge hoofdpijn heeft en of hij niet zijn zoon naar de stad wil sturen om ze te halen, dan doet hij het vast en zeker,’ stelde Caro zelfverzekerd vast. ‘Prachtig plan!’ vond Tamara. ‘Maar... weet je zeker dat Bahadoer geen aspirine verkoopt?’ ‘Heel zeker! Ik heb het toevallig ons dienstmeisje tegen moeder horen zeggen,’ zei Caro. ‘Als ik terugkom en Bahadoer is weg, kom ik direct naar je toe, Tamara! Dan kunnen we meteen vertrekken!’ ‘Zullen we nog wat meenemen?’ vroeg Tamara. | |
[pagina 102]
| |
‘Ik trek mijn oudste kleren aan, een spijkerbroek en gymschoenen. Die boel mag wel nat worden. Maar die kaaimannen?’ bedacht Caro eensklaps. ‘Dat loopt wel los, hoor,’ stelde haar vriendin haar gerust. ‘Je zag Lall Bahadoer toch ook door die zwamp gaan?’ Caro dacht even na en zei toen: ‘Breng je een houwer mee? Ik neem een lang touw mee. Komt altijd wel te pas!’ ‘Zal ik m'n geweer meenemen, Caro?’ ‘Nee, alsjeblieft niet! Weet je nog op Sabaroe? Daar heb je óók niet veel plezier van je geweer gehad! Laat dat nou maar aan jongens over! Wat zou je bovendien met een geweer willen uitvoeren?’ ‘... eh... verbeeld je dat we Bizerta tegenkomen of dat Lall Bahadoer ons ontdekt!’ ‘En zou je hem dan willen doodschieten?’ ‘Maar je moet je toch verdedigen?’ meende Tamara ernstig. ‘Nou... laat je geweer maar rustig thuis, Tamara. Je komt er alleen maar door in moeilijkheden. Als we een bandiet tegenkomen zal hij ons heus niet aanvallen, hoor. Waarom ons? Niemand weet toch dat wij iets op 't spoor zijn? Ze zullen ons juist ontlopen!’ meende Caro. ‘Goed dan. Morgenmiddag ga jij eerst naar het winkeltje en daarna kom je mij halen!’ Ze kropen weer terug naar het voetpad en sloegen de richting in van huis. Bij een kruispunt scheidden hun wegen zich. Tamara holde naar huis, want juist begon het weer te regenen. Caro keek nog even peinzend in de richting vanwaar ze juist gekomen waren. | |
[pagina 103]
| |
Raar, dacht ze, wat zou die Lall Bahadoer in z'n schild voeren? Wat zou er in dat pakje zitten? En dat papiertje en zwarte masker! Die kerel móést iets met die overval te maken hebben! Ze draaide zich om en volgde het pad naar huis, waar ze tenslotte drijfnat aankwam. ‘En waar heb jij gezeten?’ vroeg haar moeder. ‘Je bent tegenwoordig elke middag weg!’ ‘In de koffietuin, moeder,’ antwoordde Caro ontwijkend. ‘Je moet een regenjas meenemen, die heb je niet voor niets gekregen! Wat voeren jullie elke middag in de koffietuin uit? In de regen?’ vroeg moeder weer. ‘Geheim, moeder! Ik zal u later alles precies uitleggen!’ Mevrouw Donkers kende haar dochter en begreep dat ze een goede reden moest hebben om zo geheimzinnig te doen. Later zou ze het wel horen. Caro wist wel wat ze deed... Zolang ze bovendien op de plantage bleef, kon ze weing kwaad doen! ‘Ga je maar gauw verkleden!’ riep ze haar dochter na. |
|