Caro en Tamara. In het oerwoud
(1969)–Constant Butner– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 135]
| |
De vrouw was juist bezig de grond rond de hut aan te vegen. Hij wachtte zijn kans geduldig af. Even later ging ze naar binnen en kwam weer buiten met haar potten. Ze ging die zeker aan de rivierkant schuren. Hij liep nu op de verlaten hut toe en bij de ingang keek hij even om zich heen. Niemand had hem gezien. Met een snelle beweging verdween hij door de lage deuropening. Wat was het donker in die hut. Zó uit het felle zonlicht, moesten zijn ogen even wennen aan de duisternis binnen. Op een plankje stonden een pot en wat blikjes. Vlug doorzocht hij deze. Er hingen een paar hangmatten en daarboven was een rekje gemaakt van dicht naast elkaar gebonden takken. Er lagen wat doeken op en een doosje. Vlug opende hij dit en zocht ook tussen de doeken. Niets. In de verste hoek stond een kist en daarop wat onafgewerkt houtsnijwerk. Plotseling werd de lichtbundel, die door de nauwe deuropening naar binnen viel verduisterd. De vrouw was teruggekomen en kwam de hut weer binnen. Meneer Bosch dook zo goed als het ging achter de kist. De blijkbaar niets vermoedende vrouw, ook nog verblind door 't zonlicht, nam een pan van het rek en ging weer weg. Met kloppend hart en een zucht van verlichting stond meneer Bosch weer op. Vlug rommelde hij tussen het houtsnijwerk. Nog een doosje. Hij opende het en ... een kreet van verrassing ontsnapte hem. Hij nam iets uit dit doosje, sloot het weer zorgvuldig en liep naar de ingang. Voorzichtig stak hij zijn hoofd er door. | |
[pagina 136]
| |
De vrouw was verdwenen en in een wip was hij buiten. Heel gemoedelijk wandelde hij toen naar zijn kamp terug. ‘Bent u de camera al wezen halen?’ fluisterde Caro, die net uit haar hangmat was gekropen. ‘Nee, nog niet. Ik ben wel op 't oorlogspad geweest! Eén raadsel is tenminste al opgelost,’ luidde het geheimzinnige antwoord. ‘Welk raadsel?’ wilde Caro natuurlijk weten. ‘Later meisje, later! We gaan eerst eens kijken of je een goede camera hebt, Caro!’ ‘Mag ik mee?’ ‘Nou, vooruit dan! Het is een schitterende morgen, maar doe wat om je benen, want het oerwoud is nog kletsnat van de dauw!’ Caro trok een lange broek aan, maar die was al gauw drijfnat. Ze hoefden niet lang te zoeken, want hun vorige tochten naar het dierenpad hadden duidelijke sporen achtergelaten. ‘Hebben de meeste bosnegers een geweer?’ vroeg Caro. ‘O nee, lang niet. Er zijn er hier maar weinig die er een hebben. Het zijn over 't algemeen jonge kerels, die nog niet genoeg verdiend hebben om er een te kopen. Als ze een vrouw hebben, hebben ze meestal wel een geweer ook, want een geweer is een teken dat de man in zijn onderhoud kan voorzien. Vóór die tijd zoekt hij geen vrouw.’ Toen ze in de buurt van het dierenpad kwamen, bleef meneer Bosch even stilstaan. ‘Wacht even,’ | |
[pagina 137]
| |
fluisterde hij. ‘Eerst even kijken of er niemand bezig is.’ ‘Ik zie geen mens,’ fluisterde Caro. ‘Kom, voorzichtig voorwaarts, maar kijk goed om je heen!’ Toen ze dichterbij kwamen zei meneer Bosch ineens hardop: ‘Er is niemand, hoor! Kijk maar eens naar al die gieren. Anders zouden die zich daar niet zo rustig te goed zitten doen.’ Een troep zwarte gieren zat op het kadaver. De vraatzuchtige vogels trokken er met hun sterke kromme snavels grote stukken vlees uit. ‘Zo zie je weer, de een z'n dood is de ander z'n brood! Een beter voorbeeld kun je niet bedenken,’ zei meneer Bosch. ‘Kijk eens wat èen schrokken! Ze gunnen elkaar niets.’ ‘Die noemen ze in de stad “stinkvogels”,’ zei Caro. ‘Ze worden door de wet beschermd, omdat ze alle dode dieren opruimen.’ ‘Tja, in de stad met z'n vele verwilderde honden, buidelratten en alle andere ratten en weet ik wat nog meer, is dat wel nodig!’ Toen de gieren hen in de gaten kregen, vlogen ze op en bleven op een afstand toekijken wat er ging gebeuren. Zodra het tweetal de hielen gelicht zou hebben, zouden ze weer op het kadaver aanvallen. Er hing een verschrikkelijke lucht. ‘Laten we vlug opschieten, Caro, want die stank is niet om uit te houden!’ ‘Het is niet te hopen dat die gieren de draad hebben geraakt,’ meende Caro. | |
[pagina 138]
| |
‘Je vroeg of de dader de camera zou kunnen zien! Kijk zèlf nu maar eens rond. En jij wéét bovendien dat er ergens een camera staat!’ Caro keek in de rondte maar ze kon niets vinden. ‘Ik ben een boon als ik iets zie,’ zei ze. ‘Waar zit dat ding ergens?’ Meneer Bosch stapte op een boom toe en daar zat het toestel, verborgen onder mos en bladeren, stevig tegen de stam aan gebonden. ‘Hij heeft geklikt! De draad hangt helemaal slap. Kijk, de draad is zelfs gebroken. Tjonge Caro, ik ben vreselijk benieuwd,’ meneer Bosch sneed het touw door en schudde het mos van het toestel af. Daarna inspecteerde hij de grond en het zanderige dierenpad, vlak voor het bosje. Het was duidelijk te zien dat met een stok alle voetsporen waren uitgewist. ‘Ja Caro. Hier is gister iemand geweest. Vast en zeker!’ ‘Of vannacht,’ zei Caro. ‘Laten we hopen van niet.’ ‘Kom, dan gaan we gauw terug. Ik ben erg nieuwsgierig wat de vangst is,’ zei meneer Bosch, die nu toch óók een beetje opgewonden was. Beiden werkten zich nu zo vlug als ze konden door het dichte bos. Nu eens struikelden ze over uitstekende, bovengrondse wortels, dan weer zat een van hen verstrikt in een aantal neerhangende lianen. Ze sprongen over omgevallen boomstammen en Caro scheurde haar broek aan een doornige struik, maar ze dachten maar aan één ding! De film! | |
[pagina 139]
| |
Toen ze het kamp weer bereikten, kwamen ze Johannes tegen, die hout ging kappen voor het vuur. ‘U bent al vroeg weggegaan, meneer Bosch! Heeft u daar een camera? Zó vroeg al foto's gemaakt?’ ‘Ja, Johannes, we hebben een heel mooi kiekje gemaakt,’ zei meneer Bosch, geheimzinnig lachend. ‘Van wat, meneer?’ vroeg de kok nieuwsgierig. ‘Van ... eh ... dat weet ik eigenlijk zelf nog niet! Het is nog een verrassing.’ ‘U heeft een foto gemaakt en u weet niet waarvan?’ vroeg Johannes ongelovig. ‘Zo is 't. Ik heb iets gekiekt, maar ik weet niet wát!’ Johannes haalde zijn schouders op en vervolgde zijn weg terwijl hij enige onverstaanbare woorden mompelde. In het kamp van meneer Bosch gekomen, vonden ze een ketel met thee op tafel staan. ‘Hè, dat zal smaken, Caro!’ zei meneer Bosch. ‘Ik ben doornat!’ ‘Gaat u de film direct ontwikkelen?’ vroeg Caro. ‘Ja, maar ik moet éérst mijn donkere kamer in orde maken. Dat doe ik altijd in die grote kist.’ Met jassen en lakens dekte hij de kist af en het werk kon beginnen. Plotseling hoorden ze een gerucht en toen ze opkeken stond daar ... Tamara! ‘Tamara!’ riep Caro uit. ‘Hoe kom jij hier?’ ‘Gevlucht!’ was alles wat het doodvermoeide meisje kon uitbrengen. ‘Gevlucht?’ herhaalde meneer Bosch. ‘Dat had je niet moeten doen!’ | |
[pagina 140]
| |
‘Ik ben onschuldig!’ hijgde het Surinaamse meisje. ‘Kom, ga eens zitten en rust eenst wat uit. Hier, neem een kop hete thee. Daar zal je van opknappen!’ zei meneer Bosch, terwijl hij Tamara over de zwarte krullen streek. ‘Hoe ben je ontsnapt?’ wilde Caro weten. ‘Met een korjaal!’ ‘En die Kieveld dan?’ ‘Die is gisteravond laat thuisgekomen en direct gaan slapen. Hij had mij in een hut opgesloten. Hij zei dat ik er niet uit mocht komen. Toen hij terugkwam deed ik net of ik sliep. Toen alles stil was ben ik 'm gesmeerd. Zijn kok heeft ook niets gemerkt!’ ‘Tjonge, dan zal Kieveld straks wel hier komen!’ riep Caro uit. ‘Wat zal hij nijdig zijn!’ ‘Ik ga niet meer terug! Ik ben onschuldig!’ herhaalde Tamara. ‘Heb je de hele nacht in die korjaal gezeten?’ vroeg meneer Bosch. ‘Arm kind! Maar ik heb goede hoop dat je niet meer terug hoeft, Tamara! We hebben hier ook niet stil gezeten!’ ‘Wat is er met je op Wayambo-moffo gebeurd, Tamara?’ wilde Caro weten. ‘De eerste nacht heeft hij me de hele tijd door ondervraagd. Hij zei steeds maar dat ik het gedaan moest hebben. Hij noemde me een verschrikkelijke leugenaarster. Hij zei dat ik, als ik niet gauw bekende, de gevangenis zou indraaien. Toen ik zei dat één van de bosnegers het misschien gedaan had, zei hij, dat de bosnegers nooit een sittigon zetten!’ | |
[pagina 141]
| |
‘Hoe komt de vent er bij. Bosnegers zijn juist erg bedreven in het zetten van een sittigon!’ ‘Hij wilde natuurlijk Tamara een bekentenis afdwingen,’ meende Caro. ‘Ja,’ vervolgde Tamara, die nu wat op haar verhaal kwam, ‘hij zei dat ontkennen geen enkele zin had, en dat hij me net zolang zou opsluiten tot ik de waarheid sprak!’ ‘Ik zal, als deze vervelende zaak tot het verleden behoort, een klacht tegen die man indienen!’ zei meneer Bosch kwaad. ‘Dat is toch al te gek. Die vent denkt dat hij de koning van de Coppename is.’ ‘Wat doet u, als hij naar Sabaroe komt?’ vroeg Caro. ‘Als hij niet te vroeg komt heb ik een verrassing voor hem, die hij niet zo leuk zal vinden. Jij moet je maar verstoppen, Tamara, als hij te vroeg komt. Intussen zal ik dan zien dat ik mijn verrassing klaar krijg. Ik moet nu vlug aan 't werk,’ zei meneer Bosch, en hij verdween in de donkere kamer om de film te ontwikkelen. ‘Wat voert meneer Bosch in die kist uit?’ vroeg Tamara verwonderd. ‘We hebben een foto gemaakt van de dader! Misschien...’ ‘Hè? Hoe kan dat nou? Weten jullie dan wie de dader is?’ vroeg Tamara ongelovig. ‘Ik niet, maar ik geloof dat meneer Bosch al méér weet dan hij loslaat!’ ‘Die Kieveld zegt, dat...’ | |
[pagina 142]
| |
‘Zo, ben je daar!’ klonk het plotseling achter hen. De meisjes draaiden zich om. ‘Meneer Kieveld!’ riep Caro uit. ‘U bent te vroeg!’ Tamara sprong op, maar de politieman was haar te vlug af en greep haar bij de arm. ‘Je dacht te ontsnappen, hè? Niet bij meneer Kieveld, hoor! Het ziet er nu helemaal donker voor je uit, meisje! Eerst een sittigon zetten, en dan nog ontvluchten bovendien! En je ontvlucht zeker, omdat je zo onschuldig bent!’ riep hij uit. Hij schudde Tamara eens flink door elkaar. ‘Jullie hadden gedacht: als Kieveld komt, horen we 'm wel aankomen!, maar meneer Kieveld is jullie te slim afgeweest! Hij heeft zijn boot een eind voor Sabaroe al vastgelegd. Ik heb jullie verrast!’ Meneer Bosch kwam uit zijn donkere kamer te voorschijn. ‘Goedemorgen, meneer Bosch. Bent u zich aan het verstoppen?’ ‘Nee, maar ik heb hier wat werk te doen, dat het daglicht niet kan velen!’ ‘Zo? Wàt doet u daar dan?’ ‘Ik houd veel van foto's maken en ik ben een filmpje aan 't ontwikkelen. Het blijft altijd weer een verrassing wat er op staat, hè?’ ‘Ik heb Tamara hier verrast! Ze is vannacht ontvlucht, maar ik wist wel waar ik haar zou kunnen vinden. Maar ik ben deze keer niet door de voordeur binnengekomen.’ Meneer Bosch liep de keuken in. ‘Johannes,’ fluis- | |
[pagina 143]
| |
terde hij de kok in 't oor. ‘Ga direct de boot van meneer Kieveld losmaken. Hij ligt een heel eind vóór Sabaroe. Drijf in zijn boot een eind de rivier af en kom niet terug vóór vanavond.’ ‘Waarom, meneer?’ ‘Dat doet er niet toe, Johannes.’ ‘Maar ik mag die politieboot toch niet zomaar weghalen? Dan ben ik strafbaar?’ ‘Geeft niets! Op mijn verantwoording!’ ‘Goed, meneer Bosch, ik zal er voor zorgen.’ En de kok verdween. Meneer Bosch ging weer naar binnen. ‘Wilt u een kopje thee meneer Kieveld?’ zei hij vriendelijk. ‘Graag meneer,’ was het antwoord. ‘En ga jij maar in die hoek zitten!’ zei hij streng tot Tamara. ‘In je eigenbelang raad ik je aan niet te onvluchten! Ik heb niet veel tijd vanmorgen, maar graag een kop thee!’ ‘Als u soms dacht dat ik mee terugging naar Wayambo-moffo, heeft u het lelijk mis!’ zei Tamara. ‘Nou, meisje, dat zullen we dan dadelijk wel eens zien. Niet goedschiks dan maar kwaadschiks, maar méé ga jij!’ ‘Ik ga nog even met m'n film door, meneer Kieveld. Ik ben zo benieuwd!’ en meneer Bosch verdween weer in de kist. ‘Ziezo, dat zaakje behoort dan ook alweer bijna tot het verleden. Uit de stad zal morgen wel iemand komen van het hoofdbureau en die kan dan deze | |
[pagina 144]
| |
jongedame meenemen. Dat zijn vier mensen in drie dagen!’ zei meneer Kieveld trots. ‘Maar met Tamara slaat u de plank toch lelijk mis,’ zei Caro. ‘Ik vind het flink van je dat je je Surinaamse vriendin tot het uiterste verdedigt,’ verklaarde de politieman. ‘Maar het heeft nu geen nut meer. Je kunt nu ook heus wel bekennen dat je vriendin Tamara die sittigon gezet heeft! Ach, zó vreselijk erg is 't nu ook weer niet. Er zijn per slot van rekening geen slachtoffers gevallen. Alleen een bosvarken,’ vervolgde meneer Kieveld. ‘Als een mens het slachtoffer was geworden, dán zou 't er beroerd voor de dader hebben uitgezien. Maar nu! 't zal wel loslopen hoor! Tja, als je er om gaat liegen en je veroorzaakt moeilijkheden, dan ligt de zaak natuurlijk anders!’ Caro keek de politieman aan. Wat zit die vent nu te vleien, dacht ze. ‘Ik heb wel eens een bosneger betrapt met een sittigon. Die is er afgekomen met een berisping!’ vervolgde meneer Kieveld. ‘Ik dacht dat bosnegers nooit een sittigon zetten!’ riep Tamara uit. ‘Dat was de énige bosneger die ik ooit betrapt heb!’ zei meneer Kieveld onverstoord. Meneer Bosch kwam weer te voorschijn. ‘En ... is uw film gelukt?’ vroeg de politieman. ‘Nog niet klaar. Duurt nog wel 'n paar uurtjes!’ was het antwoord. ‘Ik ben eigenlijk erg blij dat u gekomen bent, meneer Kieveld. Er is vannacht wéér iets gebeurd!’ | |
[pagina 145]
| |
‘Zo? Wat is er gebeurd?’ vroeg deze belangstellend. ‘Iemand heeft vannacht mijn gouden horloge gestolen!’ ‘Uw ... uw gouden horloge! Weet u wie het gedaan kan hebben?’ ‘Geen idee, maar ik denk een van de stadsarbeiders. Het is een familiestuk. Ik ben er erg aan gehecht en bovendien is het heel veel geld waard. Zou u misschien eens huiszoeking willen doen bij die mensen?’ ‘Nu?’ vroeg meneer Kieveld. ‘Eigenlijk heb ik nù niet veel tijd.’ ‘Maar als het nu niet gebeurt, dan zie ik mijn horloge misschien niet meer terug!’ zei meneer Bosch teleurgesteld. ‘Ik heb zelf niet het recht om ergens huiszoeking te doen.’ ‘Daar heeft u gelijk in. Dat is het recht van de politieman! Goed, ik zal nu onmiddellijk een uitgebreid onderzoek instellen. Maar ... dat meisje daar!’ ‘Oh, Tamara loopt niet weg! Op mijn verantwoording, meneer Kieveld!’ ‘Waar lag uw horloge, het laatst?’ ‘Het laatst? Eh ...ik geloof ...dáár op dat tafeltje. Ja, nu weet ik het zeker. Op dat tafeltje, daar.’ Even keek meneer Kieveld hem aan. ‘Weet u 't zeker?’ ‘Nou, en of! Vanmorgen was het plotseling verdwenen. Iemand moet het weggenomen hebben.’ ‘Ik zal direct de zaak onderzoeken, meneer Bosch.’ ‘Fijn, dan zal ik mijn horloge wel weer gauw terug | |
[pagina 146]
| |
hebben!’ zei meneer Bosch met een knipoogje naar Tamara en Caro. De gewichtige politieman stond op. ‘Ik waarschuw jou, meisje!’ zei hij nog dreigend tegen Tamara. Het meisje zat in een hoek slaperig voor zich uit te kijken. Ze was doodmoe. Toen meneer Kieveld buiten stond, fluisterde meneer Bosch tegen Caro: ‘Ik heb niet eens een gouden horloge! Als hij met z'n uitgebreide onderzoek klaar is ben ik óók wel klaar!’ ‘Ziet u al iets op de film?’ vroeg Caro gespannen. ‘Nog niet, maar het duurt nu niet lang meer.’ Meneer Bosch verdween weer in zijn donkere kamer. Kieveld had hij voorlopig aan het werk gezet! Caro liep meneer Kieveld achterna. ‘Wat weet jij van het gouden horloge van meneer Bosch?’ hoorde ze meneer Kieveld aan een arbeider vragen. ‘Ik wist niet eens dat hij een gouden horloge had!’ luidde het laconieke antwoord van de man. ‘Vijftienhonderd gulden, een sittigon, en nu weer een gouden horloge! 't Is hier altijd wat!’ bromde de politieman in zichzelf. Hoofdschuddend ging hij verder met zijn uitgebreid onderzoek... |
|