| |
| |
| |
Sitticamera
Toen meneer Bosch en Caro in het kamp aankwamen, zagen ze meneer Kieveld heen en weer lopen.
‘Niets zeggen over wat we gezien hebben, Caro,’ fluisterde meneer Bosch vlug.
‘Dag meneer Bosch!’ begroette de politieman hem. ‘Op de wandeling geweest?’
‘Hoe gaat het met Tamara?’ vroeg Caro onmiddellijk.
‘Uitstekend hoor,’ luidde het opgewekte antwoord. ‘Ze zit opgesloten.’
‘Opgesloten? Waarom in hemelsnaam? Denkt u dat ze zal ontvluchten?’ vroeg Caro geërgerd.
‘Het is een handig meisje, die Tamara. Ze probeert nu de schuld af te schuiven op de bosnegers hier. Ze beweert dat ze die morgen sporen heeft gezien van blote voeten, dus dat zou erop kunnen wijzen dat er iemand daar in de buurt is geweest!’ stelde meneer Kieveld vast. ‘Niet dat ik er veel van geloof, want ze wist drommels goed dat het geregend had en dat die sporen dus niet meer te vinden zouden zijn.’
‘Maar ik heb ...’ begon Caro, maar meneer Bosch gaf haar een por.
‘Wat heb je?’ vroeg meneer Kieveld nieuwsgierig.
‘Ik heb heerlijk geslapen!’ zei Caro zonder blikken of blozen.
‘Ik ben hier niet gekomen om te informeren hoe je geslapen hebt. Hebben zich hier nog bijzondere voorvallen voorgedaan die op iets wijzen?’
| |
| |
‘Niets, helemaal niets,’ antwoordde meneer Bosch kortaf.
‘Dus u bent nu ook wel overtuigd van de schuld van de arrestante?’
‘Wie ik? Waar haalt u die wijsheid vandaan, meneer Kieveld?’
‘U hoeft ook niet overtuigd te zijn. Als ik het maar ben!’ stelde hij vast. ‘Ik ben gekomen om eens met de bosnegers te praten. Tamara zegt dat zij er wel meer vanaf zullen weten!’
‘Nou, dan moet u maar met hen praten. Ze zullen u wel alles eerlijk opbiechten!’ zei meneer Bosch grinnikend.
‘Ze zijn nu zeker allemaal in het bos? Dan zal ik hier maar wachten’
‘Gaat u zitten, meneer Kieveld!’ zei meneer Bosch. ‘Maakt u het zich gemakkelijk. U gaat zeker niet eens bij 't varken kijken, hè? Dat is wel 'n uur lopen!’
‘Wat zou ik dáár moeten doen! Ik heb daar niets te zoeken. Ik heb de situatie ter plaatse al opgenomen toen ik de meisjes snapte en de zaak is al uitvoerig gerapporteerd aan ons hoofdbureau te Paramaribo.’ ‘Mooi en vlug werk,’ prees meneer Bosch sarcastisch.
Toen Caro even later meneer Bosch een ogenblikje alleen had, vroeg ze: ‘Zou de persoon, die u vanmorgen dichtbij die plaats zag, niet Kieveld geweest kunnen zijn?’
‘Kieveld?’ Even dacht hij na. ‘Niet waarschijnlijk, maar ... ook niet onmogelijk.’ Uit zijn zak haalde
| |
| |
meneer Bosch een groen touwtje en liet dit aan Caro zien. ‘Herken je dit touwtje?’
‘Zoiets zat er aan de trekker van de sittigon,’ zei Caro.
‘Ssst!’ waarschuwde meneer Bosch. ‘Niemand heeft er iets mee te maken, en zeker die Kieveld niet. Nog niet tenminste!’
‘Waar heeft u dat vandaan, want dit is niet 't zelfde stukje. Dat heeft meneer Kieveld meegenomen!’
‘Dat weet ik, ja. Waar ik dit vandaan heb kan ik je nu nog niet verklappen, maar ... denk erom, mondje stijf dicht!’
‘Op mij kunt u rekenen, meneer Bosch!’ verzekerde Caro hem.
‘Ik denk dat de bosnegers nu wel terug zullen zijn uit 't bos,’ zei meneer Bosch, toen ze weer binnen waren, waar meneer Kieveld nog zat te wachten.
‘Goed, dan ga ik maar,’ was het korzelige antwoord van de politieman.
Meneer Kieveld liep naar de bosnegerhuisjes, terwijl Caro met hem mee ging. Daar aangekomen, riep hij alle bosnegers bijeen.
‘Dat negermeisje dat ik gisteren heb meegenomen zegt, dat één van jullie die sittigon gezet heeft. Wat hebben jullie hier op te zeggen?’
De bosnegers begonnen weer te lachen en mompelden wat onverstaanbare taal onder elkaar.
‘Ik ben in dit gebied al lang politieman en ik ken jullie allemaal. Ik verwacht niet dat iemand uit deze streek een sittigon zal plaatsen maar het is mijn plicht
| |
| |
het jullie te vragen. Dat meisje beschuldigt jullie, dus moet ik die beschuldiging uitzoeken!’
‘Vraagt u ons maar één voor één, meneer de politieman,’ zei een van de mannen.
‘Nee, dat is niet nodig. Ik weet wel dat jullie er niets mee te maken hebt’
Een goedkeurend gemompel ging door de kleine groep en meneer Kieveld wandelde weer terug naar het kamp van meneer Bosch.
‘Die bosnegers heb ik ondervraagd, maar het is zoals ik al vermoedde. Die Tamara is de schuldige.’
‘Dat heeft u vlug gedaan!’ was alles wat meneer Bosch antwoordde.
‘Mag ik u een brief voor Tamara meegeven, meneer Kieveld?’ vroeg Caro
‘...Nou, een open brief kan wel,’ antwoordde de man gewichtig.
‘Nu drijft u 't toch wel erg ver, meneer Kieveld!’ kwam meneer Bosch tussenbeide. ‘Een geopende brief! 't Lijkt wel of u een moordenares gevangen heeft!’
‘In zulk verantwoordelijk werk kan een mens niet voorzichtig genoeg zijn!’ stelde de politieambtenaar vast.
‘Nou, dàn maar een geopende brief!’ zei Caro. ‘Als u even wacht, ga ik 'm onmiddellijk schrijven.’
Caro ging aan tafel zitten en begon te schrijven. Ze sprak Tamara moed in en verzekerde haar dat alles in orde zou komen. Natuurlijk kon ze niets zeggen over het groene touwtje en ook niet over meneer Kieveld, want anders zou de brief Tamara nooit
| |
| |
bereiken. Ze eindigde met: ‘Maak je niet bezorgd, Tamara ... We doen àlles wat we kunnen om achter de waarheid te komen. Ook meneer Bosch is overtuigd van je onschuld. Je vriendin Caro.’
Ze vouwde het papier dicht en gaf het aan de politieman.
‘Wilt u deze brief aan Tamara geven?’
‘Komt in orde. Dan ga ik nu maar, meneer Bosch. Het leven van een bospolitieman is een druk leven! Mijn plicht roept me elders! Goedenavond!’
Caro zuchtte diep. ‘Vergeet u de brief niet!’
Lachend keek meneer Bosch de man na. ‘Wat een druktemaker is dat toch! Hij vindt zichzelf zó gewichtig. Hoe is die ondervraging van de bosnegers verlopen, Caro?’
‘Nou, ik kon het niet allemaal verstaan, maar hij heeft ze niet erg ondervraagd. Het ging allemaal heel vlug!’
‘Ja, eigenaardig. De man is volkomen overtuigd van de schuld van Tamara.’
Johannes kwam met de lamp. ‘Weet u al wie de dader is, meneer Bosch?’ vroeg hij belangstellend.
‘Nee, Johannes, nog steeds niet! We moeten geduld hebben ... ik heb een plannetje,’ zei meneer Bosch, toen Johannes weer weg was. ‘Die sittigon heeft me op 't idee gebracht. Mag ik je fototoestel lenen, Caro?’
‘Ja, natuurlijk! Maar wat wilt u daarmee?’
‘Kan ik erop rekenen dat je je mondje dicht houdt?’
‘Natuurlijk!’
| |
| |
‘Kijk eens, ik heb zo'n vermoeden dat een van de bosnegers de schuldige is.’
‘Welke denkt u?’
‘Dat wil ik nog even voor me houden, Caro. Ik moet eerst degelijk bewijs hebben. Ik vertel de voorman van de bosnegers, dat ik ervan overtuigd ben dat zij er niets mee te maken hebben. Ik vertel hem dan ook, dat ik op de plaats, waar de sittigon gestaan heeft, iets gevonden heb wat de dader moet aanwijzen. Ik doe dus net of de man die de sittigon gezet heeft, op die plek iets heeft verloren. Ik vertel hem dan, dat ik dat “iets” daar heb laten liggen, zodat meneer Kieveld het zelf ook kan zien! Ik vertel hem dat meneer Kieveld overmorgen komt kijken!’
‘En waarvoor heeft u dan mijn fototoestel nodig?’
‘Wel, de bosnegervoorman vertelt het natuurlijk aan zijn mannen en de schuldige zal zo gauw mogelijk naar de plaats gaan om weg te halen wat hij daar achtergelaten heeft. We zetten daar een sitticamera!’
‘Een wat?’ vroeg Caro verwonderd.
‘Een sitticamera, een cameraval. Ik stel het fototoestel ergens verborgen op en laat een dunne draad lopen van de camera naar het bosje waar de sittigon gestaan heeft. Als de schuldige nu in 't bosje gaat, trapt hij tegen de draad, en maakt een foto van zichzelf. Begrepen?’
‘Pracht idee!’ riep Caro uit.
‘Het lijkt me 't allerbeste, dat ik morgenochtend vroeg de camera ga opstellen. Ik ga alléén, om zo min mogelijk de aandacht te trekken. Als ik terug
| |
| |
ben zal ik de voorman mijn verhaaltje doen! Afgesproken?’
‘Nou, ik ben benieuwd of 't lukt, meneer Bosch!’
‘Laat je verder niet meer in het bosnegerkamp zien, Caro. Laat hen maar in de waan dat zij niet verdacht worden!’
Caro kon die nacht haast niet slapen van opwinding. Zou haar camera Tamara kunnen helpen? Met ongeduld zat Caro op de terugkomst van meneer Bosch te wachten. Voor dag en dauw was hij al met haar fototoestel vertrokken en hij kon nu elk ogenblik terug zijn.
Uit een heel andere richting dan Caro verwacht had, kwam hij ineens te voorschijn.
‘Hallo, Caro. Goed geslapen?’
‘En heeft u de camera opgesteld?’ vroeg Caro direct.
‘Sssst, niemand heeft er iets mee nodig. Niemand.’ En hij vervolgde op gedempte toon: ‘Ik ben langs een heel andere weg gegaan en heb een flinke omweg gemaakt. Pas toen ik er zeker van was dat ik niet gevolgd werd, ben ik naar de plaats toegelopen. Er was natuurlijk niets veranderd. Ik heb de draad vlak boven de grond gespannen en als iemand hem maar even aanraakt, klik, dan gaat de camera af!’
‘Waar laat u de film ontwikkelen?’
‘Dat doe ik hier zelf. Ik heb zelf ook een fototoestel, maar op 't ogenblik is het in de stad. Ik ontwikkel hier altijd zelf m'n films.’
‘Wanneer gaat u kijken?’
| |
| |
‘Morgenochtend! Maar eerst moet ik nu de bosnegervoorman hebben. Johannes!’
De kok kwam binnen.
‘Roep even Apatoe, de voorman van de bosnegers.’ ‘Goed meneer!’
‘Je moet heel onverschillig doen, Caro. Net doen of het helemaal niet belangrijk is,’ waarschuwde meneer Bosch nog.
Daar kwam Apatoe al aanlopen.
‘Goeiemorgen, Apatoe!’ zei meneer Bosch opgewekt. ‘Ik heb je even laten roepen om je gerust te stellen. We hebben de dader vermoedelijk gauw te pakken. Ik weet zeker dat 't niet een van jouw mannen is!’
‘Nee meneer,’ beaamde Apatoe. ‘Mijn mannen zetten nóóit sittigons!’
‘Vanzelfsprekend! We hebben eens goed rondgeneusd op de plaats waar de dader de geweerval gezet had. Ik heb daar iets gevonden, dat aan de dader toebehoort. Hij heeft het daar zeker verloren. Ik heb het laten liggen, zodat meneer Kieveld 't zèlf óók kan zien. De eigenaar van dàt ding is dus de dader!’
‘Wanneer komt meneer Kieveld?’ vroeg Apatoe.
‘Morgen. Ik ben blij dat we de man nu gauw zullen hebben. Ik weet bijna zeker dat het een van de stadsarbeiders is!’
‘Wat voor ding heeft u daar gevonden, meneer?’ vroeg Apatoe nieuwsgierig.
‘Nou, dat doet er niet toe. Dat zie je morgen wel! Je kunt nu gaan. Zeg maar aan je mensen dat ze verder
| |
| |
gerust kunnen zijn. Goedemorgen, Apatoe.’
De bosnegervoorman draaide zich om en bromde nauwelijks verstaanbaar: ‘Goedemorgen.’
‘Nou!’ zei meneer Bosch, toen de voorman verdwenen was. ‘'t Zal mij benieuwen!’
‘Wat zei Apatoe?’ vroeg Caro, die er weer weinig of niets van verstaan had.
‘Hij wilde weten wanneer de politieman komt en wàt ik daar in dat bosje gevonden heb. Ik heb wel geantwoord op de eerste maar niet op de tweede vraag!’
‘Kan de dader de camera niet zien?’ vroeg Caro bezorgd.
‘Da's uitgesloten. Ik heb een donkere draad gebruikt en de camera afgedekt met bladeren en bos. Hij staat goed opgesteld. Het is in dat gedeelte van het bos vrij licht, dus de foto kan heel duidelijk zijn!’
‘Als er maar geen dier op de draad stapt,’ zei Caro. ‘Ja, dat zou pech zijn, maar ik heb met opzet de draad niet over het dierenpad gelegd. Hij loopt voorlangs het bosje, dus als er iemand het bosje instapt, moet hij de draad aanraken.’
Even later kwam Johannes weer binnen. ‘Meneer Bosch,’ zei hij, ‘waar precies hadden ze die sittigon gezet?’
‘Waarom wil je dat weten?’ vroeg meneer Bosch op zijn beurt.
‘Ik heb vanmiddag vrij en ik wilde daar eens gaan kijken. Er wordt zoveel over gepraat, dat ik die plek wel eens wil zien!’
‘Blijf maar rustig hier!’ zei meneer Bosch ver- | |
| |
verschrikt. ‘Ik heb jouw foto niet nodig!’
‘Wat zegt u, meneer. Foto?’
‘Nee, laat maar. Ik had juist willen vragen of je vanmiddag mijn geweer voor me zou willen schoonmaken. Je kan dan morgenmiddag je vrije middag nemen.’
‘Goed, meneer!’ antwoordde Johannes, en hij ging terug naar zijn keukentje.
‘Verbeeld je,’ fluisterde meneer Bosch, ‘dat ik de film ontwikkel en er staat een nieuwsgierige kok op!’ ‘Het kan ook gebeuren dat de dader er in de nacht heen gaat. Dan zie je niets op de foto,’ merkte Caro bezorgd op.
‘Dat kan, maar daar heb ik al aan gedacht. De dader gaat er naar toe om er iets te zoeken en dat zal hij liever niet in het donker doen.’
‘Ik heb er nog eens over gedacht, meneer Bosch,’ zei Caro, ‘maar de man die 't geweer van Tamara weggenomen heeft, moet toch geweten hebben dat we 't de volgende dag zouden missen?’
‘En hébben jullie het ook gemist?’
‘Nee, dat niet ... maar...’
‘Natuurlijk heeft die man daar aan gedacht, maar hij hoopte het vroeg in de morgen terug te zetten. Tamara was dan alleen een patroon kwijt geweest. Hij zal ook wel vroeg zijn gaan kijken, maar toen heeft hij jullie daar zeker gezien en is bang geworden.’
‘Het is wel toevallig dat ze die sittigon precies op de plaats gezet hebben waar wij wilden fotograferen!’ zei Caro.
| |
| |
‘Nee, helemaal niet zo toevallig als jij denkt. Vergeet niet dat we vijf bosnegers bij ons hadden, toen we voor het eerst dat dierenpad ontdekten. En op een kruispunt heb je natuurlijk de meeste kans met een sittigon, en om dezelfde reden zijn jullie bij dat kruispunt in een boom geklommen.’
‘Denkt u dat het één van die vijf bosnegers is geweest? Hoe heetten ze ook weer? Apatoe, Auto, Brokkosani, Leriman en Skotoe! Zou een van hen de dader zijn?’
‘Als dat niet zo is, dán zou 't natuurlijk erg toevallig zijn,’ zei meneer Bosch. ‘We moeten nu maar afwachten wat jouw camera ervan terechtbrengt.’
‘Weet u wat ik u ook nog niet verteld heb?’ zei Caro.
‘En dat is?’
‘Die morgen dat u ging meten, vroeg die ene bosneger, 't was geloof ik Brokkosani, een paar keer aan Tamara of hij haar geweer mocht hebben!’
‘Brokkosani, zeg je?’
‘Ja, hij vroeg eerst of hij het mocht hebben en later wilde hij het ruilen.’
‘Zozo. Brokkosani, hè. Dan klopt er iets niet!’ zei meneer Bosch peinzend.
‘Wat klopt niet?’ wilde Caro natuurlijk weten.
‘Dat ... dat kan ik nu nog niet zeggen. We zijn er nog lang niet!’ was het geheimzinnige antwoord.
‘Het kan best zijn dat die man het gedaan heeft,’ meende Caro.
‘Ja, 't kàn wel. In dat geval zullen we misschien
| |
| |
morgen een kiekje hebben van onze vriend Brokkosani!’
‘Hè, ik wou dat het al morgen was!’ zei Caro verlangend.
‘Geduld, meisje. Weet jij eigenlijk wel wat Brokkosani betekent in het Nederlands?’
‘Brokko is “kapot”, maar wat is “Sani”?’ antwoordde Caro nadenkend.
‘Sani is “ding”. Brokkosani betekent dus “kapot ding”. Skotoe betekent “politie”. Leriman betekent “onderwijzer” of “geleerde”.’
‘Wat een rare namen,’ vond Caro. ‘Wij hadden een tijd geleden een bosneger op de plantage, die heette Brokko amaka, oftewel “gebroken hangmat”.’ ‘Ze hebben meestal ook wel een andere naam, maar die kom je niet gemakkelijk te weten,’ vertelde meneer Bosch. ‘Kom, ik raak achter met m'n administratie. Amuseer je verder, Caro! Ik moet aan 't werk. We kunnen nu verder niets doen. Morgen weten we misschien meer!’
|
|