| |
Poema sporen
De volgende morgen zat meneer Bosch een brief te schrijven aan de vader van Tamara Voorn. Hij legde uit wat precies was voorgevallen en beloofde alles te zullen doen om klaarheid in deze vervelende zaak te brengen. Hij zei ook, dat hij er zo goed als zeker van was, dat Tamara onschuldig was.
‘We moeten allereerst alle bosnegers en stadsarbeiders op de man af vragen wie er meer van weet,’ zei hij. ‘Als Tamara 't niet gedaan heeft, moet dus iemand haar geweer weggenomen hebben. Dat moet in de nacht gebeurd zijn.’
‘Johannes!’ riep hij.
‘Ja, meneer Bosch!’
| |
| |
‘Heb jij wel eens gehoord van iemand die een sittigon zet?’
‘Nee, meneer. Die worden hier nooit gezet. Niet dat ik weet tenminste. Als je in de nacht hoort schieten, is 't meestal zo'n sittigon, maar hier hoor ik nooit een schot in de nacht.’
‘Nee,’ zei meneer Bosch. ‘Dat is zo. Wie zou dat gedaan kunnen hebben? Zeg, Caro. Hoelang ken jij die vriendin van je? Heeft ze niet gesproken over jagen?’
‘Ja, nu u 't zegt: gistermiddag toen we dat dierenpad vonden, zei ze wel, “we moesten met een geweer hier terugkomen”, maar ik stelde voor met een fototoestel te gaan en dat vond ze toen direct goed. Nee, meneer ik weet heel zeker dat zij het niet gedaan heeft. Wanneer zou ze bovendien die geweerval hebben moeten zetten? We zijn gelijk gaan slapen gisteravond!’
‘Nou, ja, het kàn natuurlijk wèl, want zij zou 't toch in de nacht gedaan kunnen hebben?’
Nu moest Caro even lachen. ‘Tamara is geen jongen, meneer,’ antwoordde ze.
‘Nou, als ik jullie zo bezig zie, dan twijfel ik daar zelf wel eens aan,’ bekende meneer Bosch met een zucht.
‘Bovendien had ze het mij dan verteld!’ zei Caro overtuigd.
‘Jij kent dat meisje beter dan ik, Caro, en als jij er zeker van bent, is dat voor mij genoeg!’
‘Hoe krijgen we haar nu uit handen van die Kieveld?’
| |
| |
‘Dat zal nog niet meevallen. Van wie heeft Tamara dat geweer gekregen?’
‘Van haar vader, hij had een nieuw gekocht en gaf zijn oude aan Tamara.’
‘Hoe komt de man erbij,’ liet meneer Bosch zich ontvallen en hij vervolgde, ‘had hij dat maar niet gedaan! Dan zat zijn dochter nu niet in moeilijkheden!’
‘Die Kieveld heeft helemaal geen bewijs, maar toch neemt hij Tamara mee! Màg dat! Hij heeft blijkbaar een hekel aan het meisje en ik moet ook toegeven dat het een heel raar geval is. Jullie staan bij een doodgeschoten bosvarken. De bospolitie komt erbij en vindt op een paar meter afstand van jullie een sittigon. Dan jullie verhaal over die boom en je fototoestel. Bovendien is het Tamara's geweer! Nee, ik moet zeggen dat het moeilijk te geloven valt voor Kieveld. Bovendien had hij nu eenmaal besloten Tamara mee te nemen, en koppig als de man is, heeft hij dat ook gedaan!’
‘Toch is 't waar, meneer!’ verzekerde Caro hem nogmaals.
‘Ja, Caro. Ik geloof je graag, maar bij Kieveld moet je met bewijzen komen. In de stad kan de politie nagaan welke vingerafdrukken er op het geweer staan. Dat zijn in de eerste plaats natuurlijk vingerafdrukken van Tamara zelf. Ook van Kieveld, ja, en wat dan nog meer?’
‘Van de werkelijke dader!’ antwoordde Caro.
‘Inderdaad, dus we zullen moeten afwachten!’
‘Tja,’ moest Caro toegeven, ‘het is niet eenvoudig.’
| |
| |
‘We kunnen in elk geval beginnen met iedereen hier te ondervragen en dan zullen we verder wel zien!’ stelde meneer Bosch voor. ‘Laat alle arbeiders hier komen, Johannes!’
Toen de man verdwenen was zei hij: ‘Ik denk niet dat we er veel wijzer van zullen worden, want de sittigon is door de politie gevonden. Het is erg strafbaar, dus komt de dader er niet eerlijk voor uit, denk ik. Zo'n sittigon is ook erg gevaarlijk!’
‘Meneer Bosch,’ zei Caro, ‘als Tamara die geweerval gezet had zou ze mij er toch niet zo vlakbij gebracht hebben? Als ik één meter verder was gelopen zou ik zelf het slachtoffer geworden zijn! Dat risico zou Tamara toch immers niet nemen? Het is te gek om over te praten zelfs!’
‘Inderdaad is dat wel énig bewijs, maar toch lang niet voldoende,’ vond meneer Bosch.
Korte tijd later stonden alle Sabaroebewoners in groepjes verdeeld rond het kamp van meneer Bosch. ‘Mensen!’ riep hij uit in het Neger-Engels, ‘jullie hebben natuurlijk al lang gehoord wat er gisteren gebeurd is. De bospolitie heeft een ernstige vergissing gemaakt en mijn gast, Tamara uit de stad, meegenomen. Toen de sittigon afging zat zij in een boom er vlak bij. Iemand van jullie heeft het geweer van Tamara weggenomen en daarmee de sittigon opgesteld. Wie weet er iets van?’ Allen keken elkaar aan, maar er kwam niemand naar voren.
‘Komen jullie één voor één bij mij binnen. Daarna gaan jullie direct aan 't werk! Hendrik, jij bent de eerste!’
| |
| |
Hendrik stapte het kamp van meneer Bosch binnen en nam de pet van zijn hoofd.
‘Waar was jij vannacht. Ben je weggeweest?’
‘Nee, meneer. Ik heb met anderen de hele avond gekaart.’
‘En wie waren die anderen?’
Hendrik noemde wat namen en meneer maakte enkele aantekeningen.
Daarna keek hij Hendrik strak aan en zei: ‘Hendrik, als je er soms meer van weet, spreek dan nu. Een meisje is onschuldig opgepakt, terwijl iemand hier schuldig is!’
‘Ik weet er niets van, meneer, zowaar als ik hier sta!’
‘Goed ga dan maar. Wie volgt?’
Met z'n blik volgde meneer Bosch Hendrik en hij zag dat deze snel een paar woorden wisselde met een andere arbeider, Rijger genaamd.
‘Rijger, kom jij eerst maar even!’
De man stapte binnen. ‘Ik, meneer?’
‘Wat bedoel je met ik meneer?’ vroeg meneer Bosch.
‘Ik ... bedoel ... eh .. ik ben onschuldig!’ verklaarde de man zenuwachtig.
‘Wat zei Hendrik zoëven tegen je, Rijger?’
‘Hendrik? Die zei niets!’
‘Maar ik heb toch met mijn eigen ogen gezien dat hij iets tegen je zei, Rijger!’ drong meneer Bosch aan.
‘Hendrik? O ja, hij zei dat hij weer aan 't werk ging!’ was het antwoord.
| |
| |
‘Weet je dat zeker?’
‘Ja, meneer!’
‘Goed, ga dan ook maar weer aan het werk, Rijger. Je bent bedankt!’ zei meneer Bosch vriendelijk. ‘Johannes!’ Johannes kwam binnen. ‘Riep u mij?’
‘Ga Hendrik eens even achterna en breng 'm hier terug. Maar let vooral op of hij soms iets tegen Rijger zegt!’
Johannes was alweer weg en even later kwam hij met Hendrik terug.
‘Hendrik, ik had zoëven Rijger hier. Ik zag dat je met Rijger praatte, dus ik heb hem direct bij me geroepen. Hij heeft me alles verteld, Hendrik. Hij vertelde ook wat je tegen hem zei! Wat heb je daar op te zeggen?’
‘Heeft Rijger dan die sittigon gezet meneer? Dat wist ik heus niet. Ik heb hem alleen gezegd dat ik direct aan 't werk ging. Rijger en ik werken altijd samen.’
‘Goed, Hendrik!’ zei meneer Bosch glimlachend. ‘Ik probeerde 't alleen maar. Jullie zijn in elk geval onschuldig. Wie volgt?’
Een voor een kwamen de Sabaroebewoners binnen, de stadsarbeiders en de bosnegers, maar iedereen hield zich volkomen onschuldig.
‘Nèt wat ik verwacht had!’ verzuchtte meneer Bosch, toen de laatste man geweest was. ‘Zeg eens Johannes! Waar ben jij geweest vannacht?’ vroeg hij plotseling, toen de kok hem een kop dampende koffie bracht.
| |
| |
‘Ik? In mijn hangmat, meneer,’ luidde het kwieke antwoord.
‘Gelijk heb je!’ zei meneer Bosch. ‘Nu zijn we nog even ver als toen we begonnen! Dit is eigenlijk werk voor de politieman, die heeft ervaring in het ondervragen van mensen!’
‘Ik herinner me daar ineens, dat Tamara voetsporen zag, toen we gisteren op het kruispunt kwamen!’ vertelde Caro. ‘Het waren afdrukken van blote voeten. Ik herinner me dat Tamara erg verbaasd was. De vorige dag had ze juist alle sporen uitgewist! “Er is iemand hier geweest”, zei Tamara nog.’
‘Aha, dat klinkt interessant!’ riep meneer Bosch uit, maar meteen liet hij erop volgen, ‘'t heeft vannacht geregend, dus van die voetsporen zal wel niets meer te zien zijn! Jammer. Héél jammer! Bovendien lopen velen hier op blote voeten, dus het zou voor de politie een hele uitzoekerij worden.’
‘Kan Tamara veroordeeld worden zonder méér bewijs?’ vroeg Caro bezorgd.
‘Daar heb ik geen verstand van,’ bekende meneer Bosch, ‘maar ze zullen haar vóór die tijd heus wel weer vrij laten. Kieveld probeert natuurlijk een bekentenis uit haar te krijgen!’
‘Maar die krijgt hij nooit!’
‘Zoveel te beter. We moeten nu naar andere middelen zoeken om er achter te komen wie 't gedaan kan hebben,’ zei meneer Bosch en nadenkend kauwde hij op de achterkant van zijn potlood. Dat was gemakkelijker gezegd dan gedaan. Andere middelen! Ja, maar welke?
| |
| |
De hele dag doolde Caro doelloos door het kamp. Ze sprak met verschillende mensen, maar ze kwam niets dichter bij de waarheid. De vrouwen van de bosnegers hadden 't druk met het koken van de maaltijd, terwijl de mannen met de houtkap in het oerwoud bezig waren. Onverwacht kwam ze meneer Bosch tegen.
‘Ik ga eens kijken wat die vrouwen op 't vuur hebben staan!’ zei hij en Caro volgde hem onmiddellijk. Bij de eerste hut gekomen groette meneer Bosch de bosnegervrouw vriendelijk. Caro kon de taal niet volgen, dus zij kon niet verstaan wat er gezegd werd. Na enig heen en weer gepraat zei meneer Bosch: ‘Ze zegt, dat de mannen een bosvarken geschoten hebben gisteren! Ik zal haar eens vragen waar de restanten van dat varken zijn!’ Weer volgde een eindeloos gepraat, maar meneer Bosch werd niets wijzer. Ze liepen naar een andere hut en ook daar zat varkensvlees in de pot boven het vuur! Maar ook daar kon meneer Bosch er niet achter komen hoe de vork precies in de steel zat. De vrouw zei iets over een bosvarken dat één van de bosnegers geschoten had, maar ze wist niet wie, waar en hoe!
‘Ik heb een idee dat ze zich van de domme houden!’ zei meneer Bosch. ‘Ik zal vanavond de bosnegers nog eens aan de tand voelen.’
‘U kunt beginnen met de bosnegers die we eergister bij ons hadden!’ stelde Caro voor.
‘Inderdaad. Die natuurlijk het eerst, maar als ze zich van de domme houden, krijg je er niet veel uit. Ze doen dan net of ze je niet begrijpen en lachen maar
| |
| |
wat! Je zit je dan nijdig te maken, maar schiet er niks mee op!’
Langzamerhand begonnen de bosnegers uit het bos terug te keren, alleen de houwer in de hand, omdat ze meestal de bijlen in het bos achterlieten. Meneer Bosch liet de boodschap rondbrengen dat hij vanavond in zijn kamp alle bosnegers wilde spreken. Direct na de avondmaaltijd kwam Johannes melden dat de bosnegers buiten stonden te wachten. ‘Mooi!’ zei meneer Bosch. ‘Laat ze allemaal maar binnenkomen.’
Met de ogen knipperend tegen het schelle licht van de petroleumvergasser kwamen ze binnen.
‘Apatoe, Brokkosani, Auto, Leriman en Skotoe! Komen jullie vijven eerst eens dichterbij!’
De vijf mannen stapten naar voren, wat verlegen lachend.
‘Jullie hebben gister een varken geschoten, hoor ik van jullie vrouwen. Wie van jullie heeft dat gedaan?’
‘Bigiman!’ zei Auto. Hij wees daarbij op een van de andere bosnegers.
‘Bigiman, kom eens hier!’ zei meneer Bosch streng.
Grinnikend kwam de man naar voren.
‘Heb jij gisteren een pakira geschoten?’
‘Ja, basie!’ luidde het antwoord.
‘En wáár heb je dat gedaan?’
‘Na boesi, basie,’ zei de man. (in het bos, baas). De anderen begonnen weer te lachen. Ze deden alsof het een lachwekkende zaak was en meneer Bosch had moeite zich niet boos te maken.
| |
| |
‘Ik wil precies weten wáár je die pakira geschoten hebt. Kun je me die plaats nog aanwijzen, Bigiman?’
‘Nee, basie,’ lachend vertelde hij dat hij de plaats vast niet zou kunnen terugvinden.
‘Was het een grote pakira?’
‘Ja, basie. Bigi gefaarlijk!’ (heel groot)
‘Heb je de pakira geschoten met een sittigon?’ vroeg meneer Bosch ineens.
Een gemompel ging door de groep, maar Bigiman zei dat het verboden was een sittigon te plaatsen. Verboden door de bospolitie!
‘Ja, dat weet ik. Waarmee heb je 't dan geschoten?’ drong meneer Bosch aan.
‘Nanga me gon!’ (met mijn geweer) was het onmiddellijke antwoord, en wederom schoten enkelen in de lach.
‘Wat zeggen ze?’ vroeg Caro, die niets van het gesprek begreep.
‘Ze zeggen dat deze man het varken geschoten heeft, maar met zijn geweer,’ verklaarde meneer Bosch. Hij wendde zich weer tot de bosneger. ‘Waar zijn de restanten van dat varken, Bigiman?’
Bigiman antwoordde dat ze de restanten nooit bewaarden, maar deze altijd in de rivier gooiden.
‘Zo worden we niet veel wijzer,’ bromde meneer Bosch. ‘We moeten morgen eens gaan kijken of dat varken er nog ligt!’
Meneer Bosch wendde zich weer tot de bosnegers: ‘'t Is goed, ik zal het verder uitzoeken. Is er iemand die me nog iets te vertellen heeft? Niemand? Dan
| |
| |
kunnen jullie allemaal weer gaan. Goedenavond!’
Lachend verlieten de mannen het kamp van meneer Bosch.
‘Morgen vroeg gaan we op stap, Caro. Naar dat kruispunt!’
De volgende morgen gingen meneer Bosch en Caro het bos in.
‘Deze kant uit, geloof ik. De blokken van Apatoe heb ik die morgen éérst gemeten en die liggen deze kant uit,’ stelde meneer Bosch vast.
Toen ze ongeveer een uur gelopen hadden, bleef meneer Bosch staan. Had hij daar mensen zien lopen?
‘Ziet u wat?’ vroeg Caro verbaasd.
‘Ik dacht dat ik zoëven in de verte, tussen die bomen daar, iemand zag lopen. Maar nu is ie verdwenen!’
Toen ze op de plaats aankwamen waar meneer Bosch meende iets gezien te hebben, konden ze duidelijk enkele voetafdrukken waarnemen.
‘Dus toch! Zoëven liep hier iemand, maar toen hij ons opmerkte is hij er snel vandoor gegaan!’
‘Wie kan dat zijn?’ vroeg Caro gespannen.
‘Ik dacht dat het een bosneger was, maar ik kan me best vergist hebben. Het was maar heel even dat ik meende iets te zien. Ik was er niet op voorbereid!’
‘Waarom zou die man dan bang zijn?’
‘...dat moeten we uitvinden. Laten we eerst eens op dat kruispunt gaan kijken. Dat moet hier vlak bij
| |
| |
zijn, als ik me niet vergis. Laat me eens kijken. We moeten die kant op!’
Caro keek naar alle kanten om zich heen en volgde toen meneer Bosch op de voet. Even later riep hij: ‘Dáár is 't. Recht vooruit is het kruispunt van de dierenpaden!’
Het volgende ogenblik stonden zij bij het dode varken.
‘Het is een flinke knaap!’ zei meneer Bosch. ‘Zie je hoe er hele stukken zijn afgesneden! Ik denk dat die bosnegers er met hun houwers stukken uitgesneden hebben. Van de poten is niets meer over!’
‘Maar er zijn toch geen sporen van blote voeten!’ stelde Caro vast.
‘Nee, inderdaad, en dat is vreemd. Het lijkt wel of er hier gevochten is. De grond is helemaal omgewoeld. Kijk, dat zijn warempel sporen van een tijger, of wat ze hier dan tijger noemen.
Een tijgerkat (ocelot). Of nee, dit zijn sporen van een poema. Ze zijn te groot voor een tijgerkat!’
‘Zitten hier poema's?’
‘Ik heb ze hier nog nooit gezien, maar 't kan best. Hij heeft het dode varken zeker geroken. Eigenaardig dat er dan helemaal geen afgekloven beenderen liggen. Bovendien eet een poema geen dood vlees, voor zover ik weet. Dat doen hyena's en jakhalzen, maar die hebben we in Suriname niet. Als er een poema aan 't werk is geweest, moeten er ook beenderen liggen! Laten we de omtrek eens goed afzoeken, Caro!’
Meneer Bosch en Caro zochten daarop de hele
| |
| |
| |
| |
omgeving af. Het dode dier verspreidde een onaangename geur en al gauw besloten ze het op te geven.
‘Vreemd geval!’ zei meneer Bosch met gefronste wenkbrauwen. ‘Dat zijn toch duidelijke sporen van een poema, of wellicht een jaguar. Dat kan ook. Kijk, de sporen lopen overal rond het varken.
Tja, er moet hier een poema aan het werk geweest zijn. Die heeft zich lekker te goed gedaan!’
‘En al de beenderen ingeslikt?’ vroeg Caro ongelovig.
‘Dat begrijp ik ook niet, maar die zullen dan wel ergens liggen. We hebben verder weinig meer te zoeken, hè? In welke boom zaten jullie, toen het schot viel?’
‘In die boom, daar. Op de tweede tak!’ wees Caro. ‘Wat zullen jullie geschrokken zijn, toen het schot afging! Waar stond die sittigon eigenlijk?’
‘In dat bosje. Meneer Kieveld ontdekte 'm het eerst. Hij zag ineens een groen touwtje bij het varken en toen vond hij de ge weerval!’
‘Kom, dan gaan we maar. Ik vraag me wel af wie dat was, die we zoëven zagen lopen! Wat zou die hier zoeken? Geen vlees, want dat is al bedorven. En ... helemaal geen mensensporen te vinden. Jullie eigen sporen zijn uitgeregend en daarna schijnt er niemand meer geweest te zijn.’
‘Behalve dan die poema!’ zei Caro.
‘Ja, behalve die poema...’
|
|