| |
| |
| |
Tamara gearresteerd.
‘Vandaag is het houtmeten,’ zei meneer Bosch. ‘Jullie hebben hier nu al het een en ander gezien en meegemaakt de laatste dagen, maar je bent nog niet bij het houtmeten geweest. Hebben jullie zin om mee te gaan?’
‘Graag, meneer,’ klonk het uit twee monden tegelijk.
‘Waar gaat u meten?’ vroeg Caro.
‘Kijk, dat zit zo. De bosnegers hier kappen de bomen en wij halen ze weg. Ze worden betaald naar de afmetingen van de gekapte bomen. Als een bosneger een stuk of twintig bomen geveld heeft, komt hij vragen of ik ze wil meten. Dat doe ik dan voor vijf of zes man tegelijk.’
‘Hoelang doet zo'n man over twintig bomen?’
‘Dat hangt er van af of het hard of minder hard hout is wat hij kapt. Ze hebben opdracht alléén de houtsoorten wana, kopi en basralocus te kappen. Deze laatste is veel harder dan de eerste twee en de man krijgt er dan ook meer voor betaald. Bovendien moeten ze de gevelde bomen vierkant bekappen, dus daar gaat ook veel tijd in zitten. Het hout moet aan verschillende eisen voldoen en daar ontstaat bij de meting nogal eens herrie over.’
‘Wanneer gaat u?’ vroeg Tamara.
‘Zo dadelijk. Ik ga meten voor vijf bosnegers. Ze komen dadelijk hier,’ zei meneer Bosch.
‘Ik neem m'n geweer mee,’ zei Tamara. ‘Dat heb ik nog helemaal niet gebruikt.’
| |
| |
‘Meneer Kieveld komt dadelijk ook. Die moet de blokken afstempelen. Dat is voor de houtcontrole in de stad.’
‘Gaat die mee?’ vroeg Tamara verschrikt.
‘Jazeker. Elk blok dat ik gemeten en goedgekeurd heb, wordt door de bospolitie afgestempeld. Met een grote hamer slaat hij er het merk in van Lands-Bosbeheer.’
‘Trek je toch niks van die politieman aan, Tamara,’ zei Caro. ‘Die man is geloof ik zo kwaad niet. Zeg maar niks tegen hem, dan kom je ook niet in moeilijkheden.’
Nauwelijks had Caro dit gezegd of ze hoorden de boot van de bospolitie al en korte tijd later stond meneer Kieveld voor hen.
‘Wat is er met de arrestanten gebeurd?’ vroeg Caro.
‘Die heb ik doorgezonden naar de stad. Daar moeten ze berecht worden. Omdat al 't geld terecht is, zal hun straf wel meevallen, denk ik,’ zei meneer Kieveld.
Intussen waren de vijf bosnegers ook gekomen en ze konden op weg gaan. Meneer Bosch schreef eerst even de namen van de vijf mannen in een boekje. Hij zou ze namelijk na de meting moeten uitbetalen. Apatoe, heette de eerste. Skotoe de tweede. Brokkosani de derde, Auto nummer vier en Leriman was de vijfde.
Tamara droeg haar geweer over de schouder en ze had een paar patronen in een zakdoek gewikkeld. Wie weet zouden ze wild zien en dan moest ze
| |
| |
toch eens een keer iets schieten.
Brokkosani kwam naast haar lopen en bekeek haar geweer. Daarna vroeg hij iets aan Tamara.
‘Hij wil mijn geweer hebben,’ zei Tamara lachend. ‘Hij vraagt of ik 't hem cadeau wil geven!’
‘Brutalen hebben de halve wereld,’ zei Caro.
‘Ja, maar hij krijgt het toch niet!’
Een eindje verder begon Brokkosani weer. Hij vroeg wat Tamara voor haar geweer in ruil wilde hebben, maar het meisje vertelde hem dat ze het geweer niet wilde ruilen.
‘Zeg 'm, dat hij er zèlf een moet kopen,’ zei Caro. ‘Hij zegt dat hij geen geld genoeg heeft. Hij heeft pas een nieuwe bijl gekocht.’
Het bleek al gauw dat de vijf bosnegers rasbedelaars waren. Ze vroegen om geld, sigaretten en patronen. Meneer Bosch gaf ze alle vijf een sigaret, maar daar bleef het bij.
Ze moesten een eind door het dichte oerwoud lopen, vóór ze bij de blokken kwamen. Meneer Bosch inspecteerde de blokken eerst, mat toen de lengte en dikte en noteerde die in zijn boekje. De bosnegers, die niet konden lezen of schrijven, bleken 't niet altijd eens te zijn met zijn meting. Soms ontspon zich een heftige woordenwisseling en leek het erop of meneer Bosch met het meten zou ophouden, maar altijd weer kwam de zaak in orde. De bosnegers probeerden soms hemel en aarde te bewegen om meneer Bosch een paar centimeters méér in zijn boekje te laten noteren!
‘In vroeger dagen, hebben de Hollanders heel wat
| |
| |
met die bosnegers te stellen gehad,’ vertelde meneer Bosch. ‘Ze vormden toen een voortdurende bedreiging voor de afgelegen plantages. Nu en dan overvielen ze die en roofden er dan geweren en kruit, voedsel en verder alles wat maar van hun gading was.’
‘Vertelt u daar eens iets meer over?’ vroeg Caro belangstellend.
Terwijl ze achter de bosnegers aanliepen, op weg naar de volgende partij blokken, begon meneer Bosch: ‘Weten jullie eigenlijk wel hoe de Hollanders in Suriname kwamen?’
De meisjes moesten bekennen dat ze daar eigenlijk nooit bij hadden stilgestaan.
‘In 1667 werd Krijnsen, een van onze zeehelden in die dagen eropuit gestuurd om Suriname op de Engelsen te veroveren. Met zeven schepen vertrok hij en na ruim twee maanden zeilen verschenen ze op de Suriname-rivier voor het fort. Dat heette toen Willoughby-fort. Lord Willoughby of Parham was toen de eigenaar van Suriname. Het fort gaf zich over en Krijnsen noemde het “Fort Zeelandia”, naar het vlaggeschip van zijn kleine vloot. Onderweg naar Suriname hadden ze er hier en daar nog een paar schepen bij gekaapt. Wij waren in die dagen weer eens in oorlog met Engeland, de tweede Engelse oorlog. Krijnsen had opdracht na de verovering van Suriname verder te zeilen. Ze leverden enkele keren slag met de Engelse vloot in de West en acht maanden na 't vertrek kwam de vloot weer in Nederland terug.
| |
| |
De vrede van Breda, na de tocht van Chatham, waarvan je op school geleerd hebt, maakte een eind aan de oorlog en wij behielden Suriname.
Intussen deden de Engelsen in de West een aanval op Suriname. Toen enkele maanden na de vrede enkele van onze schepen in Suriname aankwamen, bleek de kolonie weer in Engelse handen te zijn. Krijnsen werd toen weer met z'n Zeelandia en andere schepen uitgestuurd en in mei 1668 veroverde hij voor de tweede maal Fort Zeelandia. Het leger dat de Hollanders in die dagen in Suriname er op na hielden, bestond in hoofdzaak uit misdadigers uit tuchthuizen enzovoorts! Zelfs werd er een van de eerste gouverneurs, Van Aerssen, door die misdadigers vermoord. De Engelsen hadden vóór die tijd al slaven ingevoerd voor het werk op de plantages en geregeld liepen die van de plantages weg. Ze vluchtten naar de bossen en werden “bosnegers” genoemd. Deze ontvluchte slaven begonnen een bedreiging te vormen. Het tegenwoordige Sommelsdijk, waar de Commewijne- en Cottica-rivier samenvloeien, was vroeger een fort, gebouwd in 1685. Het diende ter bescherming tegen de aanvallen uit de bossen. In 1734 bouwde men het Fort Amsterdam, waar de Suriname- en Commewijne-rivier samenkomen.
Nu is er van dat fort nog maar weinig over. Het diende voor de verdediging van Suriname tegen buitenlandse vijanden. Op veel plaatsen werden versterkte posten gebouwd tegen aanvallen van de bosnegers. Jullie hebben misschien wel eens gehoord
| |
| |
van het zogenaamde “Kordonpad”. Die naam dateert uit die dagen. De versterkte posten lagen in een lijn van Jodensavanah aan de Suriname-rivier naar de bovenloop van de Commewijne-rivier, en vandaar naar het noorden. De posten waren onderling verbonden door een pad en grote gedeelten van dit “Kordonpad” worden nu nog steeds gebruikt door de bosbewoners. Deze posten hebben goed geholpen tegen de strooptochten van de bosnegers. Zo, dat was een héél klein stukje geschiedenis van Suriname!’ zei meneer Bosch glimlachend.
Intussen waren ze weer bij een gevelde boom gekomen. Meneer Bosch sloeg met de achterkant van een bijl tegen de kop van het blok en ontdekte dat dit blok ‘gepropt’ was. Onmiddellijk werd deze poging tot bedrog gestraft met afkeuring van het blok.
‘Altijd proberen ze het weer!’ zei meneer Bosch.
‘Gelijk hebben ze,’ merkte Tamara lachend op. ‘Ik zou ook niet graag zo'n dikke boom doorkappen voor niets.’
Meneer Kieveld vatte direct vlam. ‘Zo, vind jij dat ze gelijk hebben? Bedrog, hè? Als hij met z'n houwer tegen de boom slaat moet hij al kunnen horen dat de boom hol is.’
‘Niks zeggen,’ fluisterde Caro, en Tamara hield haar mond, al wierp ze een woedende blik in de richting van de Surinamer.
Een eind verder bleven de bosnegers plotseling staan en ze wezen naar de grond. Een druk gesprek volgde.
| |
| |
‘Een dierenpad!’ zei Tamara. ‘Kijk, dat zijn sporen van een boffroe (tapir). Het zijn verse sporen. Er is een kruispunt hier. Eén pad komt van die kant en één komt van die andere kant. Als je je hier verstopt, kan je misschien een boffroe schieten! Vanuit die boom bijvoorbeeld!’
‘Weet je waar ik wel zin in zou hebben? Om hier eens met m'n kiektoestel terug te komen en dan in die boom te klimmen. Als er wat over dit dierenpad komt, zou ik 'n mooie foto kunnen maken. Een foto van een tapir in 't wild!’
‘Nou dat kunnen we toch doen? Waarom niet?’ zei Tamara.
‘Ja, maar niet schieten!’ zei Caro, die over de jacht nu eenmaal anders dacht dan haar vriendin, die aan de rand van het oerwoud was opgegroeid. Voor de bosbewoners was de jacht nu eenmaal harde noodzaak.
De meisjes waren een eindje achtergebleven en stonden op het kruispunt van de beide dierenpaden.
‘Gebruiken de boffroes zo'n pad dan geregeld?’ vroeg Caro.
‘Ja, het zal wel naar een drinkplaats leiden, geregeld gebruiken ze zo'n pad.’
‘Zullen we morgen hier terugkomen? Morgenochtend? Dan gaan we in die boom dáár zitten; dat is er juist een prachtige boom voor, Tamara!’
Brokkosani was bij de meisjes gebleven en bekeek de sporen nauwkeurig. Hij snuffelde eens aan de grond.
‘Boffroe!’ bromde hij in zichzelf.
| |
| |
‘Kom, Tamara, anders raken we de anderen kwijt!’ riep Caro.
‘Weet jij morgen de weg hierheen?’
‘Als ik in het bos ergens geweest ben, vind ik het altijd weer terug,’ verklaarde Tamara. ‘Ik kèn het bos!’
Het was een vermoeiende dag. De blokken van de vijf bosnegers lagen ver uiteen en nergens waren nog sleepwegen of voetpaden in dit gebied. ‘Die worden pas aangelegd als het hout gekeurd en gemeten is,’ had meneer Bosch uitgelegd.
Tamara en Caro bleven achteraan lopen, zodat er geen moeilijkheden tussen meneer Kieveld en Tamara konden komen.
's Avonds had Caro aan meneer Bosch gevraagd waarom de bospolitieman het toch zo op Tamara gemunt had.
‘Och,’ zei meneer Bosch, ‘hij is een eigenaardige kerel, die Kieveld. Die eerste ontmoeting tussen Tamara en hem is wat ongelukkig geweest en dat kan hij niet verkroppen. Hij vindt zichzelf bovendien verschrikkelijk belangrijk! Ik heb ook vaak moeilijkheden met 'm gehad, maar ik móét nu eenmaal met de man samen werken, dus laat ik hem maar gewichtig doen!’
Meneer Kieveld bleef die nacht op Sabaroe over, omdat er de volgende dag weer gemeten zou worden. ‘Morgenochtend vroeg gaan Tamara en ik naar dat kruispunt van de dierenpaden,’ zei Caro. ‘We klimmen daar in een boom en dan zal ik proberen foto's te maken, als er een tapir of wat ook langskomt!’
| |
| |
‘Je kunt het natuurlijk proberen,’ zei meneer Bosch, ‘maar ik geef jullie niet veel kans, want er zitten hier niet veel tapirs!’
De volgende morgen waren Caro en Tamara alweer vroeg op pad.
Tamara had de richting goed onthouden en na enig zoeken vonden ze het kruispunt terug. Caro had haar fototoestel aan een riem om haar hals hangen, terwijl Tamara haar geweer had thuisgelaten.
Ze droeg een rugzak van meneer Bosch en daarin hadden ze brood en drinken voor de hele dag.
‘Nu moet je verder erg stil zijn, Caro,’ fluisterde Tamara.
Ze bleef plotseling staan en wees naar de grond. ‘Vóór we gisteren doorliepen heb ik alle sporen in het dierenpad hier uitgewist om te kunnen zien of er daarna nog een boffroe langs zou komen. Kijk! Dat zijn boffroesporen, dus vannacht of gistermiddag is er een langs gekomen, maar ... er zijn daar ook nog voetsporen, zie je dat? Blote voeten!’ zei Tamara. ‘Daar begrijp ik niks van. Ik weet zeker dat ik hier op 't kruispunt àlles heb weggeveegd. Er is hier na ons iemand geweest...’
‘Nou, waarom zou dat niet kunnen?’
‘Ja, maar dat is toch wel heel toevallig. Er zijn hier geen mensenpaden en het oerwoud is zo groot!’
Caro haalde haar schouders op.
‘Zullen we in die boom klimmen, Tamara?’
‘Okay. Die tweede dwarstak is goed. We zitten
| |
| |
daar net hoog genoeg en je hebt een goed uitzicht over 't kruispunt!’
De meisjes klommen vlug in de boom. De stam was dicht begroeid met mos en de klimpartij viel niet mee. Tamara was vlug boven en Caro zou Caro niet zijn als ze haar viendin niet even vlug volgde. ‘Nou stil,’ fluisterde Tamara.
Caro nam haar fototoestel en keek in de zoeker, terwijl ze die richtte op het kruispunt van de dierenpaden.
‘Het punt komt er precies op,’ fluisterde ze. ‘Kijk, er valt net een beetje zon op ook.’
Toen ze een hele tijd doodstil hadden zitten wachten, hoorden ze vreemde geluiden uit de omliggende bomen.
‘Monkeys-monkeys’ (doodskop-aapjes), fluisterde Tamara. ‘In die boom dààr.’
Caro zag ze nu ook. Grijsgeel gekleurde apen sprongen van tak op tak. Blijkbaar hadden ze de aanwezigheid van twee mensen niet opgemerkt. Ze hadden lange staarten en een wit behaard gezicht. Sommige lieten zich van hogere takken pardoes omlaag vallen, om dan weer lagere takken te grijpen, maar nooit kwam er een op de grond terecht. Ze aten zaden en kleine blaadjes en het was leuk de dieren zo van dichtbij te kunnen bespieden. De apen zaten elkaar achterna door het dichte gebladerte en Caro moest zich nu en dan een beetje uitrekken om de diertjes in hun malle sprongen te kunnen volgen. Plotseling verloor zij bijna haar evenwicht en vlug moest ze zich aan een andere tak vastgrijpen. Deze
| |
| |
onverwachte beweging was door enkele apen opgemerkt en die gingen vreselijk te keer. Alle apen keken nu hun richting uit, waarbij ze de kop op grappige wijze helemaal scheef hielden, alsof ze het beeld omgedraaid zagen! Het duurde echter maar kort, want zodra enkele de vlucht namen, volgde de rest in een oogwenk. De rust was weldra weergekeerd.
‘Een koni-koni’ (boskonijn), fluisterde Caro even later. Vlak bij het kruispunt zagen ze een koni-koni rondlopen. ‘Koni’ is het Surinaamse woord voor slim, want dit diertje speelt een rol in heel wat Surinaamse vertellingen. Het lijkt in het geheel niet op een konijn, maar meer op 'n marmot. Behoedzaam bewoog het slanke diertje zich over de bosgrond, klaar om bij het minste verdachte geluid met enkele grote sprongen in het struikgewas te verdwijnen.
‘Wat jammer dat ik m'n geweer niet heb meegenomen. Dan hadden we vanavond koni-koni in de pot, wat ik je brom,’ fluisterde Tamara, maar het dier had de stem gehoord. Even richtte het de kop op en het volgende ogenblik was het al verdwenen.
Een aantal boshagedissen kroop naar een plekje in de zon, in het midden van het kruispunt en begon daar in 't warme zand kuiltjes te graven, waarin ze heerlijk gingen zonnebaden. Ze draaiden zich behaaglijk in de rondte.
Een paar hagedissen speelden krijgertje en renden door het rulle zand van het dierenpad, maar steeds kwamen ze weer op het zonnige plekje terug, om zich daar in de warmte te koesteren.
| |
| |
De uren vlogen voorbij. De hagedissen waren gebleven. Het plekje van de zon verplaatste zich, maar de hagedissen gingen mee. Nu en dan zagen ze een anamoe (soort patrijs), een bosrat of een bon-bonni (Surinaamse eekhoorn), maar grotere dieren, waarvoor ze gekomen waren, lieten zich niet zien.
‘Ik word stijf. Zullen we langzamerhand teruggaan? Misschien een andere dag nog eens?’ zei Caro teleurgesteld.
Plotseling vlogen de hagedissen verschrikt uiteen en in alle richtingen verdwenen ze onder het gebladerte. Tamara gaf Caro een por met haar elleboog. In de verte hoorden ze een knorrend geluid. De meisjes zaten doodstil en staarden naar het dierenpad onder hen. Zouden ze toch nog geluk hebben? Caro's hand trilde van opwinding. Zou zij zo wel een goede foto kunnen maken? Het geluid kwam dichterbij, maar door het dichte bos konden ze het dierenpad niet ver overzien. De spanning groeide met de minuut.
‘Bosvarkens,’ fluisterde Tamara zo zacht mogelijk. ‘Hoor maar.’
Plotseling verscheen daar 'n groot zwartgrijs varken. Hier en daar wroette het met een lange snuit in de grond, waarbij het een knorrend geluid maakte. Caro hield haar fototoestel klaar om, zodra het dier het midden van het kruispunt bereikt zou hebben af te drukken. Het varken volgde nog steeds het dierenpad. Het was nu vlak bij de plaats waar een minuut geleden nog de hagedissen zich lagen te warmen in de zon. Gespannen volgden de meisjes de bewegingen
| |
| |
van het grote dier. Nog één meter en het zou het kruispunt passeren...
Een geweerschot verbrak plotseling de spanning.
De meisjes schrokken geweldig. Wie schoot daar? Het varken was dodelijk getroffen voor het kruispunt neergevallen en sloeg enige keren wild met de achterpoten, om dan roerloos te blijven liggen.
‘Wat was dat?’ vroeg Caro met trillende stem.
‘Iemand heeft geschoten!’ kon Tamara er met moeite uitbrengen.
‘Zie jij iemand?’ vroeg Caro weer.
‘Ik niet, maar hij zal zo wel op komen dagen. Blijf stil zitten!’
Angstig keken de meisjes in 't rond, maar er was geen levend wezen te bekennen.
‘Daar begrijp ik niks van,’ fluisterde Caro. ‘Hoe kan dat nou?’
‘Zullen we eens gaan kijken?’ stelde Tamara voor. ‘Ben je niet wijs? Wil je ook een schot in je buik krijgen? Er is iets niet pluis. Blijf zitten waar je zit.’
Ze bleven doodstil zitten, maar er kwam niemand opdagen.
‘We kunnen hier niet tot vanavond blijven zitten, Caro. Kom, ik laat me zakken. Ik begrijp er niets van.’
‘Tja, wat moeten we doen? Iemand heeft toch geschoten? Waarom komt die jager dan niet te voorschijn? Zou hij ons gezien hebben?’
‘Wat zou dat, hij hoeft voor ons toch niet bang te zijn?’ meende Tamara.
| |
| |
‘Nee, maar ik begrijp niet dat hij zich verborgen houdt. Vooruit, laten we maar eens gaan kijken!’
Voorzichtig lieten de meisjes zich uit de boom zakken. Toen ze bij het getroffen bosvarken stonden zei Tamara: ‘Een buikschot!’
Ze keken om zich heen maar zagen niets verdachts. Wie zou het dodelijke schot hebben afgevuurd en waarom kwam de jager niet te voorschijn.
‘Zullen we weggaan?’ zei Tamara een beetje angstig.
‘En dat beest?’
‘Raak het niet aan! Ik vertrouw 't niks!’
Net toen de meisjes wilden weggaan hoorden ze een stem achter hen.
‘Ho, daar! Wacht 'es even!’
Het was de onplezierige stem van meneer Kieveld.
Dodelijk verschrikt keken de meisjes in de richting waar plotseling de stem vandaan kwam.
Meneer Kieveld kwam naderbij.
‘Zo, zo, zijn jullie aan 't jagen? Ik was toevallig hier net in de buurt met de houtmeting en ik dacht, kom, ik ga eens even kijken wie daar aan 't jagen is. Het is warempel dat brutale kind weer,’ zei de politieman grijnzend.
‘Maar dan heeft u het mis!’ antwoordde Tamara onmiddellijk, ‘want wij hebben niet geschoten. We hebben niet eens een geweer bij ons!’
‘Niet geschoten? En wat is dat dan?’ en hij wees op het varken.
‘Heb je dat soms met een katapult gedaan?’
‘Ik weet niet wie dat beest geschoten heeft. Wij zaten
| |
| |
in die boom daar. Het varken kwam van die kant aanlopen en ineens schoot iemand, maar wie, weet ik niet! We hebben een hele tijd gewacht, maar we hebben niemand gezien!’ vertelde Caro.
‘Heel interessant!’ vond meneer Kieveld. ‘Spoken, hè?’
Hij liep op het gedode dier toe en bekeek de schotwond.
‘Hmmm, een hagelschot. Waar is dat geweer dat je gister bij je had?’ vroeg hij aan Tamara.
‘In het kamp,’ was het korte antwoord. ‘En al had ik het geschoten, wat dan nóg?’
‘Kom, Tamara! We gaan naar 't kamp terug,’ stelde Caro voor.
‘Tut, tut. Wacht jullie eventjes. Schoten vallen bij ons in Suriname niet zomaar uit de hemel!’
Meneer Kieveld bukte zich plotseling en raapte een groen touwtje op. ‘Ha!’ zei hij. Hij volgde het touw en ... in het struikgewas, langs het dierenpad, stond een geweer opgesteld!
‘Een sittigon (zittend geweer of geweerval)!’ riep meneer Kieveld uit. ‘Zo, zo. Spoken hè? Ja ja. Dus dáárom hebben jullie ineens zo'n haast!’
Meneer Kieveld nam het geweer op en bekeek het zorgvuldig.
‘Wie z'n geweer is dit?’ vroeg hij bars.
‘Mijn geweer!’ bekende Tamara. ‘Mijn geweer! Hoe kan dat? Hoe is dàt nou mogelijk? Iemand heeft het hier neergezet! Ik heb er niets mee te maken!’
De politieman lachte luid. ‘Dat zei Ramdjan ook,
| |
| |
toen hij gepakt werd! Die wist ook van de prins geen kwaad! Je weet natuurlijk wel, dat het zetten van een sittigon ten strèngste verboden is!’
‘Waarom?’ vroeg Caro argeloos.
‘Jij bent een bakkra (blanke) en jij weet dat misschien niet. Zo'n geweerval kan dodelijk zijn voor mensen. Verbeeld je dat het iedereen vrij stond geweervallen te plaatsen, dan zou niemand het bos meer in durven. De mensen moeten tegen gevaarlijke individuen als jouw vriendin beschermd worden!’
‘Maar Tamara heeft er werkelijk niks mee te maken, meneer Kieveld!’ zei Caro beslist. ‘We zijn sámen naar hier gelopen en zij had geen geweer bij zich!’
‘Jij bent blijkbaar ook niet in je eerste leugen gestikt!’ merkte meneer Kieveld schamper lachend op.
‘Eerst een sittigon zetten en dan een eindje gaan wandelen. Jullie hoorden het schot en toen zijn jullie komen kijken wat de buit was! Maar op 't juiste moment was de bospolitie ter plaatse! Meneer Kieveld komt kijken wat zijn vangst is!’
‘Niet waar!’ begon Tamara weer.
‘Houd jij je mond verder maar dicht, anders zal ik eens heel gauw maatregelen met je nemen. Gaan jullie maar terug naar het kamp, ik zie jullie daar straks wel weer terug en ... eh ... jij, jongedame gaat met mij mee vanavond!’
De politieman hing het geweer om zijn schouder en liep weg.
‘Probeer maar niet te vluchten, hoor, want we heb- | |
| |
ben je zó weer! Denk maar aan Ramdjan!’ riep hij nog.
Vlak voor het vallen van de avond kwamen meneer Bosch en de politieman in het kamp terug.
‘Wat is er nu in 's hemelsnaam gebeurd, meisjes?’ begon hij direct, toen hij beiden zag zitten. ‘Hoe komen jullie erbij om een sittigon te zetten? Je weet toch dat zo iets streng verboden is. Dat is vreselijk gevaarlijk!’
‘Maar wij hebben helemaal geen sittigon gezet, meneer Bosch, echt niet!’ zei Caro. ‘Als wij dat kruispunt van die dierenpaden waren overgestoken, waren we zelf doodgeschoten door dat geweer! Wij hebben het daar niet neergezet. Werkelijk waar! Wij niet!’
‘Tamara ... zo heet je toch, niet waar?’ begon Kieveld. ‘Je bent op heterdaad betrapt. Ontkennen heeft helemaal geen zin meer!’
‘Ik heb er niets mee te maken!’ riep Tamara woedend uit.
‘Waar was je geweer dan, toen jullie vanmorgen weggingen, Tamara?’ wilde meneer Bosch weten.
‘Gisteravond heb ik het hier neergezet, met twee patronen ernaast!’ en ze wees naar een hoek van het kampje. ‘Of het er vanmorgen nog stond weet ik niet, want ik heb niet gekeken!’
‘Juist ja, niet gekeken, hè!’ viel meneer Kieveld weer uit.
‘Ja, maar meneer Kieveld,’ kwam meneer Bosch nu
| |
| |
tussenbeiden, ‘het is toch mógelijk dat een ander die sittigon gezet heeft? Die persoon heeft misschien Tamara's geweer weggenomen!’
‘Grote onzin!’ besliste de politieman. ‘De rechter moet maar uitmaken wie de schuldige is. Bovendien heeft haast iedereen een geweer, dus waarom zou iemand haar geweer wegnemen? Wat moet bovendien een meisje met een geweer!’ en hij wees naar zijn voorhoofd.
‘Dat heeft er niets mee te maken!’ verweerde Tamara zich.
‘De rechter zei u?’ vroeg meneer Bosch.
‘Inderdaad, ik neem dit gevaarlijke individu mee naar Wayambo-moffo!’
‘Maar.. meneer Kieveld. Ik betaal graag een borgstelling, dan hoeft zij toch niet mee? Ze logeert hier en ik ben verantwoordelijk voor haar!’
Meneer Kieveld keek even voor zich uit. ‘Nu niet meer. Van nu af logeert ze bij mij en ben ik verantwoordelijk voor haar welzijn, meneer Bosch!’ antwoordde de Surinamer. ‘Ik werk niet met borgstellingen en die dingen, ik moet mijn plicht doen. Zulke jonge mensen zijn veel gevaarlijker dan iemand die wat geld steelt, en toen kwam u óók niet met een borgstelling, is 't niet?’ voegde hij er grijnzend aan toe.
‘Dat was toch heel wat anders! Het is toch helemaal niet bewezen dat Tamara die sittigon heeft gezet?’ zei meneer Bosch, die nu kwaad begon te worden.
‘U maakt toch zeker niet uit wat ik wel en niet
| |
| |
doen moet, is 't wel?’ antwoordde de politieman. ‘Dit meisje heeft de wet overtreden en een sittigon is een bijzonder ernstig geval ... al schijnt u daar anders over te denken! In naam der wet moet ik Tamara arresteren. Kom, jongedame, stap in m'n boot. We gaan!’
‘Dan ga ik méé!’ riep Caro uit.
‘Bijf jij maar rustig hier, Caro, ik ga natuurlijk mee!’ zei meneer Bosch beslist.
‘U doet maar wat u wilt, maar u gaat niet met mij mee, meneer Bosch. Ik heb bij de uitoefening van mijn plicht geen steun nodig. Maakt u zich over deze schavuit geen zorgen. Bij meneer Kieveld is ze in goede handen, en ... àls ze onschuldig is, komt ze wel weer vrij! Haha! Onschuldig! Goedenavond!’ De politieman zette zijn mooie pet weer op, nam Tamara bij de arm en duwde haar in de richting van zijn boot.
‘Blijf van me af!’ schreeuwde Tamara, buiten zichzelf van woede.
‘Wil je je soms verzetten?’ vroeg meneer Kieveld dreigend.
‘Tamara, ga maar mee,’ zei meneer Bosch kalm. ‘Op 't ogenblik kunnen we niets doen. Maak je niet ongerust. We zullen alles in 't werk stellen om je zo gauw mogelijk weer vrij te krijgen!’
Tamara nam haar koffertje op en ging naar de politieboot.
‘Ik heb het echt niet gedaan, meneer Bosch!’ riep ze nog.
Korte tijd later verdween de boot om de bocht in de
| |
| |
rivier, Caro bleef met tranen in de ogen de boot nastaren. Tamara keek niet meer om. Ze voelde zich in de steek gelaten. Toen het gegons van de buitenboord niet meer te horen was, draaide Caro zich om en zei: ‘Hoe is 't mogelijk, meneer Bosch! Tamara is onschuldig!’
‘Tja, ik geloof je graag, maar we moeten met bewijzen komen! Het was toch zeker Tamara's geweer?’
‘En wat zouden ze met Tamara gaan doen?’
‘Maak je daar geen zorgen over, Caro. In Suriname wordt de pap meestal niet zo heet gegeten als hij wordt opgediend!’
|
|