| |
| |
| |
Door de mand
Meneer Bosch kwam voor de laatste maal uit zijn donkere kamer. Hij had een foto in de hand...
‘Herken je die man?’ vroeg hij aan Caro.
‘Maar dat is Brokkosani!’ riep Caro verbaasd uit.
‘Dus hij is de schuldige!’
Op de foto stond een bosneger in gebukte houding, alsof hij iets zocht.
‘Die is prachtig gelukt, meneer!’ riep Caro enthousiast uit. ‘Zal ik meneer Kieveld gaan roepen? Die zit nog achter uw horloge aan!’
‘Nee, nog niet, Caro. Er is me nog iets niet duidelijk,’ was het antwoord.
‘Maar die Brokkosani staat er toch duidelijk op?’
‘Dat wel, maar het is nog geen bewijs dat hij die sittigon gezet heeft. Als hij zegt dat hij 't niet gedaan heeft, dan heb je aan deze foto weinig. Nee, wacht maar, Caro. We zijn er nog niet helemaal. Geduld!’ Tamara was in slaap gesukkeld. In de hoek van het kamp zat ze op de grond met haar hoofd op een stapel papieren.
Caro liep weer naar het arbeiderskamp, waar meneer Kieveld tot over zijn oren in de moeilijkheden zat. Een groep arbeiders, die in de omgeving van het kamp werkte, was gewaarschuwd dat de bospolitieman hun kampen overhoop haalde en waren vlug teruggekomen. In het midden van een grote kring woedende mannen stond de politieman, die al zijn redenaarstalent nodig scheen te hebben om te voorkomen dat ze hem in de rivier gooiden.
| |
| |
‘Meneer Bosch is z'n gouden horloge kwijt en het is mijn plicht de dader op te sporen!’ riep hij uit.
‘Als u in onze kampen wilt rondneuzen, moet u dat doen als wij er bij zijn. Als wij er niet zijn heeft u niks in onze hutten te maken!’ schreeuwde een van de mannen.
De kring rond meneer Kieveld werd kleiner en kleiner.
‘U moet niet denken dat u met die mooie pet op maar alles kunt doen!’ riep een ander.
‘Snertvent!’ riep een derde.
‘Meisjes oppakken, dát durf je! We hebben allemaal over die sittigon gehoord. Je bent een eigenwijze kerel!’ werd er geroepen.
‘Voor je in de kampen zoekt, moet je ons eerst vragen of we iets van dat horloge afweten!’ schreeuwde weer een ander. ‘Jij brutale vent!’
‘We zullen in de stad een klacht indienen, daar word je niet voor betaald!’
‘Winti waai, lanti paai!’ (de wind waait en 't land betaalt) riep een grappenmaker.
‘Gooi hem in 't water!’ klonk een stem.
‘Ja, de rivier in met masra skotoe (meneer de agent)!’ riepen verschillende stemmen door elkaar. ‘Pas op! Wie mij aanraakt is strafbaar!’ riep de politieman, die het angstzweet op het voorhoofd stond.
‘Wat is dat hier voor 'n herrie?’ klonk plotseling de stem van meneer Bosch.
‘Deze vent doorzoekt onze kampen, zonder dat wij daar wat van weten, meneer Bosch!’ riep Hendrik.
| |
| |
‘Menéér Kieveld, bedoel je?’ Meneer Bosch had moeite zijn lachen te houden, maar hij vervolgde doodernstig: ‘Ik heb meneer Kieveld gevraagd om eens rond te kijken!’
‘Ik moet nu weg, meneer Bosch!’ zei de politieman verlicht, blij dat meneer Bosch was komen opdagen.
Deze dacht vlug na. Hij moest zien dat hij Kieveld nog een halfuurtje aan de lijn hield, dan kwamen de bosnegers uit het bos terug.
‘Kom nog even een borrel drinken in mijn kamp meneer Kieveld?’ nodigde hij de agent uit. ‘U kunt niet zonder borreltje weggaan!’
Tegen zóveel vriendelijkheid was meneer Kieveld niet opgewassen.
‘Nou, graag ééntje dan, meneer Bosch,’ was het antwoord. ‘U weet, een dienaar van de wet mag tijdens de uitoefening van zijn beroep niets drinken ... dat wil zeggen geen borreltjes.’ De politieman volgde meneer Bosch naar diens kamp.
‘Uw horloge heb ik nog niet terug, maar maakt u zich daar maar geen zorgen over. Meneer Kieveld heeft de zaak in handen! Proost, meneer Bosch!’ En hij hield zijn glaasje op.
‘Proost!’ klonk het opgewekte antwoord.
Vlug dronk meneer Kieveld zijn glaasje leeg. ‘Ik moet er nu werkelijk gauw vandoor. Vooruit Tamara. Jij gaat weer mee terug.’
Tamara stond op. Meneer Bosch had haar al verteld dat de boot van de politieman niet te vinden zou zijn.
| |
| |
‘U hoort nog nader van me, meneer Bosch!’ zei de man gewichtig.
‘Dat vermoed ik ook wel!’ was het antwoord en meneer Bosch gaf Tamara een knipoogje, toen hij mee naar buiten liep. ‘Tot strakjes,’ mompelde hij erachteraan.
Toen meneer Kieveld met zijn arrestante verdwenen was, stapte hij weer naar binnen. ‘Nu moeten de bosnegers toch gauw terugkomen anders krijg ik wèrkelijk moeilijkheden met Kieveld!’ zei hij tegen Caro.
‘Hij weet toch niet dat Johannes er met zijn boot vandoor is?’
‘Nee, maar hij zal nu toch wel argwanend geworden zijn.’
Meneer Bosch keek op zijn horloge. ‘Over een kwartier zal Kieveld hier wel weer terug zijn. Dàn zal je wat horen! Ik ga kijken of de bosnegers al terugkomen. Ik moet er twee hier hebben, vóór Kieveld terugkomt!’
‘Twee?’ vroeg Caro verwonderd, maar meneer Bosch was al weg. ‘Twéé bosnegers!’ had meneer Bosch gezegd. Wat zou hij gaan doen? Brokkosani stond op de foto, dus hij zou toch wel één van die twee zijn. Zou het hem lukken Tamara uit de handen van die politieman te krijgen? Veel tijd tot nadenken kreeg ze niet, want daar verscheen meneer Bosch alweer. Voor hem uit liepen twee bosnegers. Wie waren het? De eerste die binnenstapte was Brokkosani, ja, Caro had het wel gedacht. Daarachter volgde ... Apatoe, de bosnegervoorman! Zou die
| |
| |
er óók meer van weten? Meneer Bosch had hem er zeker bijgehaald, omdat hij de leider van de bosnegers was.
Meneer Bosch deed erg vriendelijk tegen beide mannen en bood ze ieder een sigaret aan.
Verlegen om hen heen kijkend stonden de twee mannen in een hoek van het vertrek.
‘Jullie moeten even wachten!’ zei meneer Bosch. ‘Meneer Kieveld wilde jullie iets vragen.’
De mannen lachten eens en rookten rustig hun siagaretje op.
Buiten klonk er plotseling een woedend geschreeuw. ‘Ze hebben m'n boot losgemaakt! De schurken! Meneer Bosch! Meneer Bosch! Ze hebben ...’ Toen hij binnenstapte en de bosnegers zag staan hield hij even zijn mond.
Van die gelegenheid maakte meneer Bosch gebruik om hem uit te nodigen plaats te nemen. ‘Ik zit juist op u te wachten!’
‘Dus ù heeft mijn boot...?’
‘Gaat u eerst eens zitten,’ zei meneer Bosch vriendelijk.
‘Wat een toestand, wat een toestand! Je stelt een uitgebreid onderzoek in naar het gouden horloge van iemand en tegelijkertijd laat die man je boot wegdrijven! En wat heeft dat alles te betekenen, als ik vragen mag? Ik eis onmiddellijke opheldering!’ brieste de politieman.
‘Als u gekalmeerd bent, zal ik u die opheldering geven, meneer Kieveld!’
‘Het zal hoog tijd worden. 't Is hier op Sabaroe een
| |
| |
verdachte boel. Ik geloof dat ik hier niemand meer kan vertrouwen. Hélemaal niemand!’ en hij keek daarbij duidelijk naar meneer Bosch!
Ook Tamara was ondertussen weer binnengekomen. Verwonderd keek het meisje om zich heen. Wat moest dit alles voorstellen? Wat voerde meneer Bosch in zijn schild?
‘En wat moeten die twee bosnegers hier?’ riep meneer Kieveld geërgerd. ‘U begint toch niet weer over die sittigon?’
‘Inderdaad!’
‘Daar spreek ik niet meer over. De rechter moet dat verder maar uitzoeken. Ik heb er schoon genoeg van! Die bosnegers hebben er niets mee te maken! Dáár zit de schuldige!’ en hij wees op Tamara.
‘Nu is toch wel de tijd aangebroken dat u uw verstand moet gaan gebruiken, meneer Kieveld,’ zei meneer Bosch ernstig.
‘Wat zegt u daar? Wilt u mij...?’
‘Ik wil u slechts waarschuwen! Ik kan u een verklaring geven voor die sittigon-geschiedenis, als u tenminste wilt luisteren! Zo niet, dan zal ik mij genoodzaakt zien een ernstige klacht tegen u in te dienen. En ... als meneer Bosch een klacht indient, dan zit die goed in elkaar!’ liet hij er dreigend op volgen. De politieman keek meneer Bosch even verbaasd aan. Toen zei hij: ‘Als u zo'n goede verklaring heeft, waarom komt u er dan nù pas mee?’
‘Omdat ik denk dat ù precies weet hoe de vork in de steel zit!’
| |
| |
‘Nou, kom op met uw verklaring. U zult een hele hoop te verklaren hebben, als u wilt aantonen dat dit kind onschuldig is.’
‘Als u nu een ogenblik uw mond kunt houden, kan ik beginnen,’ zei meneer Bosch, die zich langzaam maar zeker boos maakte.
Meneer Kieveld antwoordde niet, maar keek van Tamara naar de twee bosnegers en van de bosnegers naar Tamara. Het zou wel een mooie verklaring worden. Eén hoop leugens natuurlijk. Een laatste poging om Tamara te redden. Dàt was het!
‘Zoals u weet had Tamara een geweer meegebracht naar Sabaroe,’ begon meneer Bosch langzaam.
‘Ja, dat weet ik inderdaad. Dat geweer is nu in mijn bezit,’ kon de politieman niet nalaten op te merken.
Het was duidelijk dat hij spinnijdig was.
‘Goed zo. Op de dag dat we hout gingen meten, waren deze twee bosnegers, Apatoe en Brokkosani, bij ons. U herinnert u ongetwijfeld wel hoe de bosnegers op 't dierenpad bleven staan. Er waren tapirsporen te zien en dàt was iets voor deze mannen. Brokkosani had geen geweer, hij had van te voren al gebedeld om het geweer van Tamara! De voorman van de groep bosnegers, Apatoe, heeft er wèl een, maar kort geleden is het gebroken bij een val uit 'n boom. Het staat in twee stukken in zijn hut. Beiden zouden dus, als ze wilden jagen, een geweer moeten lenen. Als ze een sittigon wilden zetten, hadden ze nog andere redenen om het geweer van een ander te nemen. Namelijk, de aandacht van
| |
| |
zich af te leiden, mòcht de geweerval ontdekt worden.’
‘Allemaal geklets in de ruimte. Dat bewijst toch niets!’ viel de boze politieman weer uit.
‘Nee, tot hier toe nog niet. Eén van deze twee mannen heeft in de nacht het geweer van dit meisje weggenomen uit mijn kamp en op het kruispunt van de dierenpaden heeft hij de sittigon opgesteld. Wat er de volgende dag gebeurd is weten we allemaal. Toen de dader naar zijn val kwam kijken, trof hij daar de twee meisjes aan en toen is hij er snel vandoor gegaan. De volgende dag aten alle bosnegers in het kamp pakiravlees en dat gaf mij toen wel te denken! Caro en ik zijn weer naar 't kruispunt gegaan en zagen dat er grote stukken uit het varken waren gesneden. Er waren echter geen mensensporen te vinden. Wel waren er veel poemasporen rond het varken. Indien een poema van het varken gegeten had, zouden er in de naaste omgeving toch afgekloven beenderen moeten liggen. Die lagen er niet!’
‘Toch kan het daarom wel een poema geweest zijn,’ meende de politieman met bedenkelijk gezicht. Hij voelde de vaste grond angstig snel onder zijn voeten wegzinken.
‘Natuurlijk, hoewel een poema geen dood vlees eet! Dat moest dan wel een erg hongerige poema geweest zijn! Maar ik heb toen een cameraval opgesteld, tegenover het bosje, waarin die sittigon gestaan had, terwijl een draad van de cameraval naar 't bosje liep. Als iemand in dat bosje zou gaan, moest hij de draad
| |
| |
raken en de camera zou dan klikken. Daarna heb ik Apatoe verteld dat de bosnegers zich niet ongerust behoefden te maken, omdat ik “iets” in het bosje gevonden had, dat de dader daar had verloren.’
‘Wat was dat?’ vroeg meneer Kieveld.
‘Helemaal niets, maar ik maakte hem alleen maar bang. Ik vertelde hem dat ik dat voorwerp daar had laten liggen, zodat de politie het zèlf kon zien. Ik rekende erop dat de dader er zo gauw mogelijk heen zou gaan, om het verloren voorwerp weg te halen.
Op het ogenblik dat hij 't bosje inging, zou hij zichzelf fotograferen!’
Meneer Bosch haalde nu de foto uit zijn zak. De beide bosnegers werden wat onrustig. Ze hadden van meneer Bosch' woorden weinig of niets begrepen, maar ze voelden toch wel dat de zaak voor hen misliep.
Meneer Bosch liet de foto aan meneer Kieveld zien en vervolgens aan Brokkosani.
‘Jij bent de dader, Brokkosani! Kijk, jij staat op de foto. Jij bent gauw gaan kijken wat je in het bosje verloren had!’
De bosneger keek even zijn metgezel aan. Hij scheen beduusd, toen sprong hij naar voren en wees op Apatoe.
‘Apatoe heeft het gedaan, meneer! Apatoe! Hij heeft me gestuurd om in het bosje te zoeken. Hij heeft die sittigon gezet. Hij heeft het geweer van dat meisje genomen!’
Meneer Kieveld was opgestaan. Op gewichtige toon zei hij: ‘Sta niet te liegen, man. Jij bent de dader.
| |
| |
Kijk, jij staat op die foto. En foto's liegen nu eenmaal niet!’
‘Een ogenblikje, meneer Kieveld!’ Meneer Bosch kwam tussenbeide. ‘We zijn er nog niet. Begaat u nu niet nòg een domheid! Het is inderdaad Apatoe. Ik geloof niet dat Brokkosani staat te liegen.’ Uit zijn zak haalde hij daarop een groen touwtje.
‘Kijk, heer Kieveld. Precies zo'n touwtje zat er aan de trekker van die sittigon, niet waar?’
‘Eh ... inderdaad!’ was het korte antwoord.
‘Dit stukje touw heb ik gevonden in de hut van Apatoe.’
Uit zijn andere zak haalde hij een tweede voorwerp. ‘Wat die poemasporen betreft. Hij heeft ons, nadat ik gevraagd had waar ze dat pakiravlees vandaan hadden, om de tuin willen leiden door met deze poot poemasporen na te bootsen. Alle voetsporen had hij uitgewist.’
Meneer Bosch overhandigde de politieman nu een gedroogde en opgevulde poemapoot.
‘Deze jachttrofee heb ik gevonden in ... wéér in de hut van Apatoe!’
Toen Apatoe de poemapoot zag, viel hij meteen door de mand. Hij viel op zijn knieën en smeekte meneer Bosch om genade!
‘Je moet niet bij mij zijn, vriend. Je moet bij die andere meneer zijn,’ zei meneer Bosch, en hij wees op meneer Kieveld. ‘Wel, heer Kieveld, wat zegt u ervan?’
De politieambtenaar was met stomheid geslagen. Met open mond keek hij meneer Bosch aan.
| |
| |
‘De man heeft bekend, dus zal ik hèm meenemen!’ was alles wat hij er op dat moment nog uit kon brengen.
Even later merkte hij nog op: ‘Ik had al zo'n vermoeden dat die Apatoe er meer van wist!’
‘Ja, dat zal wel!’ liet Tamara zich ineens horen.
Woedend keek de politieman in haar richting, maar hij wist niet zo vlug een passend antwoord te vinden. ‘Kom Apatoe. Je bent onder arrest. Maar ... eh ... m'n boot!’ zei hij aarzelend.
Meneer Bosch had al gezien dat Johannes teruggekomen was.
‘Uw boot ligt hier beneden aan de steiger al op u te wachten, meneer Kieveld!’
‘Eh ... die foto, die poemapoot en dat stukje touw zal ik meenemen als bewijsmateriaal!’
‘Toch niet! Die dingen houd ik als aandenken. Ik ben maar blij dat we hier zo'n goede politieman hebben, meneer Kieveld. Dat geeft ons allemaal een rustig gevoel!’
‘Als u mij nodig heeft, laat u me maar gerust roepen hoor!’ zei deze. ‘Daar word ik immers voor betaald.’
‘Dag meneer Kieveld. Tot ziens,’ zei meneer Bosch lachend.
‘Goedenavond. O ja, wat uw gouden horloge betreft, ik vermoed dat ik het al op 't spoor ben.’
‘Mooi zo! Maar ik heb het al teruggevonden! Ik had het aan mijn pols. Dank u voor uw moeite, hoor!’
‘U had het aan uw pols? Maar ... ha ha, goede mop!
| |
| |
Volgende keer éérst aan uw pols kijken, meneer Bosch!’
‘Ik zou maar oppassen, meneer Kieveld anders drijft uw boot weer weg!’ riep Tamara minder vriendelijk.
Lachend keek meneer Bosch de politieman met zijn arrestant na.
‘Jij met je geweer!’ zei Caro.
‘Mijn geweer heeft me in grote moeilijkheden gebracht,’ moest Tamara toegeven.
‘Mijn camera heeft je er weer uitgehaald,’ merkte Caro droogjes op.
‘Zo zie je maar weer. In het bos heb je meer aan een camera dan aan een geweer.’
‘En nu weten jullie tenminste dat het zetten van een sittigon verboden is,’ besloot meneer Bosch.
Een paar dagen later stoomde een sleepboot de rivier af. Het was een stikdonkere nacht. Achter de boot dreef een reusachtig houtvlot, waarop een paar dansende oliepitjes brandden. Op het achterdek stonden twee meisjes.
‘Dat flauwe lichtje daar vooruit is Wayambo-moffo!’ zei de stuurman. ‘We schieten lekker op. Er staat een flinke stroom!’
‘We hebben helemaal geen haast,’ antwoordde Caro. ‘Mòrgen is de laatste dag van m'n vakantie. Ik had nog best willen blijven, want 't was toch fijn op Sabaroe, hè Tamara?’
Haar vriendin antwoordde niet. Peinzend tuurde ze
| |
| |
naar het lichtpuntje recht vooruit...
‘Heb je je geweer van meneer Kieveld teruggekregen?’ informeerde Caro. ‘Ik zie het nergens.’
‘Heb ik aan een van de bosnegers gegeven ...’ antwoordde Tamara.
|
|