| |
Vogelspinnen, kakkerlakken en Pipa's
‘Heb je al plannen voor je vakantie, Caro?’ vroeg meneer Donkers op een ochtend aan het ontbijt.
‘Tamara heeft het oude geweer van haar vader gekregen, want baas Voorn heeft een nieuw gekocht. Ze wil eens wat gaan jagen, dus dan ga ik mee. Bovendien is er op de plantage genoeg te doen en te beleven. We zullen ons heus niet vervelen, vader.’ ‘Ik heb een brief gekregen van een goede vriend van me, meneer Bosch. Hij is administrateur op de grote houtexploitatie Sabaroe.
| |
| |
Ik heb met hem indertijd wel eens over jou en Tamara gesproken. Ik heb hem verteld over jullie dierententoonstelling twee jaar geleden en ook van jullie omzwervingen in het bos. Hij schrijft nu, dat jullie, als jullie van het oerwoud en wilde dieren houden, in de komende vakantie wel op Sabaroe mogen komen logeren. Hebben jullie daar zin in?’ ‘Zin in? Natuurlijk vader. En ik weet zeker dat Tamara ook graag mee zal gaan. Waar ligt Sabaroe ergens?’
‘Sabaroe ligt aan de boven-Coppename, ruim een dag varen vanaf de Coppename-monding.’
‘Maar hoe komen we daar?’
‘Meneer Bosch schrijft, dat jullie met de zogenaamde “binnendoor” tot de monding van de Wayambo mee kunnen. Daar zal een buitenboord van Sabaroe jullie komen ophalen.’
‘Wat is dat voor iets, die binnendoor?’
‘Een geregelde bootdienst, die van Paramaribo, via het Saramaccakanaal, de Coppename-rivier, de Wayambo-rivier en de Nickerie-rivier naar Nickerie gaat. Hij vaart dus niet over zee, maar binnendoor, over de rivieren.’
‘Is dat een mooi schip, vader?’
‘Ho ho, mooi? Nou, schrik maar niet! Hij vaart met twee snelheden, “langzaam” of “stop”. De binnendoor doet alle nederzettingen langs die rivieren aan, enfin jullie zullen het wel zien.’
‘En slapen we ook op die boot?’
‘Ja, maar je moet je hangmat meenemen. Aan boord slaapt iedereen in een hangmat. Die hangen ze dan
| |
| |
allemaal naast elkaar. Heel gezellig. Ook op Sabaroe slaap je natuurlijk in je hangmat.’
‘Wanneer mogen we gaan?’
‘Meneer Bosch zegt, dat de binnendoor elke week vaart, en ze sturen toch altijd de buitenboord naar Wayambo-monding, om de post en eventuele passagiers voor Sabaroe over te nemen.’
‘Wat is daar bij die Wayambo-monding?’ vroeg Caro nieuwsgierig.
‘Niets. Er is alleen maar een bospolitiepost. Meneer Bosch heeft de bospolitie daar gewaarschuwd dat jullie waarschijnlijk komen en als de buitenboord er nog niet is, kunnen jullie daar je hangmatten ophangen, want je komt er om ongeveer vier uur in de vroege ochtend aan.’
‘Ik ga direct naar Tamara. Oei, wat zal ze in haar schik zijn! Naar Sabaroe! De Coppename op! Twee weken in 't oerwoud!’
Caro rende de plantage over naar het planken huisje van baas en vrouw Voorn. Tamara stond voor het huis met haar geweer in de hand. Op enige afstand had ze een leeg blikje neergezet. Ze was zich aan het oefenen in het schieten.
‘Hallo, Caro!’ riep ze. ‘Wil je ook eens proberen te schieten?’
‘Zijn die patronen van jou en zijn die niet duur?’ wilde Caro weten.
‘Van mijn vader. Hij laadt ze zelf. Hij heeft een doos vol lege hulzen, kruit, hagel en slaghoedjes.’
Caro nam het geweer van Tamara over. Ze mikte en schoot ... mis.
| |
| |
‘Mis!’ riep Tamara lachend. ‘Je moet het geweer stil houden als je mikt.’
‘Ik houd niet van jagen,’ zei Caro. ‘En bovendien ben ik niet gekomen om te schieten, maar ik heb goed nieuws, Tamara.’
‘Nieuws?’
‘Ja! Vader heeft een brief van een vriend van hem op Sabaroe gekregen. Sabaroe ligt aan de boven-Coppename. We mogen daar komen logeren. Ik krijg over drie dagen vakantie. We gaan twee weken op Sabaroe logeren, Tamara.’
‘Heeft die meneer geschreven dat ik óók mee mag komen, weet je dat zeker, Caro?’
‘Ik heb het net van vader gehoord. Heb je zin?’
‘Nou, dat hoef je niet te vragen! Natuurlijk heb ik zin. En ik neem m'n geweer mee.’
‘Ik m'n fototoestel’ zei Caro. ‘We kunnen daar leuke foto's maken.’
Caro vertelde nu alles wat haar vader haar verteld had, ook over de binnendoor en de hangmatten.
‘Heb jij een hangmat?’ vroeg ze.
‘Ik niet, maar ik kan die van mijn vader lenen.’
‘Ik heb nog nooit in 'n hangmat geslapen,’ bekende Caro. ‘Mijn vader heeft er vorig jaar een voor me gekocht, maar ik heb er nog nooit in geslapen. Ik heb 'm nog nooit gebruikt.’
‘Je slaapt er heerlijk in, jóh,’ zei Tamara. ‘Mijn vader heeft er een waar een klamboe, zo'n muskietennet omheen gaat. Daar komt geen muskiet in.’
‘Ga je mee naar de rivierkant? Kijken of baas Hendrik er is!’ zei Caro.
| |
| |
Baas Hendrik was de oudste bewoner van plantage Rustenburg. Zijn ouders hadden er al als slaaf en slavin gewerkt. Oude Hendrik, zoals de negentig jaren oude neger genoemd werd, had het altijd goed op Rustenburg gehad en daarom was hij er gebleven. ‘Dag juffrouw Caro, dag Tamara!’ zei hij, toen de meisjes ineens voor hem stonden.
‘Baas Hendrik, Tamara en ik gaan naar Sabaroe, de Coppename-rivier op. We gaan er twee weken logeren.’
‘Nou, meisjes, dan gaan jullie ver van huis, hoor. Oude Hendrik is nog nooit zover geweest. In mijn negentig jaren ben ik nooit verder gekomen dan het vliegveld Zanderij. Wie woont er op Sabaroe?’
‘Het is een houtexploitatie. Ze kappen er hout voor de zagerij in de stad,’ antwoordde Caro. ‘Wat heeft u daar aan uw voet baas Hendrik?’
‘Een sika.’
‘Sika? Wat is dat voor iets?’
‘Ze noemen 't ook wel zandvlo. Die leggen hun eitjes net onder de nagelrand van je tenen. Dat kan dus alleen als je op blote voeten loopt. Je krijgt dan een gezwel op je teen, zo groot als een erwt. Dan snijd je 't open en met een naald wip je er een heel nest eitjes uit. Daarna gooi je er wat jodium op en klaar is Kees!’
‘Leggen sika's hun eitjes in de huid van een mens, baas Hendrik?’ vroeg Caro ongelovig.
‘Ja, en daar merk je aanvankelijk niets van. Eerst is het een klein zwart stipje, dat je op een blanke huid kan zien, maar op een donkere huid niet. Het jeukt
| |
| |
verschrikkelijk en het wordt een gezwel. Zo zijn er hier wel meer van die insekten, waar je voor moet oppassen. De filaria-muskiet bijvoorbeeld.
Heeft u in de stad wel eens die vrouwen gezien met olifantsbenen, bigi foetoe noemen wij dat hier.’
Inderdaad, dat had Caro vaak genoeg gezien. Het was een vreselijk gezicht. Soms zag je vrouwen lopen, waarvan een van de benen, of allebei, even dik waren als olifantspoten en dan nog vaak met afzichtelijke knobbels erop, als aardappels zo groot. ‘Je ziet 't het meest bij negervrouwen. In het bos komt het zelden voor. Alleen in de stad, waar de beruchte filaria-muskiet broedt in stilstaand water. Je hebt toch wel eens die mensen van de hygiënische dienst bezig gezien? Ze komen ook wel eens hier op de plantage. Ze kijken overal rond of ze geen stilstaand water in poelen, lege blikjes enzovoorts vinden, want daar broedt die muskiet in.’
‘Krijgen alleen vrouwen filaria?’
‘Welnee, maar bij mannen kun je het moeilijker zien door de lange broek.’
‘Een bosspin, baas Hendrik! Daar, op uw deur!’ riep Caro ineens.
‘Och, juffrouw Caro, m'n huisje zit vol met dat ongedierte. Er zit binnen ergens een nest. Ik heb er al overal naar gezocht en ik ben al twee keer gestoken. Ik heb er zelfs eenmaal zware koorts van gehad ook!’
‘Bosspinnen in uw huis? Brrr! Hu! Wat een grote is dat!’ zei Caro.
Bosspinnen behoren tot de grootste spinnen in
| |
| |
Suriname. Vogelspinnen worden ze ook wel genoemd. Zwart- of roodharige spinnen, dikwijls zo groot als een hand. Door de lange haren zijn het afschrikwekkende en griezelige beesten, die zich vliegensvlug kunnen voortbewegen en ver springen. Ze leven in hoofdzaak van insekten, maar het komt vaak genoeg voor, dat ze kleinere vogels tot hun prooi maken.
‘Zullen we het huisje van baas Hendrik eens van die bosspinnen bevrijden, Caro?’ stelde Tamara voor.
‘Eh, ja ... maar hoe wil je dat doen?’
‘Nou, 't nest natuurlijk zoeken en ze dan allemaal doodslaan.’
‘Maar springen ze dan niet op je?’
‘Welnee! Dat doen ze niet!’ stelde baas Hendrik haar gerust.
‘Ik zou 't wel prettig vinden als jullie mij zouden willen helpen, want ik ben te oud en te langzaam om ze zelf te vangen!’
‘Ik zou voor geen geld in uw huisje willen slapen,’ bekende Caro.
‘Hebben jullie thuis een flitspuit?’ vroeg Tamara.
‘Ja, die zal ik halen.’
‘Daarmee kunnen we in alle gaten en hoeken spuiten. Dan komen ze vanzelf wel te voorschijn.’
Caro was al weg en een paar minuten later kwam ze terug met de flitspuit.
‘We moeten uw boeltje naar buiten dragen, baas Hendrik,’ zei Tamara, die de leiding van de spinnenjacht had genomen.
‘Er staat niet veel in, dus dat is gauw gebeurd,’ ant- | |
| |
woordde de oude neger lachend.
Tamara stapte het huisje binnen. Het bestond uit één enkele kamer. De wanden waren van planken, met hier en daar flinke kieren. Een paar platen gegolfd zink vormden het dak. In een hoek stond een wankel tafeltje en op de grond lag een oude matras. In een hoek stond een scheef gezakt kastje, waarop een paar schelpen lagen en aan de wand hingen wat vergeelde platen uit ouderwetse tijdschriften.
‘Wat is dat voor een medaille?’ vroeg Caro, op een bronzen penning aan de wand wijzend.
‘Vijftig jaren trouwe dienst op deze plantage, juffrouw Caro,’ zei oude Hendrik trots. ‘Die heb ik van een vroegere directeur gekregen. Uw vader is de twaalfde directeur van Rustenburg, die ik meemaak. Ja, negentig jaar is een hele tijd.’
‘Tjonge jonge,’ dacht Caro hardop, ‘negentig jaar oud, vijftig jaar trouwe dienst. Het is in de wereld maar raar verdeeld.’
‘Laten we de boel er eerst uitgooien!’ riep Tamara, die al een paar jute zakken naar buiten wierp.
Samen droegen ze de weinige schamele bezittingen van oude Hendrik naar buiten. Grote kakkerlakken renden in alle richtingen. Sommige waren zo groot als je middelvinger.
‘Baas, wat een ongedierte!’ riep Caro uit. ‘Hoe kunt u daarin rustig wonen, baas Hendrik.’
‘Op mijn leeftijd kijk je niet zo nauw, juffrouw Caro. Kakkerlakken doen de mensen geen kwaad en hier kunnen ze niets vernielen. Ik ben te midden van kakkerlakken en spinnen opgegroeid!’
| |
| |
Toen alle spulletjes buiten stonden, begon Tamara overal te spuiten. Met een oude bezem sloeg Caro dozijnen kakkerlakken dood. Terwijl andere zich verborgen hielden achter de wanden en in de kieren. ‘Daar gaat een bosspin!’ riep Tamara opgewonden. Met een flinke mep hielp Caro het ondier naar de andere wereld. Tamara drukte een kakkerlak met haar grote teen dood. De rillingen liepen Caro nu en dan over de rug. Zij zou hier niet graag op blote voeten staan, zoals Tamara.
‘Nog een!’ En weer gaf ze een goed gerichte klap met de bezem. In alle hoeken en gaten spoot Tamara flit en Caro had druk werk met de jacht. Vliegensvlug liepen de spinnen langs de houten wand en je moest vlug zijn, want zo waren ze weer verdwenen in een kier.
‘Ik zie geen nest,’ zei Tamara terwijl zij even uitrustte.
‘Hoe zien die nesten er dan uit?’ wilde Caro weten.
‘'t Ziet er uit als een lange zak van spinsel, soms wel een voet lang.’
‘We moeten daarboven eens kijken, vlak onder het dak, boven die balken. Ik heb er daar al een paar zien uitkomen,’ zei Caro. Tamara nam een stok en haalde van buiten een kist. Ze zette deze midden in het kamertje en klom er bovenop. Met de stok begon ze uit alle macht tussen de balken boven haar hoofd te porren. Een grote bosspin rende langs het dak en verdween achter een balk. Plotseling kwamen er een heleboel te voorschijn, groot en klein. In hun haast
| |
| |
lieten ze zich vallen en verschrikt rende Tamara het kamertje uit.
‘Auw, aauw,’ schreeuwde ze. Als een wilde sloeg ze om zich heen. Caro mepte met de bezem een kwaadaardig heerschap op Tamara's rug dood. Over de grond zochten de andere een goed heenkomen, maar ze vielen allen ten prooi aan de bezem van Caro.
‘Ik ben lelijk gebeten,’ zei Tamara. ‘Hier, precies in mijn nek. Kijk eens!’
Inderdaad, waar de spin Tamara gebeten had kon je een rood vlekje zien.
‘Wrijf er wat citroen op, Tamara!’ zei baas Hendrik. ‘Dat is overal goed voor.’
Even later waren de meisjes alweer bezig met de schoonmaak in baas Hendriks huisje. De vloer was er nu bezaaid met dode kakkerlakken en bosspinnen.
‘Nou, baas Hendrik, er is heel wat uitgekomen. Grotere schoonmaak heb ik nog nooit meegemaakt! U kunt nu rustig slapen verder. Als u weer last heeft, roept u de schoonmaakdienst maar weer!’ lachte Caro.
‘We zijn klaar, Caro. De boel kan weer naar binnen, maar vóór we dat doen, moeten we die matras en die andere spulllen goed nakijken, want die zitten misschien óók vol ongedierte.’
Inderdaad kwamen eruit de kapotte matras nog heel wat kakkerlakken te voorschijn. In het kastje bleek zich nog een flinke bosspin gevestigd te hebben en daarmee was de opwindende jacht achter de rug.
| |
| |
‘We moeten ook maar meteen opruiming houden onder het huis,’ besliste Tamara.
Het huisje van oude Hendrik stond ongeveer een voet boven de grond, op een aantal stenen blokken. Met haar houwer kapte Tamara een lange vorkstok van een boom en daarmee veegde ze, op handen en voeten, de ruimte onder het huisje schoon. Van alles kwam er onderuit. Meest lege blikjes en oude rommel. Een grote rat zocht een goed heenkomen, terwijl ook hier een leger kakkerlakken bleek te huizen.
‘Kweekt u muskieten, baas Hendrik!’ zei Tamara.
‘Ik? Muskieten kweken? Ik wou dat ik ze kwijt was! Ik kweek ze niet hoor.’
‘Toch wel!’ zei Tamara. ‘In al die blikjes blijft het regenwater staan. Kijk, overal liggen blikjes rond uw huis. De muskieten (muggen) leggen daarin hun eitjes en de larven leven in dat kleine plasje water.’
‘Misschien heb je wel gelijk, Tamara. Zullen we de boel maar eens goed opruimen?’
‘Dat doen wij wel voor u, baas. U heeft in uw jaren al genoeg gewerkt. Laat nu maar eens vóór u werken,’ zei Caro lachend.
Het duurde niet lang of alle blikjesrommel was in de rivier verdwenen.
‘Nou, ik ben jullie erg dankbaar, hoor,’ zei baas Hendrik, toen de meisjes klaar waren.
‘Hier, baas, neem deze flitspuit maar. Wij hebben er toch twee. Ik zal straks een busje flit brengen. Daarmee kunt u al het ongedierte uit uw huis houden,’ zei Caro en ze gaf de oude baas de
| |
| |
flitspuit. Ik koop straks voor moeder wel 'n andere, dacht ze bij zichzelf.
‘Dat ding heeft me gemeen gebeten, jóh,’ zei Tamara, toen ze terugliepen naar het huisje van baas Voorn.
‘Laat 'es kijken? Ja, 't is helemaal opgezwollen. Zou je niet naar de dokter gaan?’
‘De dokter? Ben je wijs? Voor een spinnebeet? Laat maar zitten. Misschien een beetje koorts vanavond, maar dan is 't wel weer over,’ zei Tamara beslist. ‘Wie komt daar aan?’ vroeg Caro.
Een auto kwam de plantagelaan afrijden en stopte bij de meisjes. Een lange grijze meneer stapte uit.
‘Kunnen jullie me zeggen waar meneer Donkers woont, meisjes?’ vroeg hij vriendelijk. ‘Ik heb gehoord, dat er in de zwampen (moerassen) hier in de buurt Pipa Americana's zitten. Ik kom eens kijken of ik er niet een paar te pakken kan krijgen.’
‘Pipa's wat?’ vroeg Caro.
‘Americana!’ zei de meneer. ‘Dat zijn van die grote platte padden. Ze hebben zo'n driehoekige kop. Helemaal plat en erg groot.’
‘Oh, swampoe todo,’ zei Tamara. ‘U bedoelt swampoe todo, die moeraspad.’
‘Ja, zo worden ze in Suriname genoemd. Deze pad komt in de hele wereld alléén maar in Suriname voor. Het is een van de merkwaardigste dieren hier. Ze hebben geen tanden en geen tong. De oogjes zijn zó klein dat je ze haast niet ziet. Het is een weerzinwekkend dier om te zien. Als je ze omdraait, zie je op de gele buik een grote letter T.’
| |
| |
‘Nooit van gehoord,’ zei Caro. ‘Gaat u die nu vangen?’
‘Ja, maar ik wilde eerst meneer Donkers vragen of ik over de plantage mag.’
‘Ik ben Caro Donkers, meneer. Gaat u gerust uw gang. Vader vindt het heus wel goed! Mogen wij met u mee? Ik zou ze wel eens willen zien,’ zei Caro.
‘Natuurlijk. Ik ben dokter Gijsberts. We zoeken de Pipa's voor wetenschappelijke doeleinden. We weten er nog maar heel weinig van en ik zoek nu een paar exemplaren om ze eens goed te kunnen bestuderen. Ik heb thuis een groot aquarium.’
‘Laat uw auto maar hier staan, meneer,’ zei Tamara. ‘Ik weet wel waar die beesten zitten. Hier niet ver vandaan is een kleine zwamp. Je weet wel, Caro, waar we vroeger wel eens kleine kaaimannen gevangen hebben. Ik heb daar jongens wel eens swampoe todo zien vangen. Ik bedoel die Pipa ... of hoe u die beesten noemt.’ Ze volgden Tamara. Al gauw waren ze niet meer op de plantage en volgden ze een smal paadje.
‘Het zijn rare beesten,’ vervolgde de dokter. ‘De vrouwtjes dragen de eitjes op de rug.’
‘Op de rug? Hoe kan dat?’ vroeg Caro onmiddellijk.
‘De rug van zo'n pad ziet eruit als een honingraat in 't klein. Met behulp van het mannetje worden de eitjes verdeeld over de vakjes op de rug van 't vrouwtje. Vanzelf komt er een soort dekseltje overheen en in dat vakje ontwikkelt zich het jong.’
‘Hier zitten ze in,’ zei Tamara en ze wees naar een
| |
| |
zwamp langs het voetpad. Er stond maar weinig water in.
‘Hoe vang je die beesten?’ vroeg meneer Gijsberts. ‘Voelen in de modder,’ was Tamara's antwoord, en ze was al in de zwamp gestapt. ‘Ik zal wel eens kijken, meneer. Als er weinig water staat, kruipen ze vaak in de gaten in de kant van het moeras.’
Tamara waadde in het modderige water rond.
‘Ja, ik voel er een.’
Ze haalde een grote klont modder naar boven waarin een platte grijsachtige pad zat. Een heel kleine driehoekige kop met heel kleine oogjes. Toen ze het beest omdraaide zagen ze duidelijk een grote zwarte letter T op de buik.
‘Ja, inderdaad. Dit is er een,’ riep meneer Gijsberts verheugd. ‘Zou je er nog 'n paar kunnen vinden, denk je?’
‘Zal wel,’ antwoordde Tamara, die tot haar middel in het vuile water stond. Ze graaide verder onder water in de modderige kant.
‘Kwikwi!’ riep ze uit en gooide een kleine zwarte vis op de oever. ‘Een van Surinames lekkerste vissoorten. In de droge tijd kruipen ze in gaten langs de kant.’
Even later gooide ze nog een paar vissen op de oever. Ze greep ze zomaar in de gaten en onder boomstronken.
‘Geen Pipa's meer?’ vroeg Caro, die bang was dat Tamara nu verder op de kwikwi-jacht ging.
‘Nou, laat maar hoor!’ zei meneer Gijsberts. ‘Je wordt kletsnat en helemaal smerig. Ik wist niet dat
| |
| |
het zo'n werk was om die beesten te vinden.’
‘Hier is er nog een, twee zelfs!’ en Tamara gooide nog twee grote platte padden op de kant.
‘Ik zie niks van die vakjes op de rug!’ zei Caro.
‘Nee, niet met het blote oog. Die zijn heel erg klein,’ legde meneer Gijsberts uit. ‘Het is zo wel genoeg hoor, wel bedankt.’
Hij stopte de drie padden in een zak, die hij had meegebracht.
Tamara kreeg een paar gulden voor haar werk, dat was nogeens een buitenkansje!
‘Wat gaat u nu met die Pipa's doen, meneer?’ vroeg Caro.
‘Thuis zet ik ze weer in modderwater en zo probeer ik ze in leven te houden. Dagelijks worden ze dan bestudeerd.’
Op de plantagelaan namen de meisjes afscheid van de dokter.
‘Als u er nog méér nodig heeft dan komt u maar!’ riep Tamara hem vrolijk na en ze bekeek de zilveren guldens in haar hand.
's Avonds aan tafel vertelde Caro over meneer Gijsberts en de Pipa Americana's. Over de rat, de kakkerlakken en de bosspinnen hield ze maar wijselijk haar mond. Haar moeder zou er een flauwte van krijgen...
|
|