| |
Naar Kwakoegron
Tamara was de volgende morgen al heel vroeg aan het station. Om zeven uur zou de goudtrein vertrekken, maar ze wilde niet gezien worden en daarom had ze om zes uur al een kaartje gekocht. Ze stond nu op het kleine perron te wachten tot de trein zou voorrijden en ze gaf haar ogen goed de kost. Tegen zevenen werd het een hele drukte. Het was een bonte mengeling van Creolen, Indianen, Bosnegers, Chinezen, Hindoestanen, Javanen en ook enkele blanken. De meeste bagage bestond uit blikken trommels en manden. Sommige vrouwen droegen hun bagage op het hoofd, terwijl de mannen ernaast liepen. Tamara keek uit naar
| |
| |
baas Apau met meneer Schelvis. Ze had de Indiaan nog nooit gezien, maar hij zou, had Corrie gezegd, door baas Schelvis gebracht worden. De trein werd inmiddels voorgereden. Hij bestond uit een aantal verveloze lange houten wagons met houten banken in de lengte opgesteld en kleine raampjes. Alle wagons hadden een dak van gegolfde zinkplaten. Dat zal lekker warm worden, midden op de dag in de gloeiende zon, overdacht Tamara.
Daar zag ze eensklaps meneer Schelvis, ja, daar kwam hij aan en naast hem liep een klein manneke, een Indiaan. Dat moest dus Corries vader zijn! Ze liepen regelrecht op de trein af en meneer Schelvis was in druk gesprek met de Indiaan. Zoekend keek hij nu en dan in het rond, tot hij eensklaps op een man toeliep en hem haastig iets toevoegde. Wie was dat? Tamara kon de man niet goed zien en vlug liep ze daarom rond een groepje luid pratende bosnegers op hen toe, zonder opgemerkt te worden. Hé ... die ene man had ze al eerder gezien, was dat niet ... Nelom, of nee, Rijger heette hij. Hij was het warempel! Rijger, de man die bij haar vader om die vogel gekomen was, en die ze later in een korjaal achter het erf van meneer Schelvis hadden gezien. Tamara moest oppassen niet door deze Rijger herkend te worden. Zou Rijger ook met de trein meegaan?
Nee, meneer Schelvis had hem iets verteld en de man lachte even. Kort daarna liep Rijger het perron weer af en hij verdween in de richting van
| |
| |
de Heiligenweg. Wat had dit te betekenen? Zou eigenlijk die Rijger naar Kwakoegron gegaan zijn en had meneer Schelvis hem nu weer naar huis gestuurd, omdat de Indiaan de vogels ging halen? Ze wist het warempel niet.
Langzamerhand was Tamara dicht genoeg in de buurt gekomen om meneer Schelvis te kunnen verstaan.
‘Dus donderdag weer terug, baas Apau! Op station Kwakoegron zie je donderdag, vóór de trein vertrekt, een man met powisi's. Je geeft hem de brief en je krijgt de vogels. Die breng je dan mee naar de stad. Ik haal je hier van het station af. Begrepen?’
De Indiaan zou pas donderdag de vogels ontvangen. Hij moest dus van dinsdag tot donderdag daar ergens onderdak zoeken. Het was nu zeven uur, maar van vertrekken was nog geen sprake. Niemand scheen enige haast te maken. De goederenwagen werd nog geladen en de passagiers stroomden nog steeds toe. Toen 't kwart over zeven was vroeg Tamara aan een stationsbeambte:
‘Hoe laat vertrekt de trein, meneer?’
‘Om zeven uur,’ kwam prompt het antwoord.
‘Maar het loopt al naar halfacht,’ zei Tamara.
‘Het maakt toch niets uit of we om vier uur of om vijf uur in Kabel zijn,’ vond de man.
Meneer Schelvis was ondertussen vertrokken en baas Apau zat nu in een van de wagens op een hoekplaatsje. Tamara keek eens goed rond, maar ze zag geen enkele bekende. Tot Kwakoegron zou
| |
| |
ze niets zien, want daar pas zou de Indiaan de vogels in ontvangst nemen, en bovendien pas donderdag. Tamara was nog nooit met de trein mee geweest, dus ze was nog vol goede moed.
Haar vader en moeder hadden eerst heel wat bezwaren gemaakt, maar Tamara had hen, met de hulp van Caro, omgepraat tot ze tenslotte hun toestemming gaven. In Kwakoegron zou ze onmiddellijk naar de vriendin van haar moeder moeten gaan en vooral niet met vreemde mannen aanpappen. Vader en moeder Voorn wisten maar al te goed dat hun dochter een verstandig en vooral zelfstandig meisje was, dat niet in zeven sloten tegelijk zou lopen.
Om kwart over acht scheen er wat schot in te komen. De mensen begonnen zowaar in te stappen en het was ineens een geweldig geroezemoes op het perron. Allen schenen tegelijk te praten. Haastig kwamen nog een paar bosnegers aanhollen om de trein van zeven uur te halen! Dat was de eerste keer dat Tamara een bosneger haast had zien maken. Een groot verschil met de mensen in de stad. Die bosmensen weerspiegelden de rust van het oerwoud. Alles scheen nu klaar voor vertrek. Langzaam en zuchtend zette de lange goudtrein zich tenslotte in beweging. De goudtrein. Hij werd zo genoemd omdat hij via enkele nederzettingen naar de goudvelden reed, met als eindpunt Kabel, aan de Surinamerivier.
Dichte rookwolken stegen op uit de schoorsteen van de ouderwetse locomotief. Velen stonden op
| |
| |
het perron de vertrekkende trein na te wuiven tot ze om de hoek van de Waterkant verdwenen waren. Binnen enkele minuten zou het stationnetje daar weer eenzaam en verlaten liggen. De goudtrein was vertrokken, een hele gebeurtenis op dinsdagmorgen.
Tamara had een plaatsje gezocht in het rijtuig achter dat waarin Indiaan Apau zat.
De trein reed nu langs de Waterkant, terwijl de locomotief nu en dan doordringende gillen liet horen. Vlug ging het nog niet, zelfs stapvoets, en het leek Tamara dat ze weinig sneller gingen dan de ezelkarren in de Saramaccastraat! Het ging nu de brug van de Domineekreek over en even later stond de trein alweer stil op het station Beekhuizen. Op een ander spoor stond hier een trein te wachten, die nu door kon gaan naar het Vaillantsplein. Het was de vroege schooltrein, afgeladen met kinderen uit Republiek en omgeving. De bruine kindergezichten verdrongen zich voor de raampjes en er ging een algemeen gejuich op toen de schooltrein zich weer in beweging zette. Na een lang oponthoud op Beekhuizen, in een buitenwijk van Paramaribo, kwam er weer schot in. De locomotief had water ingenomen en alles leek nu gereed om de lange reis het bosland in naar Kabel, te beginnen. Met een grote bocht kwamen ze nu op Saaron. De gillen van de locomotief duidden erop dat de drukke Calcuttastraat werd overgestoken. Langzaam maar zeker kwam er een gangetje in de trein. Links hadden ze de weg naar
| |
| |
Republiek en uiteindelijk naar het vliegveld Zanderij. Talloos waren de ossewagens, ezelkarren en karren getrokken door paarden, alle afgeladen met grote zakken houtskool, welke die dag in de stad verkocht zouden worden. Het branden van houtskool was een belangrijke bron van, inkomsten in deze omgeving, en hier en daar zag Tamara grijze rookwolken uit de grond opstijgen. Daar waren de kuilen waarin de houtskool, met aarde toegedekt, zonder vlam gebrand werd. Met grote snelheid haalde een auto van de KLM de trein in. Die gaat naar Zanderij, dacht Tamara. O ja, er komt vandaag een vliegtuig uit Europa. Rechts zag Tamara na een tijdje het houten kerkje van Helena Christina. De eerstvolgende halte was Lelydorp.
Vele passagiers stapten hier uit om op de vlakbij gelegen vruchtenmarkt een en ander te kopen. Ook Tamara stapte uit en kocht een paar heerlijk uitziende manja's, die zouden straks wel smaken! Ook hier leek niemand haast te hebben. Tamara zag de treinbeambten rustig hier en daar een praatje maken. De machinist was van zijn locomotief geklommen en dronk in een winkeltje een flesje.
De meneer, die ook op het station in de stad al had gesproken, en ook was uitgestapt, stond ineens weer naast Tawara.
‘Gemoedelijke boel, hè?’ zei hij lachend. ‘Ik mag dat wel. Niemand heeft hier haast. Komen we er vandaag niet, dan komen we er morgen wel.’
| |
| |
‘Gaat dat in Holland anders, meneer?’ vroeg Tamara.
‘Nou! Daar wachten de treinen niet op je, hoor. Eén seconde te laat en je hebt de trein gemist, maar ... dan gaat er gauw genoeg wéér een. Deze trein gaat maar éénmaal in de week, dat is wat anders! Kom, we zullen de trein weer in moeten, want ze schijnen werkelijk te gaan vertrekken,’ zei de vreemde meneer. ‘Reis je ook naar Kabel, jongedame?’
‘Nee meneer, tot Kwakoegron,’ vertelde Tamara. ‘Gaat u naar Kabel?’
‘ja, en vandaar verder het bosland in met de korjaal. Ik ben gouvernementsarts.’
Tamara keek de meneer eens goed aan. ‘Naar welk dorp gaat u dan, meneer?’
‘O, naar verschillende dorpen. Ik maak elke maand deze reis. De zieken verwachten mij. Zo maak ik geregeld de ronde. Donderdag ga ik weer met deze trein terug. Het is met de medische verzorging in het bosland nog niet best gesteld, maar we doen wat we kunnen.’
‘O, ik mag hier niet in, dokter, dit is de eerste klas,’ zei Tamara toen ze bijna in de verkeerde wagon stapte. ‘Ik reis tweede klas.’
‘Nou, daar zit je misschien beter dan in de eerste, helemaal vooraan, jongedame,’ en de dokter toonde Tamara een brandgaatje in de mouw van zijn witte pak. ‘Vonken van de locomotief,’ legde hij uit.
‘Goede reis, dokter,’ zei Tamara en ze liep vlug
| |
| |
naar haar eigen plaats.
De trein sjokte weer verder, maar al spoedig werd het stationnetje Onverwacht bereikt en ook daar werd weer een tijdlang gestopt. De passagiers schenen er een speciaal genoegen in te hebben bij iedere stopplaats allemaal uit te stappen. Ook hier gebeurde dat weer. Toen de trein weer eenmaal vertrokken was, zag Tamara uit een winkeltje nog een paar Surinamers aan komen hollen, maar gemakkelijk haalden ze de langzaam op gang komende trein in en buiten adem vielen ze op de harde banken neer.
Volgende halte: Republiek. Aan de rechterkant zag Tamara het bedrijf van de Surinaamse waterleiding. Hier werd het water opgepompt en door buizen naar Paramaribo gevoerd. Waterleiding was in Paramaribo nog maar iets van de laatste tijd. Haar vader had haar vaak verteld van de dagen dat er nog geen waterleiding was en hoe soms, in de droge tijd, per trein water van de bovenrivieren moest worden aangevoerd. Hoe al de mensen toen putten hadden en in de regentijd het regenwater in vergaarbakken werd opgevangen. Nu en dan probeerde Tamara haar hoofd uit het raampje te steken, maar nadat ze een kooltje in haar oog had gekregen, probeerde ze dat niet meer. Stampend en hijgend ploeterde de locomotief voort. Er stonden hier geen huizen meer. Ze waren nu in het bosland gekomen, nog niet het werkelijke oerwoud, maar het begon er hier toch al op te lijken.
| |
| |
Als ze eenmaal het vliegveld Zanderij voorbij waren, zou het eigenlijke oerwoud pas goed beginnen. Op Zanderij werd niet gestopt. Kort na Zanderij begon de locomotief alweer af te remmen en even later stond de oerwoudboemel weer stil. Ze waren nu te Berlijn, ‘op’ Berlijn, zoals men hier zei. Een wijdse naam voor het kleine gehucht in het bos, waar vooral Javanen bleken te wonen. Die Javaanse huisjes verschilden toch duidelijk van de Surinaamse volkshuisjes. Een treinbeambte reikte de post uit en de trein kon weer verder. Er volgde nu een tijdlang niets dan bos, afgewisseld door stukken open zandgrond, waar alleen wat laag struikgewas groeide. Dat waren nu de savanna's. Weer begon de trein vaart te minderen. Zou weer een station volgen? Mis, de loco ging weer water innemen. Een pompinstallatie langs de spoorbaan pompte het water via een kreekje in een hoge vergaarbak, vanwaar het water via een dikke slang in de locomotiefketel werd gestort. Aan de andere kant van de baan lagen flinke stapels brandhout, waarvan een hele partij door de machinist werd ingeladen en verder ging het weer. Het begon nu heet te worden in de trein. De meeste passagiers zaten òf te slapen òf wat duf voor zich uit te staren. Tegen een boom langs de spoorbaan zag Tamara een miereneter klimmen, een mierafroitie, zoals die in Suriname heette.
Even verder zag ze een groepje huisjes liggen, keurig witgeschilderd. ‘Sectie O’ heette het hier. Toen Tamara uit het raampje keek, zag ze net hoe de
| |
| |
treinconducteur de post zomaar in de richting van de huisjes gooide, zonder te stoppen. Nu moest de volgende halte Kwakoegron zijn. Op een kilometerpaaltje langs de baan las Tamara zesenzestig kilometer. Had de trein in al die uren pas zesenzestig kilometer afgelegd? Kwakoegron was zo ongeveer honderd kilometer van de stad. Even voor Kwakoe, zoals het hier kortweg genoemd werd, gingen ze een brug over, waaronder een snel stromende brede kreek, de Parakreek.
De remmen knarsten en piepten dat het een lust was en puffend en stomend kwam de oude jumbo wederom tot stilstand. Ze waren eindelijk te Kwakoegron, de plaats waar de spoorweg tot vlak bij de Saramaccarivier komt. Reizigers voor de boven-Saramacca stappen hier uit en reizen per korjaal verder. Doorgaande reizigers worden hier allen ingeschreven als controlemaatregel op het reizigersverkeer naar het binnenland. Ook teruggaande vindt deze registratie plaats, en zo kan men nagaan wie in het bosland vertoeft. Stadwaartsgaande reizigers worden hier ook wel eens gefouilleerd of ze geen goud smokkelen uit de goudvelden.
Tamara sprong de trein uit, maar ze hield baas Apau goed in de gaten. De man stond wat vreemd om zich heen te kijken, maar hij stapte toen op een winkeltje af om voor zijn eigen onderdak te zorgen. Tamara liep een tijdje doelloos in het gehucht rond, maar baas Apau kwam niet meer te voorschijn. Toen begaf ze zich naar het huisje van
| |
| |
haar moeders vriendin. Ze werd er gastvrij ontvangen en natuurlijk mocht ze daar tot donderdag logeren.
‘Voor 't eerst op Kwakoe?’ vroeg de vrouw vriendelijk, terwijl ze in een pot op een rokend houtvuurtje stond te roeren.
‘Ja, tante. Oef, wat een reis met die trein,’ verzuchtte Tamara.
‘Ja, meisje, en dan te weten dat dit lijntje indertijd ruim acht miljoen gulden gekost heeft! Het werd in het begin van deze eeuw aangelegd en de aanleg duurde liefst twaalf jaar.’
Natuurlijk moest Tamara alles over haar vader en moeder vertellen en natuurlijk wilden de vriendelijke mensen weten waarom Tamara zo helemaal alleen naar Kwakoe gekomen was.
‘Och,’ antwoordde ze ontwijkend, ‘ik was hier nooit geweest en ik had nog nooit met de goudtrein gereisd.’ Laat in de middag liep Tamara nog even het huisje uit. Ze moest uitvinden of baas Apau in het winkeltje onderdak had gevonden, want ze moest de Indiaan van nu af aan goed in de gaten houden.
Het was donderdagmorgen. De zon stond al hoog aan de hemel en het beloofde weer een warm dagje te worden. Tamara had de vorige dag doorgebracht met spelevaren op de Saramaccarivier in de korjaal van de mensen waar ze logeerde, maar deze morgen was ze al vroeg op het station, om een oogje in het zeil te houden. Langs de verschillen- | |
| |
de bospaden waren al de hele morgen bosbewoners aangekomen. De meesten hadden hun bagage in een draagmand op de rug, anderen droegen die op het hoofd. Er waren balatableeders bij, dat zijn mensen die in het bos natuurrubber inzamelen door rubberbomen af te tappen, er waren arbeiders uit de goudvelden, porck-knockers, houtkappers, jagers en anderen. Er was hier geen perron, slechts een open zanderige vlakte, waarover een dubbelspoor liep, en dan nog een stationsgebouwtje. Overigens was de hele spoorbaan enkelspoor. Tamara had baas Apau al een paar keer het terrein zien rondlopen op zoek naar iemand met powisi's, zijn brief in de hand. Maar tot nu toe was niemand komen opdagen.
Naast een stapel balatavellen zat een grote kring bleeders, die het resultaat van hun maandenlang verblijf in het oerwoud in de stad gingen afleveren. Enkelen hadden een tokkelinstrument bij zich en speelden bekende Surinaamse liedjes, die dapper door de anderen werden meegezongen. Hoewel het nog vroeg was, deden de meesten zich al te goed aan bier, dat ze steeds weer in het winkeltje gingen halen, en daardoor kwamen ook de stemmen steeds meer los. In een verblijf naast het stationnetje waren enkelen hun hangmatten aan het oprollen. In afwachting van de komst van de trein die hen naar de stad zou brengen, hadden ze de nacht daar doorgebracht. In het bos slapen de mensen altijd in hangmatten.
Baas Apau bleef maar heen en weer lopen, en hij
| |
| |
scheen niet te weten wat hij nu moest doen. Nog steeds was er niemand te zien met powisi's, en de goudtrein kon nu elk ogenblik komen! Tamara stelde zich onopvallend op in de nabijheid van het loket waar de registratie van alle stadwaarts reizende mensen plaatshad. Ook baas Apau zou, vóór hij de trein inging, hier langs moeten. In de verte hoorde Tamara het bekende schelle gefluit van de locomotief al. De goudtrein was in aantocht, maar nog steeds geen powisi's.
Van grote afstand kondigde de machinist de komst van de trein al aan en het geraas van de wagens over de bochtige rails was nu duidelijk te horen. In de verte kon Tamara boven het oerwoud uit een donkere rookpluim zien opstijgen, dat moest de goudtrein zijn. Even later kwam de locomotief al rond de bocht ... en nog geen mens met de verwachte powisi's. Baas Apau liep een keer rond het stationnetje, om zich te overtuigen dat de man die hij moest ontmoeten zich niet achter het gebouwtje bevond. Intussen was de trein voorgereden en een groot aantal boslandreizigers stapte uit. Het was ineens een drukte van belang. Beambten liepen af en aan, de machinist ging weer het winkeltje binnen, men begon direct de balata in te laden, terwijl Indiaan Apau daar maar stond af te wachten of er nog iemand zou komen opdagen.
Plotseling zag Tamara een kleine Surinamer uit de trein stappen, die vlug naar de goederenwagon liep en daar twee grote manden uithaalde. Ja!
| |
| |
Daar waren de lang verwachte powisi's. Tamara kon ze duidelijk zien, vier grote zwarte vogels met knalgele snavels. Baas Apau had het ook gezien en hij liep onmiddellijk naar de man toe. Hij sprak hem aan en overhandigde de brief van meneer Schelvis. Vlug kwam Tamara dichterbij om vooral niets te missen.
‘Een brief van baas Schelvis,’ zei de Indiaan zacht.
‘Brief...?’ vroeg de ander en opende de envelop. Snel las hij de paar regels en keek daarna nadenkend naar zijn vier vogels. Zou hij ze aan die Indiaan overgeven? ‘Ga je met deze trein terug?’ vroeg de man argwanend.
‘Ja, met deze trein,’ antwoordde baas Apau.
‘Goed. Hier zijn de powisi's. Het zijn er vier. Haal ze onder géén voorwaarde uit de mand en pas er heel goed op, baas,’ zei de vreemdeling. ‘Je moet er even mee langs het registratieloket, en zet ze dan maar weer in de goederenwagon.’
Baas Apau nam de twee manden over en wandelde ermee naar het loketje. Toen de ander zich verwijderde, merkte Tamara op dat hij een beetje mank liep. Hij trok met het rechterbeen, dat stijf leek te zijn.
Tamara liep nu achter baas Apau aan, terwijl de man die zo juist de vogels aan de Indiaan had overgegeven, op een afstand bleef staan toekijken. Toen baas Apau aan de beurt was, vroeg de beambte achter het loket: ‘Paramaribo?’
‘Paramaribo,’ antwoordde de Indiaan.
| |
| |
‘Bagage?’ vroeg de ander weer. ‘Goed aan te geven?’
‘Alleen vier vogels in twee manden,’ en hij hield de manden een voor een boven het loket.
‘Wie volgt?’ riep de man achter het loket, en baas Apau liep weer met zijn vogels naar de gereedstaande trein. Alles scheen nu veel vlugger te gaan dan op de uitreis. Iedereen had zeker haast om in de stad te komen.
Baas Apau plaatste de twee manden in de goederenwagon en de vreemde man met het stijve been kwam weer naar hem toe. Tamara was te ver af om te kunnen horen wat hij tegen de Indiaan zei, maar alle twee lachten even. Kort daarop verdween de man achter het stationnetje. Tamara liep vlug de andere kant rond het gebouwtje en zag de man in de richting van de rivier lopen. Ook de vriendin van haar moeder was naar het station gekomen, en vlug liep Tamara naar haar toe. ‘Wie is die man daarginds, met dat stijve been?’ vroeg ze.
‘Die? Zijn naam weet ik niet, maar hij komt hier zo nu en dan. Hij werkt in de goudvelden, hogerop. Porck-knocker geloof ik, maar hij levert ook wel vogels aan de stad. Waarom?’
‘Niks ... zomaar. Ik dacht dat ik hem misschien kende,’ antwoordde Tamara vlug.
‘Nou, goede reis, kind, en de groeten aan pa en ma. Als je nog eens op Kwakoe komt, kun je weer bij ons terecht, hoor. Tan boeng! (het beste).’
De machinist liet een langgerekt fluitje horen
| |
| |
ten teken dat men moest instappen. Tamara stapte het rijtuig binnen waarin ook baas Apau zat. Later, op een van de tussenstations, zou ze weleens een kijkje nemen in die manden in de goederenwagen. Tot nu toe had ze aan Caro al heel weinig te rapporteren. Zoals verwacht, had baas Apau een paar powisi's ontvangen, en die bracht hij nu naar de stad. De Indiaan zou ze in de stad afgeven aan meneer Schelvis en ... waarvoor was zij dan helemaal mee geweest naar Kwakoegron? Helemaal voor niemendal.
Zodra de trein enkele uren later stilstond bij halte Berlijn, liep Tamara naar de goederenwagen, en ze bekeek de manden met de vogels eens goed. Nee, ze kon werkelijk niet begrijpen wat Anansie, Corrie, zo geheimzinnig aan die vogels vond. Doodgewone powisi's, net zoals alle andere. Zielig eigenlijk, over een paar dagen zouden ze wel hier of daar de braadpan ingaan.
|
|