Aan de rand van het Surinaamse oerwoud
(1960)–Constant Butner– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 55]
| |
Kousebandjes, een boa en een treef.‘Goeiemiddag, vrouw Voorn! Is Josua thuis?’ vroeg Harry, toen hij, op weg naar het huis van baas Voorn, diens vrouw ontmoette. ‘Dag Harry! Josua was zoëven de waterput aan het schoonmaken,’ antwoordde vrouw Voorn. ‘Ik moet even naar de hindoestaanse winkel om tajerbladerenGa naar voetnoot1) te kopen,’ en voort schommelde de dikke vrouw. Bij de waterput gekomen, vond hij Josua bezig met een lange stok en een haak de put schoon te maken. ‘Josua, ik móét je even spreken,’ begon Harry onzeker. ‘Zo?’ antwoordde Josua, zonder op te zien. Harry kwam nu naast hem staan en zei: ‘Ik heb een mooi plan om geld te verdienen voor de leprastichting!’ ‘De leprastichting?’ Josua keek Harry even aan. ‘Ja, de leprastichting. Wij kunnen wat voor die mensen daar doen!’ ‘Wij?’ vroeg Josua ongelovig, terwijl hij de stok weer in de put liet zakken. En toen vertelde Harry over het bezoek van meneer Havik. ‘We moeten proberen aan een hoop dieren te komen. Ik heb een hele lijst van die meneer gekregen, met de prijzen erbij. Voor een monkey monkey krijgen we bijvoorbeeld vijftien gulden. Maar als je soms geen zin hebt......?’ zei Harry. Josua keek Harry weer even aan en plotseling kwam er een glimlach op zijn gezicht. ‘Meen je dat werkelijk? Wij? Wij samen?’ vroeg hij. ‘Ja, natuurlijk. Wij samen! Wie dacht je dan?’ zei Harry. Josua zette de stok weg. | |
[pagina 56]
| |
‘Maar je weet nu toch over mijn broertje? Ben je dan niet bang dat ik óók lepra heb?’ ‘Jô, sta nou niet te kletsen!’ zei Harry een beetje boos. ‘We kunnen wat voor je broertje doen en voor àlle patiënten daar,’ ging Harry voort. ‘Die dokter Otten heeft ons verteld dat er héél veel geld nodig is, om wat te kunnen doen. Duizenden, zei hij!’ ‘Dokter Otten?’ viel Josua hem in de rede. ‘Ja, dokter Otten! Die dokter waarvoor jij wegliep!’ ‘Maar die man... ach ja, Harry, ik weet het eigenlijk ook | |
[pagina 57]
| |
wel, maar het is voor mijn vader en moeder zo verdrietig. Mijn broertje mag nóóit meer thuis komen. Nóóit meer! Die dokter wil het niet hebben!’ ‘Het is ook heel, héél erg, Josua. Maar lepra is verschrikkelijk gevaarlijk en jullie zouden allemaal lepra kunnen krijgen, als je broertje hier was. Dan zou dat de schuld van dokter Otten zijn!’ Josua staarde voor zich uit; dáár kon hij niets tegen inbrengen. ‘Wanneer ga je beginnen met de dieren, Harry?’ vroeg hij. ‘Ik doe natuurlijk mee!’ ‘We zijn al begonnen! We moeten een boodschap sturen naar alle dorpen langs de rivier en zelf moeten we er natuurlijk ook op uit trekken.’ ‘Maar je krijgt die beesten niet voor niks en je kunt niet hengels blijven ruilen!’ meende Josua. ‘Vader heeft beloofd ons wat geld te lenen. Zodra die meneer Havik weer komt, kunnen we hem alvast verkopen wat we hebben!’ ‘Aloe?’ ‘Tja, dat vind ik eigenlijk wel jammer, maar raven staan ook op het lijstje en we kunnen er zieke mensen mee helpen!’ ‘Ik zal mijn pa ook vragen,’ zei Josua. ‘Die kent alle mensen hier op de plantage en langs de rivier!’ Intussen was vrouw Voorn teruggekomen. Uit haar baskiet hing een bos kousebandjes,Ga naar voetnoot1) terwijl ze in haar hand een bos tajerbladeren hield. ‘Mi weri, mi goedoe!’Ga naar voetnoot2) zuchtte de vrouw, en ze veegde het zweet van haar gezicht. ‘A son faja!’Ga naar voetnoot3) Ze nam uit de mand een appel en gaf die aan Harry. ‘Hier Harry, een ijsappel!’ zei ze. ‘Van Holland. Gevaarlijk lekker!’ ‘Dank u wel, vrouw Voorn,’ zei Harry. ‘Dat noemen ze zeker ijsappel, omdat ze in de vrieskamer verzonden worden,’ | |
[pagina 58]
| |
dacht hij. Op een bord voor een winkel had hij ook wel eens ‘ijskool’ gelezen! ‘Waar bewaren we de dieren?’ vroeg Josua. ‘We zullen wat hokken moeten timmeren. Achter ons huis liggen planken genoeg. We vinden ook hier of daar wel gaas,’ zei Harry. ‘Zullen we eens gaan kijken? Dàg vrouw Voorn! Tan boeng!’Ga naar voetnoot1) De jongens liepen op een drafje de plantage over. ‘Vader heeft gisteren herten in de koffietuinen gezien, Harry!’ zei Josua hijgend, toen ze voor de directeurswoning stonden. ‘Er waren ook jongen bij! Als we een beetje geluk hebben, kunnen we wel eens een jong hertje vangen, heeft Vader gezegd! Moet meneer Havik die óók hebben?’ ‘Dat zal ik 'm de volgende keer vragen,’ zei Harry. Toen ze rond het huis liepen, klonk het ‘Aloe!’ ‘Wacht, Josua, even een banaan voor Aloe halen en een stukje vlees voor het sagawinki!’ Even later stonden de vrienden voor een stapel planken achter het huis. ‘We kunnen hier wel wat uithalen, om een paar hokken te maken,’ zei Harry. ‘Waar zullen we de hokken neerzetten?’ vroeg Josua. ‘Bij het huisje van oude Hendrik,’ stelde Harry voor, ‘die kan er dan meteen een oogje op houden!’ ‘Zullen we de planken vast brengen?’ De jongens gingen direct aan de slag. ‘Hier, pak aan, deze plank moet...... een slang!!’ klonk het plotseling. ‘Waar?’ vroeg Josua. ‘Dáár, onder die plank. Toen ik deze plank wou optillen, schoot 'ie dáronder!’ Voorzichtig tilde Josua de aangewezen plank op. ‘Een tapijtslang is 't!’ constateerde Josua. | |
[pagina 59]
| |
‘Da's een boa constrictor, hè?’ zei Harry. ‘Die moeten we levend vangen, voor meneer Havik!’ De slang was onder de volgende plank gekropen. ‘Hij is flink groot, zeker wel twéé meter!’ zei Josua. ‘Heb je niet een stukje touw, Harry, dan zal ik 'm strikken!’ Weg was Harry al, om even later met een eindje touw terug te komen. Josua had intussen een stok gevonden, waaraan hij nu het touw bevestigde. Hij maakte van het touw een lasso. ‘Nou moet je met die bezemsteel onder de plank porren, dan komt'ie wel te voorschijn!’ zei Josua. Harry kreeg een rood hoofd van opwinding! ‘Pas op, dat hij niet plotseling op je afschiet, Harry,’ waarschuwde Josua. ‘Kijk uit, daar kòmt 'ie!’ De slang kwam nu geheel onder de plank uit. ‘Niet te dicht bij, Harry!’ waarschuwde Josua weer. ‘Kijk naar dat puntje van z'n staart, zie je hoe dat heen en weer gaat? Hij maakt zich gereed voor de aanval!’ Vlug en behendig legde Josua de lus om de opgeheven slangekop en liet hem tot net onder de kop zakken. Toen trok hij met een ruk de stok naar zich toe en de slang was in de strik gevangen. Josua hield nu de stok in de lucht, zodat de slang aan het touw hing. Toen greep hij de slang achter de kop. Het reptiel kronkelde zich rond Josua's arm, totdat er niets meer van de arm te zien was. De staart kronkelde zich rond Josua's hals, maar hij hield de slang stevig vast. ‘Voel je dat niet?’ vroeg Harry een beetje angstig. ‘Zolang je z'n kop maar vast houdt, heeft hij geen kracht om te wurgen,’ hijgde Josua, wie het zweet uitbrak. De slang opende zijn bek, zo ver hij kon. ‘Brrrrr, kijk eens wat een gemene tanden, pas goed op dat je niet te dicht bij die bek komt!’ zei Harry. ‘We noemen dit hier de afgodslang,’ bromde Josua, die moeite had het dier te houden. ‘Heb je niks om 'm in te doen?’ | |
[pagina 60]
| |
‘Stop 'm in die kist daar, onder de boom. Er is een deksel op en daar komt 'ie nóóit uit!’ Inmiddels was het dienstmeisje naar buiten gekomen om te zien wat er gaande was. Toen ze de slang zag, begon ze luid te gillen! ‘Mi Gado, mi Gado, mi Gado! Josua pré nanga sneki! Mi Gado!’Ga naar voetnoot1) Ondertussen waren ze bij de kist gekomen. Aloe, die rustig op een der onderste takken de banaan zat op te peuzelen, fladderde bij het zien van de slang van angst uit de boom. Hij kwam met een smak op de grond terecht. ‘Je moet me even helpen, Harry, met de staart,’ zei Josua. Harry had natuurlijk nog nooit een slang aangeraakt en hij voelde er al heel weinig voor. ‘Je hoeft niet bang te zijn, hoor, ik houd de kop goed vast!’ stelde Josua hem gerust. | |
[pagina 61]
| |
Voorzichtig greep Harry toen de staart en bevrijdde Josua van de slang. ‘Houd de staart goed vast!’ commandeerde Josua, dan gooien we 'm in de kist. Tegelijk loslaten! Eén, twéé...... drie!’ Daar lag de slang. Meteen greep Josua het deksel en sloot de kist. ‘Zo, die hebben we!’ zuchtte hij. ‘Wat moeten we 'm te eten geven?’ vroeg Harry. ‘Niets, helemaal niets! Ze kunnen maanden zonder eten, als het moet. Het zijn nuttige slangen, want ze leven hier van muizen en ratten!’ ‘Nu hebben we al drie beesten voor meneer Havik,’ zei Harry lachend. ‘Aloe is zich dood geschrokken!’ ‘Aloe!!’ riep de raaf, die op een afstand in het zand zat. ‘Wees maar gerust, hoor Aloe!’ zei Harry grinnikend, ‘meneer boa zit veilig opgeborgen.’ Hij nam Aloe op zijn vinger en zette hem weer in de boom. Aloe haastte zich naar de top. Van boa constrictors moest hij niets hebben! ‘Het zal me wel erg spijten,’ zei Harry, terwijl hij Aloe nakeek, ‘als hij verkocht wordt. Ik houd zoveel van 'm en hij kent mij al zo goed!’
De jongens droegen na dit slangeavontuur de planken naar de rivierkant. Achter het huisje van oude Hendrik begonnen ze een paar hokken te timmeren. ‘Gaan jullie een nieuw huis voor ouwe Hendrik bouwen?’ zei baas Hendrik lachend, toen hij de jongens zo druk bezig zag. ‘Nee, baas,’ antwoordde Harry. ‘We maken een paar hokken, want we gaan wilde dieren verzamelen!’ ‘Wilde dieren!’ riep de oude man verschrikt. ‘Achter mijn huisje?’ ‘Geen leeuwen en tijgers, hoor baas!’ zei Harry. ‘Nee, dat begrijp ik, meneer Harry, want die zijn er in Suriname niet. Maar maak die hokken flink stevig, want | |
[pagina 62]
| |
anders komen jullie dieren in de nacht oude Hendrik bezoeken!’ waarschuwde hij. Baas Hendrik ging naar binnen en kwam te voorschijn met twee stukken vlees, twee kluifjes. ‘Hier jongens,’ zei hij, ‘een stuk sekrepatoe meti, het lekkerste vlees wat baas Hendrik kent!’ ‘Wat is dat, sekrepatoe meti?’ vroeg Harry. ‘Schildpaddevlees,’ legde Josua uit. ‘Heb ik nog nooit geproefd!’ zei Harry. ‘Maar ik wil het wel eens proberen.’ ‘Schildpad is mijn treef!’ zei Josua. ‘Treef?’ vroeg Harry weer. ‘Tja,’ zei baas Hendrik lachend, ‘meneer Harry, een treef is een gek ding! Als wij geboren worden, krijgen we vaak een treef, die we ons hele leven houden.’ ‘Maar wat is dat voor een ding, baas, een treef?’ ‘Kijk, dat zit zó. Als je treef schildpad is, dan mag je je hele leven geen schildpaddevlees eten!’ ‘En wat gebeurt er, als je het tóch eet?’ ‘Dan word je erg ziek en je krijgt uitslag,’ zei de oude baas. ‘Maar wie vertelt je wat je treef is?’ vroeg Harry ongelovig. ‘Luister. Ik heb bijvoorbeeld óók een treef. Vis, àlle vis,’ vervolgde baas Hendrik. ‘Op de dag dat ik geboren werd, droomde een buurvrouw over een man met een vis in de hand. Vóórdat ze kon zien, wat voor sóórt vis het was, werd ze wakker. Nu heb ik treef voor àlle vis!’ Harry wist niet wat hij dáár van moest denken. Hij had wel geleerd niet alles, wat hij niet begreep, maar opzij te schuiven als bijgeloof! ‘Ik ken iemand die witte kip als treef heeft. Elke andere kleur is geen treef!’ zei Josua. ‘Heeft iedere Surinamer een treef?’ vroeg Harry. ‘O nee, lang niet. Je hoort er tegenwoordig veel minder van,’ vertelde baas Hendrik. | |
[pagina 63]
| |
‘Hoe smaakt het vlees, meneer Harry?’ vroeg de oude neger. ‘Heerlijk, baas!’ zei Harry. ‘Heb je wel eens schildpadeieren gegeten, meneer Harry?’ ‘Nee, ik wist niet dat die ook al gegeten werden!’ zei Harry verbaasd. ‘Als kind,’ vervolgde baas Hendrik, ‘ging ik wel eens op het strand die eieren zoeken.’ ‘Liggen die dan zomaar op het strand?’ ‘Nee, meneer Harry, maar ze zijn toch makkelijk te vinden. De mama schildpadden kruipen hoog het strand op om hun eieren te leggen. Daar graven ze met de achterpoten een kuiltje en leggen er soms wel tweehonderd eieren in. Dat kuiltje maken ze weer dicht en stampen de grond zelfs weer vast ook.’ ‘Stampen de grond weer vast?’ ‘Ja zeker! Ze gaan dan op het dichtgemaakte kuiltje zitten. Ze tillen zich met hun korte pootjes wat op en laten zich dan weer neervallen. Dat gaat zo'n tijdje door!’ ‘Dus ze graven een kuiltje en maken het weer dicht. Nèt als onze poes!’ zei Harry lachend. ‘Maar dàn zijn die eieren toch erg moeilijk te vinden, baas Hendrik,’ zei Harry. ‘Nee, want als de schildpad naar de zee terug kruipt, laat hij een heel spoor in het zand achter.’ ‘Dus je hoeft maar dat spoor te volgen en je komt vanzelf bij de eieren!’ zei Harry. ‘Zo is het!’ zei baas Hendrik. ‘Kom, zo schieten we nóóit op,’ zei Harry lachend. ‘Baas Hendrik, u houdt ons van ons werk met uw verhalen!’ Hij nam zijn hamer op en begon weer ijverig te timmeren. Josua zat nog in gedachten verzonken. ‘Vooruit, Josua!’ riep Harry. ‘Jouw treef is wèrken, geloof ik!’ |
|