Aan de rand van het Surinaamse oerwoud
(1960)–Constant Butner– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 41]
| |
Oude Hendrik vertelt.Die volgende week moest Harry telkens aan Josua's broertje denken. Als hij 's avonds zijn huiswerk zat te maken, waren vaak zijn gedachten bij het ongelukkige ventje in plaats van bij de tachtigjarige oorlog of zijn sommen. Met Vader had hij lang over het ongeluk in de familie Voorn gepraat, maar ze waren natuurlijk niet tot een oplossing gekomen. Wat kon hij doen? Vader en Moeder waren op een middag naar de Bethellastichting geweest. Ze hadden Harry eerst willen meenemen, maar later hadden ze het beter gevonden van niet. Toen ze weer thuiskwamen had Harry direct gevraagd: ‘En, hoe was het daar? Heb je Josua's broertje gezien?’ En nog veel meer. Vader had alleen geantwoord: ‘Vreselijk, jongen.’ Toen had Harry verder gezwegen. Josua zag hij nog maar heel weinig. Wel ging hij na schooltijd naar het huisje van de Voorns, maar meestal was Josua weg. Als hij met zijn vriend samen was, was hij erg stil en had nergens zin in. Baas Voorn had al eens gevraagd: ‘Wat is er tussen jou en Josua, Harry?’ Maar Harry had baas Voorn niets gezegd. Het was zo moeilijk daarover te praten. Op een middag, toen de beide jongens over de plantage slenterden, had Harry voorzichtig iets over Josua's broertje gezegd, maar Josua had geantwoord: ‘Nu weet je het. Mijn broertje heeft lepra en je hoeft niet meer met me om te gaan, hoor! Ik weet wel wat je denkt!’ En toen was hij hard weggelopen. | |
[pagina 42]
| |
Dagen gingen er voorbij, dat Harry ook niet meer naar de woning van Voorn ging. Hij had er erg het land over. Vader had gezegd, toen Harry hem vertelde wat er gebeurd was: ‘Josua trekt wel bij. Veel mensen in Suriname schamen zich ervoor, wanneer ze lepra in de familie hebben. Dat is natuurlijk helemaal verkeerd. Maar het komt ook, doordat het volk eigenlijk nog te weinig van lepra af weet.’ Omdat Harry zich zonder Josua zo alleen voelde, ging hij vaak 's middags een praatje maken met baas Hendrik, een oude neger, die zijn hele leven op Rustenburg had doorgebracht. De oude baas wist niet precies hoe oud hij was. Hij | |
[pagina 43]
| |
was geboren een paar jaar nadat de slavernij in Suriname was opgeheven. Dat was in 1863. Dus baas Hendrik, ouwe Hendrik, zoals hij vaak genoemd werd, moest nu wel bijna negentig jaar oud zijn! Baas Hendrik kon prachtig vertellen over vroeger. De oude man werkte natuurlijk niet meer. Als beloning voor zijn jarenlange trouwe dienst op plantage Rustenburg, mocht hij daar nu in zijn huisje blijven wonen, terwijl vrouw Voorn voor zijn maaltijden zorgde. Het huisje lag aan de waterkant, vlak bij de steiger, waar de oude hakkeplof gemeerd lag en zo kon baas Hendrik daar nog een oogje in 't zeil houden. Op zekere middag, toen Harry een wandeling langs de rivier maakte, zag hij baas Hendrik voor zijn huisje zitten. ‘Fa joe tan,Ga naar voetnoot1) baas Hendrik!’ riep Harry al van verre. ‘Me de boen,Ga naar voetnoot2) meneer Harry,’ was het antwoord. ‘Aan de wandel, meneer Harry?’ ‘Baas Hendrik, was uw vader slaaf?’ vroeg Harry, toen hij dichterbij gekomen was, ineens. ‘Mijn vader? Nou jongen, dan moet ouwe Hendrik heel ver teruggaan. Maar die was slaaf op deze plantage.’ ‘Hier op Rustenburg?’ ‘Hier op Rustenburg, ja! Mijn moeder was slavin op deze plantage. Toen ze vrij werden, zijn ze hier gebleven. Mijn moeder was nénéGa naar voetnoot3) voor de kinderen in het huis van de directeur. Mijn vader deed op de plantage zwaar werk.’ ‘Waren er veel slaven in Suriname, baas?’ ‘Aardig wat, hoor! Er waren in Suriname meer slaven, dan vrije mensen. Op de emancipatiedag,Ga naar voetnoot4) dat was één juli 1863, werden er meer dan 30.000 slaven vrij gemaakt.’ ‘Bleven die mensen toen op de plantages?’ ‘Elke vrijgemaakte slaaf moest een werkcontract voor een aantal jaren aangaan. Dat was één van de voorwaarden bij het vrijmaken.’ | |
[pagina 44]
| |
‘En daarna?’ vroeg Harry belangstellend. ‘Daarna zijn ze bijna allemaal van de plantages weggetrokken.’ ‘Kun je nu aan iemand zien, of hij afstamt van een slaaf of niet, baas Hendrik?’ ‘Nee, meneer Harry, dat kan je niet zien,’ was het antwoord. ‘De bosnegers zijn zuivere afstammelingen van de slaven. In de slaventijd vluchtten er veel de bossen in en die hebben daar stammen gevormd.’ ‘Wat gebeurde er, als ze zo'n weggelopen slaaf weer te pakken kregen?’ vroeg Harry. ‘Nou, die was er niet best aan toe! Om een voorbeeld te stellen, werden ze zelfs wel eens levend verbrand,’ zei de oude man ernstig. ‘Verschrikkelijk! Wat waren die blanke meesters onmenselijk. Wat zullen die slaven te lijden hebben gehad!’ zei Harry verontwaardigd. ‘Ja, meneer Harry, dat hadden ze zeker. Maar vergeet u niet, dat er ook veel negers slavenhouders waren. Die waren minstens even wreed. U moest eens weten hoe nù vaak nog de straffen bij de bosnegers zijn! Mijn moeder en vader zijn hier op Rustenburg gebleven, want ze hebben er altijd een goede behandeling gehad.’ ‘En daarom zit u er nog?’ ‘Precies zo, meneer Harry,’ antwoordde oude Hendrik. ‘Ik ben een oude zwarte man en ik heb veel meegemaakt. Maar als ik straks voorgoed mijn ogen sluit, dan is 't met een tevreden hart. We leven in andere tijden, meneer Harry. Voor de negers worden de tijden beter, maar zoiets gaat langzaam.’ ‘Mag ik u eens een gekke vraag doen, baas?’ vroeg Harry plotseling. ‘Vraagt u maar, hoor. Ouwe Hendrik zal wel antwoorden, meneer Harry.’ ‘Baas Hendrik, is het...... eh...... is het nooit eens in uw | |
[pagina 45]
| |
leven voorgekomen dat u dacht: “Hè, ik wou dat ik een blanke was”?’ Even keek de oude man op. ‘Nou, meneer Harry, toen ik nog in mijn jonge jaren was, ja, toen wel eens. Als ik zo die Hollanders om me heen zag, dan dacht ik wel eens: “Wat zijn die toch bevoordeeld”. Maar daar ben ik later heus wel van teruggekomen. De kleur van de huid maakt een mens niet gelukkig! Het is wat er in zit, meneer Harry. Dàt is belangrijk! De zwarte en de blanke mensen moeten elkaar trachten te begrijpen, maar dat, meneer Harry, is een probleem waar de grote geleerden nog mee in hun maag zitten. Ouwe Hendrik zal niet proberen het op te lossen!’ voegde hij er lachend aan toe. ‘Maar ik had het over emancipatie. Toen alle vrijgemaakte slaven later van de plantages wegtrokken, werden er arbeidskrachten geïmporteerd. Laat me eens kijken!’ Nadenkend streek baas Hendrik over zijn kin. ‘Eerst werden Chinezen hier gebracht, als contractarbeiders. Maar die gingen in de handel of terug naar hun land. Dat was nog vóór mijn tijd, meneer Harry. Daarna werden arbeiders gehaald uit Brits-Indië. Op de plantages hadden ze er niet veel aan, want het waren meestal landbouwers. Toch herinner ik me wel, dat we hier op de koffieplantage een aantal Indiërs hadden.’ ‘Waren dat ook contractarbeiders, baas?’ vroeg Harry. ‘Ja, zeker. Maar na afloop van het contract konden ze op gemakkelijke voorwaarden grond kopen. En zo zijn er velen gebleven.’ ‘Maar er zijn toch ook Javanen hier gebracht als contractarbeiders?’ Ja, maar die kwamen daarna. Dat waren betere arbeiders voor de plantages en die hebben we hier toen verder altijd gehad.’ ‘Hoe komt het, dat we nu zo moeilijk mensen kunnen krijgen voor de plantages, baas Hendrik?’ ‘Wel, daar de lonen in de stad met de jaren omhoog gegaan | |
[pagina 46]
| |
waren, trokken veel arbeiders naar de stad. De koffieprijzen zakten en de lonen op de plantages gingen omlaag. Bovendien gaan vele Javanen naar Indonesië terug, in de hoop daar een beter bestaan te vinden.’ ‘Wat verdiende vroeger een plantagearbeider, baas?’ ‘Nou, in mijn jonge jaren verdiende een volwassen man ongeveer zestig cent per dag. Als jongen van vijftien kreeg ik toen veertig cent per dag. Als je zuinig leefde, kon je daar zelfs nog van sparen ook. Zo zijn de Indiërs aan hun grondbezit gekomen. Ze hebben van hun dagloon nog flink weten over te sparen ook!’ ‘En de Javanen?’ ‘Die waren minder spaarzaam en minder op hun zelfstandigheid gesteld. De meesten zijn na afloop van het contract dan ook in loondienst gebleven.’ ‘Het is in Suriname nogal een mengelmoes van volken,’ vond Harry. ‘Zeker, meneer Harry. We hebben hier Creolen, Indianen, Bosnegers, Chinezen, Javanen, Brits-Indiërs en Europeanen van vele nationaliteiten. Er zijn vroeger ook wel contractarbeiders van Madeira gehaald. U moet maar eens opletten hoeveel Portugese namen u in Suriname vindt.’ ‘Wel, baas Hendrik, ik stap weer eens op!’ Die baas Hendrik wist z'n weetje wel! ‘Tot ziens, baas!’ ‘Dag meneer Harry,’ antwoordde de oude man. ‘De groeten aan uw vader!’ |
|