borgd was (zie: telegram aan den. Rijkspresident op 12-7-'33) kon aangaande het verloop van den kerkstrijd slechts onvoldoende ingelicht worden. Het zoogenaamde ‘bevredigingswerk’, dat met de instelling van het Rijkskerk-ministerie en de benoeming der kerkcommissies aangevangen was, heeft wel eenige, te voren onder toelating van den Staat door staatsambtenaren en leden der partij veroorzaakte misstanden opgeheven, maar de evangelische christen, die nauwkeuriger toeziet, bemerkt, dat door dit bevredigingswerk de kerk, wat haar bestuur en haar financiën betreft, afhankelijk van den Staat gehouden, van de vrijheid harer verkondiging en inrichting beroofd en tot het dulden der dwaalleer gedwongen wordt. Het moet hem diep schokken, dat de praeambule van de wet van 24-9-'35, welke de ‘bevrediging’ inleidt, in haar uiteenzetting van het ontstaan der onrust in de Duitsche Evangelische Kerk niet met de waarheid overeenstemt en allerlei ingrijpen van den Staat in de kerk als een niet-ingrijpen voorstelt, ja, als diensten, door den Staat aan de kerk bewezen.
Aan de evangelische leden der gemeente, die vasthouden aan het geopenbaarde Woord van God en aan de belijdenis der vaderen en die juist daarom weten, wat zij als christenen aan hun volk en zijn regeering verschuldigd zijn, is door dit optreden van den Staat een nauwelijks te dragen last opgelegd.