voegden Rijksbisschop getroffen overeenkomst haar eigen jeugdorganisaties ontnomen. Maar ook de in die overeenkomst aan de Evangelische kerk gewaarborgde verzorging van de evangelische leden der nationaal-socialistische jeugdorganisaties wordt in menig opzicht bemoeilijkt. Steeds weder wordt, van de hoogste leiders der georganiseerde jeugd af tot de laagste instanties toe, voor de evangelische jeugd hun kerk verachtelijk gemaakt en in verdenking gebracht en getracht om het geloof in de aan haar toevertrouwde Openbaring te ondergraven. (Zie o.a. het Obergau-bevel 8/35 van den Obergau van den Meisjesbond van 5-12-'35: ‘Niet alleen aan leidsters, maar ook aan alle meisjes verbied ik van nu af het optreden als helpster, in welken tak ook van confessioneelen arbeid (helpster bij kindergodsdienstoefeningen enz.)’. Uithang-billet van de Hitler-jeugd te Halle-Saale: ‘Waar zijn de vijanden van onze Hitlerjeugd? De geloofsfanaticus, die nog heden met heimwee-vollen, naar boven gerichten blik op de knieën valt, zijn tijd doorbrengt met het bezoeken van de kerk en gebeden...Wij, als Hitler-jongeren, kunnen slechts vol verachting of spot de jonge menschen aanzien, die heden nog steeds naar hun belachelijke evangelische of katholieke clubs loopen, om zich over te geven aan hoogst overbodigen, godsdienstigen gevoelsdommel’. Baldur v. Schirach op 5-11-'35: ‘De weg van Rosenberg is ook de weg van de Duitsche jeugd’). Terwijl de tegenwoordige Staat zich officiëel houdt aan het positieve christendom, bieden zijn nieuwe instellingen als het landjaar of de arbeidsdienst zoo goed als geen mogelijkheden voor de geestelijke verzorging van hen, die daar bij betrokken zijn; bij deze is zelfs het contact van den zielzorger met zijn jonge gemeenteleden, zooals door persoonlijk bezoek of
ook maar door de toezending van evangelische