Het nationaalsocialisme als bedreiging van de kerk: de les van Duitschland!
(1937)–J.J. Buskes– Auteursrecht onbekend
[pagina 41]
| |
Het protestschrijven van de Duitsche evangelische kerk aan rijkskanselier Hitler.De Duitsche Evangelische Kerk, vertegenwoordigd door de geestelijke leden harer Voorloopige Leiding en den deze terzijde staanden Raad, brengt den Führer en Rijkskanselier haar eerbiedigen groet. De Duitsche Evangelische Kerk is met den Führer en zijn raadslieden nauw verbonden door de voorbede, welke zij in het openbaar en in stilte voor volk, staat en regeering doet. Daarom heeft de Voorloopige Leiding der Duitsche Evangelische Kerk samen met den Raad der Duitsche Evangelische Kerk het op zich mogen nemen om de bezorgdheid en de vrees, die vele Christenen in gemeenten, broederraden en kerkleidingen met het oog op de toekomst van het evangelische geloof en van de evangelische kerk in Duitschland vervullen en die zij langdurig en ernstig ingedacht heeft, in het onderhavige schrijven tot uitdrukking te brengen. Zij doet dit schrijven toekomen in gehoorzaamheid aan haar goddelijke opdracht om voor een ieder - ook voor de heeren en gebieders der volken - onbeschroomd Zijn Woord te spreken en getuigenis af te leggen van Zijn gebod. Zij vertrouwt erop, dat God zelf haar de wijsheid schenkt om haar opdracht zoo duidelijk en ondubbelzinnig te volvoeren, dat daarbij haar zorg voor het christelijk geweten en haar liefde voor het Duitsche volk gelijkelijk, zonder dat er van misverstand sprake kan zijn, blijken. | |
[pagina 42]
| |
In ieder geval weten wij ons bij onze vertoogen, evenals onze ambtsvoorgangers in hun helaas zonder merkbare uitwerking gebleven schrijven van 11 April 1935, uitsluitend door den éénen plicht gedreven om de lijdende, in verwarring gebrachte en in gevaar verkeerende leden der evangelische kerk door ons woord en onze voorspraak te helpen. Er is ons alles aan gelegen, dat de Rijksregeering in haar uiteenzettingen deze stem der bezorgdheid over de aan de kerk toevertrouwde zielen klaar en duidelijk beluistere. De Heer der kerk zegt: ‘Wat baat het een mensch, zoo hij de geheele wereld gewint, en lijdt schade zijner ziel? Of wat zal een mensch geven tot lossing van zijn ziel?’ Dit woord wijst de grootte en den ernst aan van den dienst, waartoe de kerk van Godswege geroepen is. Het herinnert tevens aan de grenzen, die aan alle aardsche machten en hun streven gesteld zijn. Het wijst eindelijk op het gevaar, waarvan altijd wederom ontelbare menschen, en onder hen ook leden der kerk, het slachtoffer dreigen te worden. |
|