Het nationaalsocialisme als bedreiging van de kerk: de les van Duitschland!
(1937)–J.J. Buskes– Auteursrecht onbekend
[pagina 37]
| |
systeem van het Nationaalsocialisme aan een vernietigende kritiek wordt onderworpen. En dat in het licht van het Evangelie van Jezus Christus. Aan het einde van deze brochure nemen wij dit protestschrijven in zijn geheel op. In de Duitsche pers is dit schrijven met geen enkel woord vermeld geworden. Waarschijnlijk heeft Hitler het nooit onder de oogen gehad. Het is naar het kerkministerie gezonden, dat verklaarde, dat de leiding van de belijdeniskerk illegaal is en daarom dit stuk ter zijde legde. Een antwoord werd nooit ontvangen.
Wij hebben getracht, aan de hand van controleerbare feiten en getuigenissen te laten zien, hoe in Duitschland de nationaalsocialistische staat op volkomen ongeoorloofde wijze in het leven van de kerk heeft ingegrepen. Toch gelooven wij niet, dat de verklaring, door Hitler aan het begin van het nationaalsocialistisch regiem afgelegd, onoprecht was. Hitler wilde de rechten van de kerk inderdaad niet schenden. Hitler wilde evenmin de prediking van het evangelie van Jezus Christus belemmeren. Maar één ding mogen wij niet vergeten. Hitler denkt aan een kerk, die zich bezig houdt met den hemel en de eeuwigheid, die geen boodschap heeft voor de aarde en den tijd, hij denkt aan een kerk, op welke de staat rekenen kan. Hitler heeft wel waarlijk aan de kerk vrijheid beloofd. De onuitgesproken maar wel wezenlijk stilzwijgend gestelde voorwaarde, van welke de vervulling van deze belofte afhankelijk was, was echter deze, dat de staat op de kerk zou | |
[pagina 38]
| |
kunnen rekenen. In zijn radiorede aan den vooravond der kerkelijke verkiezingen in het voorjaar van 1933 zei Hitler: Het Nationaalsocialisme heeft steeds de verzekering gegeven, dat het besloten is, de christelijke kerken in staatsbescherming te nemen. De kerken zelf kunnen er geen oogenblik over in twijfel zijn, dat zij die bescherming noodig hebben en slechts door den staat in staat worden gesteld, hun religieuze missie te vervullen. Ja, de kerken eischen deze bescherming. De staat eischt daartegenover, dat de kerken hem iederen steun zullen verschaffen, dien hij noodig heeft. Kerken, die in dat opzicht niet op resultaten kunnen wijzen, zijn voor de staat even waardeloos als de staat waardeloos is voor de kerken, tegenover welke hij zijn plichten niet kan vervullen. Men kan vragen hoe het komt, dat Hitler niet begrepen heeft, dat er tegen de vervulling van zijn voorwaarde van kerkelijke zijde bezwaren zouden zijn. Het antwoord moet luiden, dat men in de officiëele kringen van het Nationaalsocialisme vrijwel geheel onbekend is met en daarom ook weinig of niets verstaat van de bezwaren der kerkelijke oppositie. Dat de kerk heel het leven van deze wereld, dus ook het doen en laten van den staat, onder de kritiek van het evangelie van Jezus Christus moet stellen, wil zij waarlijk kerk zijn, begrijpt men niet alleen niet, maar weet men zelfs niet eens. De kerk is er voor de ziel en het persoonlijk geloofsleven en verder verwacht men dat de kerk het nationaalsocialistisch bewustzijn met het evangelie sanctionneeren en wijden zal. Mr. Stufkens heeft terecht gezegd dat deze houding niet een erkenning, maar een loochening van de kerk naar haar wezen beteekent. Zij is geen verdraagzaamheid. Zij is onverschilligheid. | |
[pagina 39]
| |
Ook de kerk moet gelijkgeschakeld worden. Is zij tot die gelijkschakeling niet bereid en zij kan daartoe als kerk van Jezus Christus nooit bereid zijn, dan stelt zij, zoo redeneert Hitler, het evangelie in dienst van de politiek, dan is zij staatsgevaarlijk, dan ondermijnt zij het Nationaalsocialisme, dan moet de vrijheid haar ontnomen worden. Het nu eens aanbevolen en dan weer onuitgesproken ideaal blijft de ééne Duitsche nationale kerk. Rosenberg propageert deze kerk bij den voortduur. Müller en Jaeger hebben zich enkele malen uitgesproken op een wijze, die ook in deze richting wijst. Van Hitler fluistert men, dat hij in zijn hart deze kerk wil. Hoe zou het anders kunnen? Deze kerk is de consequentie van de nationaalsocialistische levens- en wereldbeschouwing. Een Nationaalsocialisme dat de volkseenheid als het hoogste goed vereert, kan niet anders en mag niet anders. Het heeft zich echter vergist, toen het meende, dat de opbouw van het nationaalsocialistische Duitschland ook beteekenen zou, dat de Protestantsche kerk en de Roomsche kerk in enkele jaren plaats zouden maken voor de ééne Duitsche nationale kerk. Hoe de houding van den staat tegenover de kerk in de komende jaren zal zijn, kunnen wij slechts gissen. De staat heeft de kerk niet geheel en al kunnen gelijkschakelen. Van de stichting van de ééne Duitsche nationale kerk is voorloopig geen sprake. Alles wijst er op, dat men, nu men de kerk heeft leeren kennen op een wijze, waarop men nooit vermoed had haar te zullen leeren kennen, trachten zal, haar tot een secte te degradeeren, het Duitsche volk onkerkelijk te maken, de oudere generatie te isoleeren en te laten | |
[pagina 40]
| |
afsterven, de jeugd van de kerk te vervreemden, haar op te voeden tot ‘een positief christendom’ en zoo de kerk tot een quantité negligable te maken. Dit zal echter alleen mogelijk zijn, doordat de staat de rechten van de kerk blijft schenden op de wijze, waarop dat in dit vlugschrift beschreven werd. Het Nationaalsocialisme eischt nu eenmaal heel het leven voor zich op. Het kan op dezen eisch geen enkele uitzondering toelaten. De staat beheerscht geheel het leven. De staat zegt wat wij te doen en te laten hebben. De staat bepaalt, wat wij denken mogen. De staat stelt de normen voor ons handelen vast. Daarom eischt de staat van de kerk niet alleen zakelijke erkenning - daartoe is de kerk bereid - maar ook sanctie van zijn tegenwoordigen vorm en erkenning van zijn eigenlijke doelstellingen en daartoe is de kerk Goddank voor een groot gedeelte niet bereid en daartoe mag zij als kerk van Jezus Christus onder geen voorwaarde bereid zijn. De kerk van Jezus Christus heeft den staat nu eenmaal te herinneren aan zijn grenzen. Maar de nationaalsocialistische staat kent geen grenzen. Hij eischt ook de ziel van het volk voor zich op. Daarom heeft Karl Barth gelijk: de kerk kan onder het Nationaalsocialisme alleen maar lijden, zij kan niet Jezus Christus en tegelijkertijd ook nog Adolf Hitler belijden. |
|