Niemöller heeft dan ook een aanval op deze commissie gedaan in zijn in beslag genomen vlugschrift: ‘De staatskerk is daar’.
Kerrl heeft 2 December 1935 verschillende verordeningen afgekondigd, die het werk van de belijdeniskerk en de broederraden onmogelijk maken. Hij deed dat in opdracht van den staat en geheel buiten de kerkbesturen om. Hij kon dan ook op 27 November tegen den Pruisischen broederraad zeggen:
Ik duld niet meer, dat broederraden zich aanmatigen zich te mengen in de innerlijke zaken van de kerken.
Mijne heeren, de belijdeniskerk is het niet, maar ik ben het, die de orde in de kerk te handhaven heb. Ik kan, evenals de Führer zeggen: mijn gedachte bij dag en mijn droom bij nacht is Duitschland. Ik heb het innerlijk, onverwoestbare verlangen, dat gij uw eigen inzichten prijsgeeft en U conformeert aan de inzichten van den staat.
De belijdeniskerk moet vernietigd worden. Daartoe moet haar alle arbeid onmogelijk worden gemaakt. Alles wat zij doet, moet als illegaal worden gekwalificeerd. Als organisatie wordt zij rechtloos.
Geen wonder, dat Karl Barth in de ‘Basler Nachrichte’ van 4 December 1935 deze verordeningen van Kerrl den nationaalsocialistischen aanval op het wezen, dat wil zeggen op het geloof en de belijdenis van de Evangelische Kerk noemde.
De belijdeniskerk heeft zich tot op den dag van vandaag tegen het optreden van Kerrl verzet.
Niemöller was de eerste. Hij zei 3 December 1935 in een godsdienstoefening den Rijkskerkminister openlijk de gehoorzaamheid op en verklaarde, dat diens verordeningen voor hem van nul en geener waarde waren. Tienduizend