De kerkelijke pers.
Wij zagen, hoe reeds bij de kerkelijke verkiezingen van 1933 aan de kerkelijke oppositie alle mogelijkheid, om zich via de pers en de radio te uiten, ontnomen werd.
Daarbij is het echter niet gebleven.
Van staatswege zijn voortdurend verordeningen uitgevaardigd, die elk publiek kerkelijk gesprek verboden en zoo aan de kerkelijke oppositie elke publieke actie onmogelijk maakten.
Zoo vaardigde de Rijksbisschop op aansporing van staatscommissaris Jaeger 4 Januari 1934 een noodverordening uit, die alle kritiek op de kerkleiding, hetzij in woord, hetzij in geschrift, verbood, onder bedreiging van schorsing en afzetting.
9 Juli 1934 kwam een verordening af van den Rijksminister van binnenlandsche zaken, Frick, die alle spreken over den kerkstrijd, in vergadering, in de pers, in vlugschriften, verbood. Nygren deelt mede, dat deze verordening afgekondigd werd onder invloed van den chef der Gestapo (Geheime Staatspolizei) Himmler (blz. 74).
Kerkelijke bladen beteekenden na 9 Juli 1934 vrijwel niets meer. Heele pagina's werden met drukinkt bedekt, om reeds afgedrukte mededeelingen onleesbaar te maken. Over den kerkelijken strijd moest in alle talen gezwegen worden. Alleen de Rijksbisschop mocht spreken. Deze kerkelijke tijdschriften zullen eenmaal gelden als gewichtige documenten, die getuigen van de vrijheid, die de nationaalsocialistische staat aan de kerk in het jaar 1934 gunde.
Een dag later, 10 Juli 1934, verscheen Müller's kerkwet inzake de protestantsche pers. De geheele pers werd onder toezicht van den Rijksbisschop gesteld.
11 Juli 1934 diende Koch, een der leiders van de kerkelijke