Het nationaalsocialisme als bedreiging van de kerk: de les van Duitschland!
(1937)–J.J. Buskes– Auteursrecht onbekend‘Positief Christendom’.Wij beginnen met het program van de N.S.D.A.P., het bekende program van de 25 punten, in 1920 vastgesteld op den partijdag te München. Dit program is nooit gewijzigd. Voor ons is artikel 24 van belang: ‘Wij eischen de vrijheid van alle religieuze confessies in den staat, voorzoover zij het bestaan van den staat niet in gevaar brengen of met het zedelijk besef van het Germaansche ras in botsing komen. De partij als zoodanig staat op het standpunt van een positief christendom, zonder zich te binden aan een bepaalde confessie.’ | |
[pagina 7]
| |
Gottfried Feder, dien wij gerust mogen beschouwen als den officieelen commentator van het program, legt er allen nadruk op, dat de N.S.D.A.P. krachtens dit artikel den christelijken godsdienst in geen enkel opzicht wil aantasten. Wel verzet de partij zich tegen de verbinding van godsdienst en politiek. De verhouding van mensch tot God is daarvoor te hoog en te heilig. Vele christenen vinden zoowel artikel 24 als Feder's toelichting prachtig. Wat wil de kerk nog meer, dan dat de Nationaalsocialistische staat zich stelt op den grondslag van een positief christendom? De N.S.B. in Nederland is over dit positieve christendom enthousiast en in ‘Volk en Vaderland’ is het parool ‘een positief christendom’ schering en inslag. Wat men onder een positief christendom verstaat, is evenwel nooit positief uitgesproken. De partijleiding heeft zich nimmer aan een officiëele exegese gewaagd. Toch moeten wij weten, wat het positieve christendom van artikel 24 beteekent. Wij leggen de vraag naar de beteekenis van de woorden ‘positief christendom’ allereerst voor aan Hitler. Zijn beschouwingen in ‘Mein Kampf’ maken heel veel duidelijk. Wanneer Hitler Protestantisme en Roomsch-Katholicisme waardeert, doet hij dat niet ter wille van het waarheidsgehalte dezer beide confessies. Zijn waardeering geldt de antiindividualistische tendenz en de saambindende kracht van deze confessies. Zij hebben waarde, omdat zij het Volkstum, de volksverbondenheid, sterken en wijden. Hier werken niet godsdienstige, maar nationaal-socialistische motieven. Het christendom is een ‘jenseits’-religie en heeft daarom alleen betrekking op het hiernamaals. De nationaalsocialistische wereldbeschouwing heeft de pre- | |
[pagina 8]
| |
tentie, het geheele leven van den mensch te bepalen. Hitler waardeert het christendom dan ook alleen, omdat en voorzoover het bereid is als de religieuze bekroning en omlijsting van de nationaalsocialistische wereldbeschouwing dienst te doen. Het nationale is de alles beheerschende factor. Hitler denkt aan den oorlog: Protestantsche dominé of roomsche pastoor, het maakte geen verschil uit, zij hebben beiden ontzaglijk veel bijgedragen tot handhaving van onze weerstandskracht, niet alleen aan het front, maar nog veel meer in het vaderland zelf. In deze jaren en vooral aan het begin bestond er in beide kampen slechts één heilig Duitsch rijk, voor welks bestaan en toekomst een ieder zijn hemel aanriep (blz. 124). Protestantisme en Roomsch-Katholicisme worden gewaardeerd als stutten van het ééne heilige Duitsche rijk. De hemel mag gerust worden aangeroepen, ja, maar voor het bestaan en de toekomst van dit rijk. Wanneer Hitler dan ook zijn door zijn verdedigers zoo telkens opnieuw geciteerde woorden schrijft: Voor den politieken leider behooren de religieuze overtuigingen en instellingen van zijn volk onaantastbaar te zijn (blz. 127), moeten wij deze woorden waardeeren in het licht van zijn eigen toelichting: Een andere houding, zou inzonderheid in Duitschland tot een catastrophe leiden. Wanneer de kerk zich echter niet uitsluitend op den hemel en de eeuwigheid richt, maar het evangelie van Jezus Christus verstaat, predikt en toepast als een boodschap voor de aarde en den tijd, dan spreekt Hitler dadelijk over een misbruik van de religie voor politieke doeleinden. | |
[pagina 9]
| |
De kerk mag zich niet bemoeien met de dingen van deze wereld. Zij heeft, om het woord van den door Hitler tot kerkminister benoemden Dr. Kerrl te gebruiken, niets met de practische dingen van het leven te maken (16 October 1935 te Berlijn). Een christen, die uit gehoorzaamheid aan het evangelie van Jezus Christus in conflict komt met de eischen van het Nationaalsocialisme is een gewetenloos mensch, die den godsdienst ondergeschikt maakt aan zijn politiek gesjacher en Hitler is wel zoo vriendelijk, om aan deze kwalificatie toe te voegen, dat de slimme vossen dat zelf maar al te goed weten (bl. 125). Zoo kon Hitler dan ook, volkomen in overeenstemming met artikel 24, in zijn regeeringsverklaring van 23 Maart 1933 officieel bekend maken: De nationale regeering ziet in de beide christelijke confessies zeer belangrijke factoren voor de instandhouding van het volkswezen. Maar evenzeer in overeenstemming met artikel 24 kon hij enkele maanden later, 27 Augustus 1933, op een leidersbijeenkomst te Bad Godesberg zeggen: De eenheid der Duitschers moet door de nieuwe wereldbeschouwing tot stand worden gebracht, daar het christendom in zijn tegenwoordigen vorm niet meer aan de eischen, die aan de dragers der volkseenheid gesteld worden, voldoet. Op den rijkspartijdag te Neurenberg in 1935 verklaarde Hitler: Het christendom bood bij de eerste aaneensluiting van alle Duitsche stammen de religieuze en zedelijke wereldbeschouwing. De nationaalsocialistische levens- en wereldbeschouwing evenwel is voor hem de uitdrukking van de vandaag levende en eeuwige substantie van het ééne Duitsche volk: | |
[pagina 10]
| |
Doordat wij het volk als het blijvende en het zijnde erkennen, is het volk voor ons het eenige doel. Zijn instandhouding roept eigenlijk eerst de gedachten in het leven en maakt ze van beteekenis. Omgekeerd maakt de vernietiging van het volk alle gedachten waardeloos en wezenloos. Ook religie heeft dan alleen beteekenis, wanneer zij de instandhouding van de levende substantie der menschheid dient. Wanneer de volken als zoodanig eenmaal zijn onder gegaan, blijven noch de religies noch de staten als eeuwigheidsverschijnselen over. Het positieve christendom, dat Hitler propageert, is een christendom, dat zich ten doel stelt, de substantie van het Duitsche volk in stand te houden. De consequentie van deze beschouwingen, welke door Hitler nooit openlijk getrokken is, al is het in de kringen van de kerkelijke oppositie een publiek geheim, dat Hitler haar voor zichzelf wel waarlijk getrokken heeft, is de ééne nationale Duitsche kerk, de kerk van het Derde Rijk, op welke de staat altijd en onder alle omstandigheden rekenen kan. Naast het getuigenis van Hitler stellen wij dat van Rosenberg, die voor het trekken van de consequentie geen oogenblik terugschrikt. Rosenberg is niet ‘de eerste de beste’ Nationaalsocialist. Na Hitler is hij wel waarlijk de eerste en de beste. Zijn antichristelijk boek ‘Der Mythus des zwanzigsten Jahrhunderts’ staat als nummer twee op de door het Ministerie van Onderwijs opgestelde lijst van boeken die in iedere schoolbibliotheek aanwezig moeten zijnGa naar voetnoot1). Nummer één is | |
[pagina 11]
| |
‘Mein Kampf’ van Hitler. Rosenberg is hoofdredacteur van het regeeringsorgaan de ‘Völkische Beobachter’, de ‘Ueberwacher der weltanschaulichen Schulung’, de man dus die jong en oud in de nationaalsocialistische wereldbeschouwing moet opvoeden. De partij heeft alle verantwoordelijkheid voor Rosenberg's boek afgewezen, maar Hitler was er buitengewoon mee ingenomen en de ambten, die Rosenberg in het Derde Rijk bekleedt, zijn van deze ingenomenheid het meest overtuigende bewijs. Op zijn laatsten verjaardag ontving Rosenberg van Hitler dit telegram: Waarde partijgenoot Rosenberg. Op uw geboortedag zend ik u, mijn ouden medestrijder, mijn welgemeende gelukwenschen. Moge ook de komende jaren rijke vrucht op uw arbeid brengen. Rosenberg's waardeering van de confessies is de volgende: Confessies zijn niet doel ‘an sich’, maar veranderlijke middelen in dienst van het nationalistische levensbesef en van de Germaansche karakterwaarde. Zijn zij dit niet, dan is deze toestand het bewijs, dat de volksziel ziek is. (blz. 635.) Het volk moet zijn levenswetten aan de kerk opdringen. Dan breekt een werkelijke beschaving aan. Gebeurt dit niet, dan verdwijnen de volken en zegevieren de kerkelijke confessies. Rosenberg, wil dan ook de eene Duitsche kerk: Zij zal gemeenten omvatten, die aan mooie Roomsche gebruiken (die vaak van oudnoordsche oorsprong zijn) vasthouden, die aan de Luthersche vormen van den christelijken godsdienst den voorkeur geven, die wellicht een anderen vorm van den christelijken godsdienst prefereeren. De Duitsche kerk zal echter ook openstaan voor hen, die geheel met het kerkelijk christendom gebroken hebben en elkander in een | |
[pagina 12]
| |
nieuwe gemeenschap (misschien in het teeken van Eckehart's zielekracht) gevonden hebben.’ (blz. 610). Rosenberg's religie is een religie van bloed en eer. De werkelijke beteekenis van het Duitsche christendom is z.i. niet te danken aan het christendom, maar aan het Germanendom. Het Jodendom wordt afgewezen. Eveneens het Oude Testament met zijn zonde- en verzoeningsleer. Daarom ook Paulus. En dan verder Jezus als het lam Gods, dat de zonde der wereld draagt. Jezus is voor Rosenberg de sterke held, die den tempel reinigt. Weg met het kruis, dat een mensch alleen maar vernedert. Deze man is tot op den dag van vandaag lid van de christelijke kerk in Duitschland. Hij denkt er niet over, uit te treden. Ook hij staat op den grondslag van een positief christendom. Artikel 24. Dit positieve christendom heeft met het evangelie van Jezus Christus niets, maar dan ook volstrekt niets, te maken. Het is een antichristelijke religie van bloed en eer. Wij meenen, dat Hitler en Rosenberg ons voldoende hebben ingelicht over de beteekenis van het positieve christendom in artikel 24. Het is een Germaansch christendom, dat de krachten van het Duitsche bloed wakker roept. |
|