Politieke vernieuwing
In de bezettingsjaren hebben wij onze dromen gedroomd.
Wat hebben we in het gijzelaarskamp en in besloten bijeenkomsten fel en heftig gediscussieerd over de politiek en de politieke vormgeving in een bevrijd Nederland.
Natuurlijk stond het voor zeer velen onomstotelijk vast, dat ook op politiek gebied veel onveranderd, wijl onveranderlijk, terug zou keren. Tot dat vele behoorde voor hen ook de ‘christelijke politiek’ en de ‘christelijke politieke partij’.
Er waren er echter ook, die slechts met tegenzin denken konden aan de terugkeer van ons Nederlandse politieke verleden.
Een groep Amsterdamse predikanten kwam in 1944 en 1945 telkens bijeen, om zich op de vragen van het politieke leven in Nederland na de bevrijding te bezinnen. De antitesebelijdenis van Kuyper, die het politieke leven in Nederland in de vooroorlogse jaren geheel bepaald had, was voor hen onaanvaardbaar geworden. De antitesepolitiek, aangediend en gepropageerd als christelijke politiek, had naar hun overtuiging zowel de kerk als de wereld onnoemelijk veel schade gedaan. Onze theologische inzichten maakten het ons onmogelijk over christelijk politiek te spreken, laat staan christelijke politiek te propageren.
Bij mij thuis hebben na elkaar Drees en Schermerhorn met deze groep predikanten over de politiek na de bevrijding gesproken. Schermerhorn sprak ons meer toe dan Drees. Schermerhorn had meer visie. Drees was toch te veel op het verleden gericht, dan dat hij vat op ons kreeg. Schermerhorn had ons waarlijk iets te zeggen.
Tot onze grote ontsteltenis kwamen na de bevrijding zo ongeveer alle politieke partijen van het verleden terug. Wij hadden gehoopt op een nieuwe partijformatie, wil men op een geheel nieuwe partij. Zover was het echter nog niet. Er werd over een nieuwe partij geschreven, gesproken, nagedacht en gedebatteerd, maar intussen keerden de oude partijen terug: de S.D.A.P. evengoed als de A.R.P. en de C.H.U.
Wat moesten wij?
Op Pinksteren 1945 had de Synode een oproep tot het Nederlandse