| |
| |
| |
Dr O. Noordmans
Eén medewerker van In de Waagschaal wil ik in het bijzonder met eerbied en dankbaarheid gedenken: Dr. O. Noordmans. Hij heeft voor ons weekblad een groot aantal artikelen en Schriftoverdenkingen geschreven, die ik zonder aarzeling kwalificeer als het beste, dat In de Waagschaal heeft mogen doorgeven.
Dr. Noordmans had geen professoraat nodig om invloed uit te oefenen. Hij heeft wel eens op de nominatie gestaan, maar een academische leerstoel werd toch niet voor hem beschikbaar gesteld. Wel werd hij door Groningen tot doctor honoris causa gepromoveerd. Hoe hij er zelf over dacht? ‘Dat van die leerstoel is zo erg niet, ik kan ook wel van de grond af praten’. Met die woorden gaf hij onbedoeld en ongewild een prachtige karakteristiek van zijn werk: van de grond af praten!
Noordmans had een voorkeur voor het gewone en nuchtere woord. Het meest diepzinnige zei hij in tussenzinnetjes, binnensmonds gemurmeld en langs zijn neus weg. Zijn praten was hardop denken. Hij kende de kerkvaders en de reformatoren als weinigen. En hij wist van hen juist altijd dat woord te citeren, waar het op aan kwam en waarover de anderen nu juist hadden heen gelezen. Systematische boeken heeft hij eigenlijk niet geschreven. Men zou misschien zijn Herschepping kunnen noemen. Zijn oeuvre bestaat echter voornamelijk uit essays, polemieken en meditaties. En altijd praatte hij van de grond af.
Bijbels gewaardeerd behoort Noordmans meer bij Paulus dan bij Petrus. Van Paulus loopt de stroom - niet de lijn, maar zeer bepaald de stroom - via Augustinus naar Luther, Calvijn, Pascal, Kohlbrugge, Barth en verder. Historie is hier niet geïnteresseerd zijn in wat achter, maar in wat voor is. Wanneer iemands belangstelling in kerkelijke historiën - de historie die achter is - een bepaalde graad bereikt heeft, houdt hij op protestant te zijn, zegt Noordmans met Newman, maar diep geïnteresseerd zijn in de historie, die vóór is, dat is ophouden rooms te zijn. Hij is bang voor een kerk met te veel toestand en te weinig handeling, te veel antiquiteit en te weinig geschiedenis. Dan is de katholiciteit te decoratief. Zij maakt haar handen niet vuil. Dan liever het Leger des Heils.
| |
[pagina t.o. 216]
[p. t.o. 216] | |
Voor onze samenkomsten in Carré mochten we gebruik maken van de bekende affiches van dit Amsterdams theater.
| |
[pagina t.o. 217]
[p. t.o. 217] | |
Prof. Dr Herman Bavinck
|
Hilbrandt Boschma, de evangelist van Ruurlo
|
Dr O. Noordmans
|
Prof. Dr G.J. Heering
|
| |
| |
Als het één man om het oude geloof te doen was, dan Noordmans. Tegelijkertijd: als er één man is geweest, die vanuit het oude geloof Geestelijke perspectieven opende en wiens Zoeklichten nieuwe wegen vonden, dan Noordmans.
Noordmans ging ons voor op de weg. Hij begeleidde ons bij historische overgangen, die geestelijk noodzakelijk waren, overgangen van de oude naar de nieuwe kerkorde, van de ethische naar de dialectische theologie, van het benepen gereformeerde naar het oecumenisch gereformeerde en het was altijd een nieuwe beleving van het oude credo. Zoon van Augustinus en Calvijn was hij tegelijkertijd moderner dan wie zich met ophef modern noemen en katholieker dan wat zich als hervormd katholieke modaliteit presenteert. Hij was en bleef de oude evangelist, maar deze evangelist vroeg ruimte voor de moderne mens, niet het minst voor de schare, terwijl hij toch ook weer een verdraagzaamheid tot het oneindige verfoeide.
Als student van de Vrije Universiteit hoorde ik Noordmans het eerst op een zomerconferentie van de N.C.S.V. in Nunspeet. Dat was in 1921. Zijn onderwerp was ‘Luisteren’. Na zijn lezing was ik volkomen van de kaart. In 1935 schreef Noordmans, dat hij op die conferentie sommige van zijn eerste half onbewust dialectische klanken stamelde. Hij legde het Evangelie wat rauw op de jongens en meisjes, alsof er geen conferentie-tent boven hun hoofd wapperde en er geen kerkdak bestond. De volgende avond sprak Prof. W.J. Aalders over de Heiligheid Gods. Hij bracht ons in een tempel, waarin wij tot de aanbidding van Christus werden geroepen. Noordmans, die Aalders hoorde, had het gevoel, dat hij zich de vorige avond schuldig gemaakt had door profaan te spreken. Dat was ook inderdaad het geval. Maar door dat profane spreken maakte hij ruimte voor het spreken van God en het geloof. Beiden, Noordmans en Aalders, wilden ons in de kerk van Christus brengen, maar Aalders was incarnationalist en Noordmans was dialectisch theoloog. Het kerkdak van de dialectische theologie komt practisch bijna met de sterren gelijk. Het is alleen prediking, die rauw over de wereld gaat, prediking en nog eens prediking. De moderne mens gevoelt zich daarbij voorlopig als Luther, toen hij in de ban werd gedaan: sub coelo! Het kerkdak van Aalders was ook hoog en zijn kerk was vol mysterie. Hij meende haar
| |
| |
in haar levende actualiteit voor te kunnen stellen, met de moderne mens erin. Hij wist van verband en betrekking. Het mysterie veronderstelt beslotenheid. Zijn realisme bracht grenzen en vormen en maakte kanten dicht, die in de dialectische theologie open blijven. Aalders' realisme knelde naar Noordmans' overtuiging de prediking teveel. Het werd geen Geest. De prediking is echter uit de Geest. Voor Noordmans brengt niet het mysterie, maar de klaarheid, de prediking, de Geest sfeer in de kerk. Niet het altaar maar de kansel wenst hij in het koor. De sfeer van de kerk mag volgens hem het eenvoudige en duidelijke, dat hoort bij de prediking van Luther, als hij sub coelo staat, niet verliezen. Zij moet de klaarte der open hemelen behouden. De kerk, die de moderne mens nodig heeft, is enerzijds open als de hemelen en anderzijds gebonden als het dagelijks leven. Iets mysterieus daartussenin kan niet dienen. Het zijn is mysterieus, maar het Woord is scherpsnijdend. Achter dat laatste staat de prediking en daarachter de Heilige Geest. Het duurzame der incarnatie mag de Heilige Geest niet in de schaduw stellen. Op die zomerconferentie van 1921 heeft Noordmans het beslissende eigenlijk al gezegd en al wat hij later publiceerde was slechts een uitwerking van het toen gezegde. Vanaf die avond was Noordmans mijn leraar en meester, die mij voorging op de weg.
Een tweede herinnering. Uit 1926. Barth kwam voor het eerst naar Nederland, om te spreken over de kerk en de cultuur. Eykmans bracht een aantal theologen bij elkaar voor een gesprek met Barth. Noordmans stelde vragen. Voorzover ik mij herinner over de continuïteit van het geloofsleven, de plaats van de ethiek en het werk van de Heilige Geest. God keert van het denken van genade niet terug tot het denken van zonde en daarin ligt de grond van de volharding der heiligen. Hun ethische perseverantie is niet gegrond in het ethische proces zelf, maar vindt haar verklaring in de voortgang van de goddelijke dialectiek, die aan ons leven voltrokken wordt. Barth deed, zo oordeelde Noordmans, niet tekort aan het werk van God in bekering en wedergeboorte, zoals velen in die tijd beweerden, maar wel lag in de bepaling van de verhouding tussen zuivere theologie en theologische ethiek de zwakke zijde van zijn Römerbrief. Het zedelijk proces heeft op de een of andere manier tot taak de voor mensen ondragelijke hoogspanning der goddelijke dialec- | |
| |
tiek in het leven af te leiden. Barth verzuimde aan te wijzen, op welke wijze, nu het zedelijk proces Gods denken niet beweegt, ons zedelijk leven en ons cultuurleven tussen de polen van Gods oordelen tot beweging wordt gebracht. De dialectiek van God verloopt bij Barth niet in het ledige, maar het zedelijke proces komt bij hem wel enigermate in het ledige. Als de rechte verhouding hersteld is en de weg niet gaat van ons denken naar Gods denken, maar andersom, door het geloof, dan ontstaat er toch wel weer een verhouding tussen beiden. De goddelijke dialectiek scherpt door haar heilige spanning een veld, waarin ethiek en cultuur mogelijk worden. Noordmans wilde dus meer ruimte voor de leer van het Woord, van openbaring en gezag. Zijn vragen was in wezen een vragen naar het werk van de Heilige Geest, dat leven op aarde mogelijk maakt. Nooit zal ik vergeten, met hoe grote aandacht Barth naar deze vragen
luisterde. Hij zei, dat hem nog nooit vragen gesteld waren als die van Noordmans, vragen, wier recht hij onomwonden erkende. In later jaren heeft Barth in zijn Dogmatik de vragen van Noordmans beantwoord.
Een derde herinnering Uit 1939, kort voor de wereldoorlog. Wij zaten met vacantie in Lochem en gingen in Laren kerken. Niet een bijzonder mooie kerk. Ouderwetse banken. Stofvrij was de kerk niet. De lampen waren bepaald lelijk. Noordmans was geen redenaar. Hij praatte meer dan hij preekte. Geen toga. Een uiterst sobere liturgie. De tekst was uit 1 Corinthe 15: ‘Hij moet als koning heersen totdat Hij al zijn vijanden onder zijn voeten zal gelegd hebben, de laatste vijand, die teniet gedaan wordt, is de dood’. Dat was preken onder het dak van de hemel: een getuigenis over die éne geweldige en te vrezen vijand en die éne, enige en eeuwige Koning. Geen zouteloze actualiteiten en toch door en door actueel. De vingerafdrukken van de dood staan op alles. Er is niets dat hij niet aanroert en er is niemand, die hem ontkomt. Hij is sinds 1914 al machtiger en groter en dikker geworden. De koningen zijn sinds die tijd al kleiner geworden. Wij staan bij de wieg van een pas geboren prinses. Dat is heerlijk. Maar om die wieg is een zwarte wereld, de wereld van Augustus en September 1939 en de dood is voor zo'n prinses niet bang. Het komt er op aan, dat wij de Koning kennen, de Koning der vertroosting, gezeten aan Gods rechterhand. Hij heeft de dood overwonnen,
| |
| |
maar dat zien wij zo niet, van Hem staan er geen vingerafdrukken op alles. Dat deze Koning de Overwinnaar is en zijn zal, moet ons gezegd worden dwars door alles heen en daar is de kerk voor. Noordmans sprak over de raad Gods, waarin ook Augustus en September 1939 waren voorzien en opgenomen, en toen hij, zo getuigend van de grootheid en de majesteit Gods, met bijbelse humor over de dictatoren van die tijd sprak als mannetjes van een paar centimeter - de dood komt intussen dichterbij, ligt uw kelder diep genoeg, is uw dak hecht genoeg? - toen was het, of een last, die ons al maanden neerdrukte, van ons werd afgenomen en wij weer konden ademhalen. Het was alles tot het uiterste sober en stijlvol. De kerk van het Gereformeerd Protestantisme en de kerk voor de moderne mens.
Een laatste herinnering. Uit 1949. Ik schreef enkele artikelen over mijn evangelisatiewerk in Amsterdam. Moeilijk en moeizaam werk. En als de meeste werkers onder de buitenkerkelijken in die jaren, voelde ik mij vaak als een voorpost afgesneden van de troep. Ik werd wel eens moe en moedeloos. Noordmans had dat tussen de regels van mijn artikelen door gevoeld en hij zond mij, met wie hij nooit persoonlijk contact had, een brief, als Paulus aan Timotheüs. Ik werd door hem getroost. Het was een troost met wijde perspectieven als in Gestalte en Geest. Laat ik enkele fragmenten van die troostbrief overnemen:
‘Mijn vrouw en ik lezen steeds met bijzondere belangstelling, wat gij schrijft over het evangelisatiewerk in Amsterdam. Dat is een van de dingen, waarmee de toekomst der christenheid gemoeid is. Het is zo belangrijk, dat het bijna niet te zeggen is. Een reusachtig zendingsveld, vlak voor de deuren der kerk. En dan geen kleurlingen, waaraan wij wennen moeten, maar bloedeigen neven en nichten, blozende Hollandse jongens en meisjes en flinke Amsterdamse mannen en vrouwen. Het werk is Paulinisch, een gaan staan tussen eigen kerk en de heidenen daarvlak naast, in dezelfde maatschappij. Het zal zijn grote moeilijkheid hebben, dat werken dag in dag uit op zo'n onafzienbaar veld. Anders dan de gemeentelijke moeilijkheden, bv. op een dorp. Daar wenste men soms eens andere, nieuwe gezichten te zien, nieuwe onderwerpen te kunnen aansnijden. U zult van dat goede soms teveel hebben en u niet opgewassen voelen tegen het reusachtige van de taak. Uw laatste artikelen maakten
| |
| |
op mij de indruk, dat u een beetje neergebogen was, en daarom schrijf ik deze brief. Niet, alsof ik u iets zou kunnen geven, maar enkel en alleen maar om u te laten merken, dat uw werk de aandacht en de belangstelling heeft van velen, die u dat niet dagelijks kunnen zeggen. Bij het werk in zo'n grote stad moet men wel eens amechtig worden (Jona 4:8). Dat zal niet anders kunnen en het hoort er zo bij. Maar dat is een symptoom van Gods goedertierenheid. Jona kreeg dat gevoel toen God de stad spaarde. Wij hopen van harte, dat God alle Amsterdammers en Amsterdammertjes sparen zal, zodat uw arbeidsveld nog hoe langer hoe groter wordt. Uw werk zal wel hoe langer hoe moeilijker worden. Maar gij zit toch gelukkig niet meer onder al die mensen te dichten, zoals Laurillard en Ten Kate J.J.L., en gij zit de geschiedenis van de gemeente niet te schrijven, zoals Vos, maar historie te maken. Er is tegenwoordig een penibele discussie gaande hoe de Roomsen ons zullen behandelen als ze de meerderheid hebben. Dat het daartoe komen moest! Vroeger was er zo'n kwestie, hoe de joden en de heidenen de christenen zouden behandelen. De christenen zijn hun te vlug af geweest, door de wereld te winnen. Volgens diezelfde methode moet het ook nu gaan. Uw arbeidsveld is zo belangrijk, dat er, kerkelijk en politiek, voor de toekomst alleen in die richting een gat in gezien kan worden’.
Deze theoloog van formaat en grote leraar der kerk, was ook een herder. Ik had voor Dr. Noordmans grote eerbied, maar vanaf de dag, waarop ik deze brief ontving, heb ik hem liefgehad als een vader in Christus. het werk van Dr. Noordmans is vol van troost - wij moeten niet alleen de Schepper en de Verlosser, maar ook de Trooster kennen - maar daarbij gaat het niet om het heel persoonlijke. Dat negeert Dr. Noordmans. Hij geeft iets beters, dat wel persoonlijk is, maar tegelijkertijd meer dan persoonlijk: de troost van de Heilige Geest met wereldwijde perspectieven. Noordmans heeft slechts drie kleine gemeenten gediend: Idsegahuizen, Suameer en Laren in Gelderland. Vooral vanuit Laren heeft hij voor ons geschreven en tot ons gesproken. In dat kleine dorp woonde een meester en leraar, een wijze en een prediker van het Woord.
Het meubilair, dat hij ons als erfenis heeft nagelaten, is moderner, stijlvoller en bijbelser dan de meubeltjes, waarmee velen tegenwoordig het huis van onze kerk en theologie willen aankleden. |
|