om er in het gebed te hooren van een mensch, die in het openbaar durfde getuigen voor de gemartelden in de concentratiekampen. Toen drie man reeds te veel was voor een bijeenkomst, was het goed daar samen te zijn’.
Wat Koejemans van de Muiderkerk zegt, gold van zeer vele kerken.
In die jaren leerden wij de bijbel en het boek der psalmen opnieuw verstaan. We hebben gepreekt, gezongen en gebeden. Dwars tegen het nationaalsocialisme in, dwars tegen het antisemitisme in. We waren geen helden. De nood was ons opgelegd. En in de prediking van het evangelie van Jezus Christus zijn we opgekomen voor de ware humaniteit, voor de eer van de mens, zijn eer van Gods wege.
Het was niet eenvoudig, want de N.S.B.ers, ook die, welke lid van onze kerk waren, zaten niet stil, al zaten ze in de kerk. Ze werden wild vanwege onze preken. Ze noemden ons ‘preektijgers’ en in nationaalsocialistische bladen vestigden zij de aandacht van de Duitse autoriteiten op ons.
Volk en Vaderland schreef 23 augustus 1940: ‘Een ding in het bijzonder moet Ds Buskes zeer goed onthouden: ophitsing tegen de overheid, die over ons gesteld is en die zich uitsluitend mag en zal laten leiden door het geestelijk en stoffelijk heil van het geheele volk, zal onder geen beding kunnen worden geduld, met name niet als ze geschiedt onder christelijk mom, met vrome en sentimenteele frazen’. 31 januari 1941 schreef hetzelfde blad over de joodse geest in de kerken. Het verweet ons, predikanten, dat wij voor de joden opkwamen. Bij ‘dit volksverraad’, zo zei het, bleek ‘de naar bloed en geest verjoodschte Ds Buskes een zeer waardevolle hulpkracht’. Het blad riep ons op onze schijnvrome en in wezen goddeloze ophitsing op de kansel te staken en het waarschuwde ons: ‘Als de door ons misleiden met hun bloed zouden moeten betalen, zullen de ware schuldigen en ophitsers hun gerechte straf geenszins ontloopen’.
Het Nieuwe Volk schreef 2 november 1940: ‘Dat de halfjood Buskes geen gevoel kan hebben voor de adel en de heiligheid van ons nederduitsche volk, kunnen we maar al te goed begrijpen. Het wordt van hem als niet-Nederlander ook niet verlangd. Maar daarom behoeft hij met zijn femelende woorden ons Nederlanders nog niet in onze heiligste gevoelens te