| |
Kerk en Vrede
De C.D.U. streed voor de nationale ontwapening als politieke partij. Kerk en Vrede heeft nooit in de directe zin aan politiek gedaan. Haar leden hebben de overtuiging, dat oorlog en evangelie een onverzoenlijke tegenstelling vormen en dat God van ons vraagt, ons van oorlog en oorlogstoerusting te onthouden. Van dat inzicht wil Kerk en Vrede in het midden van ons volk en inzonderheid in de kerken getuigen. Kerk en Vrede is een geloofsgemeenschap van christen-antimilitaristen.
In 1924 werd Kerk en Vrede op het initiatief van Ds J.B. Th. Hugenholtz van Ammerstol, één van de meest onbaatzuchtige mensen, die ik in mijn leven heb leren kennen, opgericht. Voor de eerste wereldoorlog waren er velen, die oorlogsgeweld vreselijk vonden, maar meenden van twee kwaden het minste te moeten kiezen. Een volksgemeenschap kan zich niet staande houden zonder rechtshandhaving, zonder een bepaalde staatsorde. In deze zondige wereld is het niet anders mogelijk. En dus mag men het oorlogsvraagstuk niet alleen beoordelen vanuit de christelijke liefde. Men moet er ook het recht in betrekken. Men kan het oorlogsgeweld niet zonder meer afwijzen.
De oorlog van 1914-1918 heeft velen van deze velen gedrongen tot een veroordeling van de oorlog. Een christendom, dat oorlog en oorlogs- | |
| |
toerusting aanvaardt, is niet meer het christendom van Jezus Christus. Ds Hugenholtz concipiëerde een oproep voor een vergadering, die op 8 oktober 1924 te Utrecht gehouden werd. Er waren veertig mensen gekomen. Het was een wat verwarde vergadering. Kees Boeke verdedigde zijn christen-anarchisme en Ds G. Horreüs de Haas nam het volkenbondsleger in bescherming: dat mocht zo nodig oorlog voeren. Deze twee verlieten echter de vergadering. Daarop zette Prof. Heering zijn standpunt uiteen. Hij had bovendien een beginselverklaring opgesteld, die bij allen instemming vond. De Groep van godsdienstige voorgangers tegen oorlog en oorlogstoerusting - vanaf 1925 werd gesproken over voorgangers en gemeenteleden - werd opgericht, die later de naam Kerk en Vrede kreeg. Prof. Heering werd voorzitter en Ds Hugenholtz secretaris. In mei 1925 verscheen het eerste nummer van het orgaan Kerk en Vrede. Het aantal afdelingen klom op tot honderd. Het eerste jaar had Kerk en Vrede 500 abonnees. In 1932 waren het er 10.000.
De beginselverklaring, die tot 1945 onveranderd bleef, luidde aldus:
‘De Groep van godsdienstige voorgangers tegen oorlog en oorlogstoerusting, in vergadering bijeen op woensdag 8 oktober 1924, in hotel l'Europe te Utrecht,
overwegende, dat slechts van het doorwerken der christelijke beginselen heil te wachten is voor menschen, volken en volkengemeenschap,
dat deze doorwerking niet alleen tegengehouden wordt door de invloed der zonde, maar ook door het instand houden van zondige gebruiken waarvan het verderfelijkste de oorlog is,
dat niet alleen de oorlog met alle recht spot, maar ook het karakter der moderne oorlogsvoering het godsdienstig-zedelijk bewustzijn krenkt op een niet meer te verdragen wijze.
van oordeel zijnde, dat het elk offer waard is om tegenover misdaad ernst te maken met de zedelijke waarheid, dat het beter is onrecht te lijden dan onrecht te doen, bindt de strijd aan tegen oorlog en oorlogstoerusting en roept alle christenen binnen en buiten de kerken op in deze strijd mee te strijden, opdat de namen van Jezus Christus en zijn hemelsche Vader niet meer op die gruwelijke wijze door de volkeren geschonden worden als in de jaren, die achter ons liggen, het geval is geweest’.
De oprichting van Kerk en Vrede heb ik niet meegemaakt. Wel ben ik
| |
| |
al spoedig lid geworden en in het H.B. gekomen, waarvan ik tot op de dag van vandaag lid gebleven ben. In elk geval neem ik al dertig jaar actief deel aan het werk van Kerk en Vrede.
Wanneer ik die dertig jaar overzie, denk ik allereerst aan een aantal mannen, die reeds zijn heengegaan, maar wier vriendschap en invloed op mijn leven van blijvende betekenis is geweest. In de allereerste plaats denk ik aan Prof. G.J. Heering, de Remonstrant, maar dan verder aan de Doopsgezinde Ds A.K. Kuiper, de Oud-Katholieke Prof. C. van Riel, de Hervormde Ds J.A. Wartena, Ds H.W. Briedé, Ds J. Sevenster (de vader van de beide professoren Sevenster), de Hervormde godsdienstonderwijzer Hilbrandt Boschma. Ik zou veel meer namen kunnen noemen, maar volsta met deze enkele. Elk van die namen heeft zijn bijzondere betekenis voor mij gehad. Geen van deze mannen was van nature een agitator. Heering, Kuiper, Sevenster en Wartena waren aristocraten van de geest, in de volle zin van het woord edele figuren, karakters. Ik heb altijd tegen deze mannen opgezien. Heering en Kuiper hebben mij herhaaldelijk gevraagd, hen te tutoyeren. Het is mij niet alleen niet gelukt, dat te doen, ik heb het zeer bepaald geweigerd, omdat ik er behoefte aan had, enkele trouwe vrienden om mij heen te hebben, tegen wie ik U mocht zeggen. Het heeft onze verhouding niet geschaad. Integendeel, het heeft haar bewaard voor vulgarisering.
Wat zijn we vaak samen op stap geweest tot in de verste uithoeken van Nederland om de boodschap van Kerk en Vrede bekend te maken. Wat hebben we honderden brieven met elkaar gewisseld. Wat hebben we uren en uren, soms dagen lang, de problemen, voor welke wij stonden, met elkaar besproken, vaak in bewogen en heftige discussies.
Het is tegenwoordig nog al eens de gewoonte, het principiële pacifisme van Kerk en Vrede als te goedkoop en te gemakkelijk te kwalificeren. Wij zouden de problemen van volk en samenleving der volken niet zien. Wij zouden geen begrip hebben van de gecompliceerdheid van het oorlogsvraagstuk en de dubbelzinnigheid van de ethische situatie, waarin de mens en de mensheid verkeert. Wij zouden veel te rechtlijnig denken en spreken. Wij zouden... ach ja... maar al de probleemstellingen van de niet-principiële pacifisten van de laatste jaren, ook die van de atoompacifisten, kan men in ons blad Kerk en Vrede en onze vele Kerk-en- | |
| |
Vrede-geschriften terugvinden. Wat Prof. H. Gollwitzer in zijn Die Christen und die Atomwaffen op voortreffelijke wijze uiteenzet - en velen zeggen: dat is het wat wij nodig hebben, een heel ander en veel bijbelser geluid dan dat van Kerk en Vrede - dat is al in 1928 door Prof. Heering op niet minder voortreffelijke wijze en naar mijn overtuiging zelfs op voortreffelijker en uitvoeriger wijze uiteengezet in de eerste druk van zijn De Zondeval van het Christendom.
Ik beklaag Kerk en Vrede niet. Waarom zou ik? Het gaat niet om Kerk en Vrede. Als men het niet van Kerk en Vrede horen wil, zal ik er mij van harte over verheugen, dat men luistert naar Martin Niemöller, Gollwitzer en Dr. J.C. Dippel. Maar het is toch wel wat irriterend, wanneer men doet, alsof er voor Gollwitzer nog nooit een verstandig en bijbels woord ter bestrijding van oorlog en oorlogstoerusting gezegd is geworden, terwijl er op de dag van vandaag geen studie gepubliceerd werd, waarin met zo grote deskundigheid alle vragen, die met de oorlogsproblematiek samenhangen, in alle mogelijke richtingen aan de orde gesteld en besproken worden, als de studie van Prof. Heering. Terwille van hem vooral moet dit mij van het hart. Bij Heering is er geen sprake van individualistisch anarchisme of van onwerkelijk idealisme. Er zullen er niet velen zijn, die zich zo verdiept hebben in de bijbel, de geschiedenis en de literatuur als Heering het deed, gedreven door het ene verlangen, de oorlogsidee los te slaan van het evangelie en de kerk te bevrijden uit de bindingen met de staat, waarin zij ter onzaliger ure terecht was gekomen. Kerk en Vrede heeft in dit opzicht baanbrekend werk gedaan. Het heeft ook de gewetens gewekt. Het heeft de kerken tot bezinning opgeroepen. Dit eens duidelijk uit te spreken, is voor mij een eis van dankbaarheid voor wat Kerk en Vrede onder leiding van Prof. Heering voor kerk en wereld tot stand heeft gebracht.
Kerk en Vrede heeft vanaf het begin gezocht naar internationale contacten. Te Amsterdam werd in 1928 het Eerste Internationale Congres van antimilitaristische geestelijken gehouden. Op dat congres werd de Internationale Unie van antimilitaristische geestelijken opgericht.
Aan het tweede congres, dat in 1931 te Zürich gehouden werd, heb ik deelgenomen samen met Prof. Heering, Prof. van Riel en Ds Hugenholtz. Dit tweede congres is een hoogtepunt in onze beweging geweest.
| |
| |
Er is in vele landen een grote invloed van uitgegaan. Ragaz, de leider van de Zwitserse religieus-socialisten, en Emil Brunner waren er. Drie R.K. geestelijken: Prof. Ude, Prof. Keller en Prof. Strathmann, waren zeer gewaardeerde deelnemers, die voortdurend bij de discussies het woord vroegen.
Prof. Heering hield een referaat over De kerk en haar vredestaak, in zekere zin een aanvulling op zijn De Zondeval van het Christendom. De rede van Heering werd door Prof. van Riel en mij in het Nederlands gepubliceerd. De vredestaak der kerk werd door Prof. Heering afgeleid uit het wezen der kerk, waarbij hij de theocratische gedachte sterk op de voorgrond plaatste. Ragaz sprak over het probleem der geweldloosheid, dat hem zijn gehele leven heeft bezig gehouden.
Emil Brunner zei op dit congres, dat het een misverstand is, de dialectische theologie voor een vijand van het pacifisme te houden. Hij zelf, een overtuigd aanhanger van deze theologie, was antimilitarist en propageerde de directe ontwapening. Hij wilde echter zijn antimilitarisme niet wettisch en dopers funderen. Het komt er op aan in te zien dat de oorlog zich overleefd heeft en zinloos geworden is. Men moet echter het antimilitarisme niet rechtstreeks uit het evangelie afleiden. De strijd voor de vrede is een eis van het christendom, maar dat deze strijd in onze dagen een strijd voor de ontwapening moet zijn, is een redelijk en niet een godsdienstig inzicht.
In die dagen was Brunner antimilitarist. Barth was dat toen bepaald niet. Ruim twintig jaar later, toen het vraagstuk van de atoomwapens aan de orde kwam, werden de rollen omgekeerd. Brunner verdedigde toen op een fanatieke wijze de atoombewapening terwijl Barth behoorde tot de meest fervente bestrijders van de atoomoorlog.
Op het derde congres van de Unie, in Bazel gehouden in 1935 hield ik een referaat over Kerk en Staat.
Nog een vierde congres werd in 1937 in Edinburgh gehouden, maar dat was het einde van de Unie. Na de oorlog is zij niet herleefd.
Kerk en Vrede kreeg ook contact met de International Fellowship of Reconciliation, de Internationale Broederschap der Verzoening, die eind 1914 in Engeland werd opgericht. In Nederland was een kleine afdeling, die onder leiding van Spenkelink stond. Na de oorlog hebben Kerk en
| |
| |
Vrede en de Broederschap der Verzoening zich verenigd en werden samen de Nederlandse sectie van de Internationale Broederschap, die in de loop der jaren in alle werelddelen haar secties heeft gekregen. Heel wat conferenties en vergaderingen van de Internationale Broederschap werden door mij bijgewoond: Cambridge, Edinburgh, Knocke, Stockholm, Londen, Parijs, Keulen, Dortmund, Amsterdam. Zo kwam ik in aanraking met vele bekende figuren uit deze beweging: Prof. Siegm und Schultze, een vooraanstaande figuur in de oecumenische beweging; Prof. Raven, de canon van Ely met zijn prachtige kathedraal; Lansbury, die in de Labourparty een grote rol speelde; Prof. Maggregor, de Engelse Nieuw-Testamenticus; Nathanaël Beskow van Zweden, de dichter van het lied: O heilige dag naar wiens komst wij verlangen; Muriël L ester, die contacten had in alle landen en zeer bevriend was met Gandhi; Nevin Sayre uit Amerika; de Amerikaanse Kwaker Prof. Douglas Steere; Wilhelm Mensching, de leider van een Friedensheim in Duitsland; de bekwame Rooms katholieke Caspar Mayer uit Oostenrijk; de voortreffelijke secretaris van de Fellowship Percy Bartlett, ook een Kwaker; de Amerikaan A.J. Muste, die in de Verenigde Staten een van de bekende leiders van het pacifisme is, van afkomst een Nederlander; de zeer actieve Henri Roser en André Trocmé, twee Franse predikanten. Stuk voor stuk mannen van formaat. Het contact met hen, dat vaak tot een blijvende vriendschap uitgroeide, is voor mij van grote waarde geweest.
Voor het contact met het buitenland is de vertaling van Prof. Heering's De Zondeval van het Christendom in het Frans, Duits en Engels van grote betekenis geweest.
Tot 1933 groeide Kerk en Vrede. Toen kwamen de moeilijke jaren. Hitler kwam aan de macht. De wind ging om. Velen verlieten onze rijen. De invloed van Karl Barth is in die jaren voor Kerk en Vrede niet gunstig geweest. In 1938 schreef hij zijn beruchte brief aan Prof. Hromadka in Praag. Barth rekende met de mogelijkheid, dat Hitler Tsjechoslowakije zou binnenvallen en schreef aan Hromadka: ‘Zal uw regeering en uw volk dan toch en dan eerst waarlijk stand houden? Ik kan het mij zoo goed voorstellen, welk een bovenmenschelijke last en nood zij daarmee op zich zal nemen. Toch waag ik het te hopen, dat de zonen van de
| |
| |
oude Hussieten het zoo verwekelijkte Europa dan zullen laten zien, dat er ook in onze tijd nog mannen zijn. Iedere Tsjechische soldaat, die dan strijdt en lijdt, zal het ook voor ons en, ik zeg het op dit oogenblik zonder eenig voorbehoud, hij zal het ook voor de kerk van Jezus Christus doen’. Wat schrokken velen van deze uitspraak van Barth. Er is in Kerk en Vrede zeer veel over zijn uitlating geschreven en gesproken. Sommigen waren diep verontwaardigd. Anderen werden in hun antimilitaristische overtuiging geschokt.
Mevrouw A. Tromp schreef in datzelfde jaar aan Barth een brief over Kerk en Vrede. Barth beantwoordde die 24 oktober 1938. Hij zei o.a.: ‘Wanneer het program van Kerk en Vrede in de zin van een kerkelijke aanvaarding van een onvoorwaardelijk pacifisme verstaan moet worden, dan is het een volslagen onmogelijkheid. De kerk kan het gebod van God met geen principe, met geen ‘isme’ identificeren, met het pacifisme even weinig als met het militarisme. Wel kan en moet de kerk de vrede verkondigen. Zij moet echter in elke nieuwe situatie opnieuw bereid zijn, uit Gods Woord te hooren, wat zij onder vrede heeft te verstaan. Zij kan zich dus niet daarop vastleggen, dat deze vrede altijd en onder alle omstandigheden daarin moet bestaan, dat er niet geschoten wordt’.
Kort te voren had Barth zijn Rechtfertigung und Recht gepubliceerd. Daarin was hij bezig met de problemen van de staat en het recht. Hij was tot het inzicht gekomen, dat de kerk vanwege het evangelie de rechte staat en de rechte vrede moet voorstaan. En vanwege de rechte vrede mocht de kerk naar zijn inzicht de staat niet het recht ontzeggen, het zwaard te dragen. Zo nodig moet de staat de vrede met het zwaard handhaven. De kerk moet daarom haar leden vanwege het evangelie zeggen, dat er iets is, dat erger is dan sterven en doden: het vrijwillig aanvaarden van de schande van de dictatuur, de heerschappij van de antichrist.
De voorlichting van Barth en de dreiging van het nationaalsocialisme hebben velen er toe gebracht, met Kerk en Vrede te breken. In die dagen hebben Prof. K.H. Miskotte en Ds D. Tromp ons verlaten.
Er waren er ook, die door de burgeroorlog in Spanje in hun christenantimilitaristische overtuiging geschokt werden. Ik denk aan mijn vriend A. Rutgers, de Rotterdamse predikant, die van zijn zeventiende tot zijn vijf en vijftigste jaar zeer radicaal christen-antimilitarist was ge- | |
| |
weest, maar in 1938 Spanje bezocht en daarna Kerk en Vrede de rug toekeerde. Hij noemde het onzedelijk van een volk te eisen, zich weerloos door satanische machten te laten verkrachten. Zo iets ligt volstrekt boven de macht van een volk. Rutgers kwam tot de ontdekking, dat hij een idealist en geen realist was geweest. Hij wilde zich niet langer opsluiten in de ivoren toren van zijn radicaal-christelijke principes en verklaarde zich bereid, mede gewelddadig weerstand te bieden aan een volk, dat zich als werktuig van satanisme laat gebruiken. Hij ging heen.
Dit heengaan van Rutgers heeft ons in Kerk en Vrede zeer aangegrepen. Rutgers was een bijzondere figuur. Er verscheen een vlugschrift, waarin Rutgers onder het opschrift Ik ga heen zijn standpunt uiteenzette, terwijl Hilbrandt Boschma en ik hem onder het opschrift Ik blijf beantwoordden. Boschma zei: ‘Zoo is Rutgers dan militarist geworden, maar men voelt: het is het militarisme van de wanhoop’. Ik probeerde te laten zien, dat Rutger's idealisme van vroeger even weinig bijbels was als zijn realisme van 1938: een christen is geen idealist en geen realist, maar een gelovige. Rutgers kwam m.i. van het nomisme: de prediking van het absolute ideaal van het radicale kruis-christendom, terecht in het antinomianisme: de prediking van uitsluitend de vergeving der zonden met een volstrekte negatie van de geboden van Christus. Ik was zeer fel en scherp en dat tegen een man, die ik zeer vereerde en liefhad.
Rutgers werd in de bezettingsjaren al spoedig gearresteerd vanwege zijn prediking, waarin hij zonder reserve positie koos tegen het nationaalsocialisme. Hij is in een concentratiekamp afschuwelijk mishandeld en gestorven. Na de bevrijding heb ik een korte biografie van deze merkwaardige man gepubliceerd.
De tweede wereldoorlog - die in 1939 uitbrak - was voor Kerk en Vrede de zwaarste beproeving. We hebben het toen zeer moeilijk gehad. Aan de ene kant was er onze afkeer van en zelfs weerzin tegen het goddeloze nationaalsocialisme. Aan de andere kant zagen we voor ogen de onaantastbare waarheid, dat de oorlog losgeslagen is van elke morele basis, aan geen enkele norm zich stoort, alleen vraagt naar het vernietigend effect en daarom gedoemd is steeds demonischer te worden in een duivelse klimax, die niet te stuiten is. Een wereld, die op deze weg voortgaat, gaat ten gronde in schuld en schande.
| |
| |
Ons ledental liep schrikbarend achteruit. In mei 1938 hadden we 7143 leden, in april 1940 was dat getal teruggelopen tot 5416.
Toen de Duitsers ons land binnenvielen zetten we ons werk voort. Kerk en Vrede bleef verschijnen en bleef getuigen tegen de zonde van de oorlog. In 1941 werd Kerk en Vrede door de Duitsers geliquideerd. Mr. Brouwers, de liquidateur van internationale organisaties, deelde Ds Hugenholtz mee, dat vooral onze bestrijding van het nationaalsocialisme gedurende vele jaren aanleiding tot de liquidatie was. Hij noemde in het bijzonder mijn naam. Het hoofdbestuur bleef tot 1944 vergaderen en we probeerden het contact met onze leden op alle mogelijke wijzen te bewaren. We stuurden gedrukte brieven rond, geschreven door Prof. Heering, Ds M.v.d. Voet, Ds K. Strijd, Hilbrandt Boschma en mij. Direct na de oorlog publiceerde Prof. Heering zijn Pro Rege, een stem van Kerk en Vrede. Eind 1945 verscheen ons blad weer, onder een nieuwe naam: Militia Christi. In juni 1946 werd Kerk en Vrede weer opgericht als sectie van de I.F.O.R., de Internationale Broederschap der Verzoening.
Wat onze persoonlijke houding betreft, is er bij het uitbreken van de oorlog bij ons geen aarzeling geweest. Maar we hebben het niet aangedurfd ons volk als volk tot dienstweigering op te wekken. De geestelijke voorwaarden voor zo'n oproep ontbraken naar onze overtuiging. In het ondergrondse verzet hebben velen van ons een aandeel gehad. Van het H.B. kwamen Ds M. Hinlopen, Ds Hugenholtz, Ds Strijd en ik in de gevangenis of het concentratiekamp terecht. Aan ziel en lichaam hebben wij ervaren wat nationaalsocialisme betekent. Geen wonder dat onze Kerk en Vrede-inzichten in het vuur kwamen en op de proef werden gesteld. Er zijn ogenblikken geweest, dat de aanvechting zo hevig was, dat wij het niet meer wisten. Wil iemand ons daarom veroordelen, hij kan zijn gang gaan. Men moet de gruwelen van de Jodenvervolging doorleden hebben, om te beseffen, dat het in die dagen niet mogelijk was, christenantimilitarist te zijn zonder aanvechting en innerlijke twijfel. Ik wil althans openlijk uitspreken, dat ik mijn christen-antimilitarisme niet zonder veel innerlijke strijd door de oorlogsjaren heen bewaard heb. Daarom is het mij ook onmogelijk, op een vlotte en gemakkelijke manier hen, die op het ogenblik de bewapening van het Westen en zo nodig oorlogs- | |
| |
geweld aanvaarden, te veroordelen. Ik kan hun gedachtengang begrijpen. Nochthans kan ik hen niet volgen. Ik ben steeds meer tot de overtuiging gekomen, dat oorlogsgeweld op de korte baan misschien bepaalde resultaten kan opleveren, maar dat het op de lange baan een ondeugdelijk middel is. Het lost geen enkel probleem op. Geweld brengt geweld voort. Dit is een zakelijk inzicht. Er is daarnaast het principiële inzicht, dat samenhangt met de verhouding van doel en middel. Voor mij zelf ben ik tot de overtuiging gekomen, dat een onheilig middel ons nooit tot het doel kan leiden, omdat het doel nooit het onheilige middel heiligt, maar het onheilige middel ons altijd van het doel afvoert. Professor Heering heeft
ons in de oorlogsjaren steeds weer voorgehouden, dat Gods zegen nooit op het oorlogsgeweld rusten kan omdat oorlogsgeweld altijd en in alle omstandigheden de meest gruwelijke schending van al Gods geboden betekent. Dat zeiden wij voor 1940 al. We zeggen het nu nog en nog overtuigder, maar we zeggen het wat minder vlot en minder gemakkelijk. Ons getuigenis is zwaarder van toon geworden, omdat het door de beproeving is heengegaan en niet zonder aanvechting ons getuigenis is gebleven.
Dat wij in de oorlogsjaren onze bijdrage in de strijd tegen het nationaalsocialisme geleverd hebben, is voor mij een reden tot dankbaarheid. Men kan van de mensen van Kerk en Vrede zeggen wat men wil, men zal niet kunnen zeggen, dat ze in de oorlogsjaren laf zijn geweest. Wij waren geen helden. Maar de nood was ons opgelegd. We waren geen negatieve weerlozen. Dat er na de oorlog toch weer naar Kerk en Vrede geluisterd werd, hebben we zeker ook te danken aan het feit, dat de oorlogsjaren duidelijk hebben bewezen, dat wij niet de weg van de minste weerstand kozen en dat christen-antimilitaristen geen laffe weerlozen zijn.
Talloos vele spreekbeurten heb ik voor Kerk en Vrede gehouden. Er zijn jaren geweest, dat ik elke week zeker een keer voor Kerk en Vrede op stap was. Honderden artikelen heb ik in de loop der jaren in ons blad geschreven. Vele brochures heb ik voor onze vereniging gepubliceerd. Heel wat debatavonden met onze bestrijders gehouden: met Mr. Tijsma, Ds Westerman Holstijn, Ds Groenewegen, Dr. Snethlage, Dr. Hommes. Prof. G.C. van Niftrik enz. Dit alles in samenwerking en vriendschap met Prof. Heering. |
|