eerste verslag had tot titel: Zes jaar padvinden. Kraemer is de grote padvinder geweest: hij is ons voorgegaan in het waagstuk van het christelijk avontuur, waarvoor men in gereformeerde kring vanwege al de gevaren zo doodsbenauwd was. Er waren na de eerste wereldoorlog velen, die ons tot dat waagstuk opriepen, maar hun oproep had geen volume en geen positiviteit. Zij waren ontevreden met het bestaande, maar daar bleef het dan ook bij en de tijd heeft bewezen, dat de meesten van hen allerminst bereid waren, de prijs, die men nu eenmaal voor elk avontuur moet betalen, voor hun rekening te nemen. Kraemer sprak niet alleen over padvinden. Hij was padvinder. Hij zocht en vond nieuwe wegen. Zijn stem had, hoewel hij geen redenaar was, volume en was tot de rand toe gevuld met het positieve, dat wij in die jaren na de eerste wereldoorlog zo bitter nodig hadden.
De hoofdbestuursvergaderingen, die zeker acht keer per jaar van Vrijdagavond tot maandagmorgen op Hardenbroek gehouden werden, zijn voor mij een rijke bron van inspiratie geweest. Ik zou een onafzienbare rij van namen kunnen noemen: Herman Rutgers, Maarten van Rhijn, Nico Stufkens, Gerrit Barger, Mary Barger, Jopie Eykman, Willy Snijders, Kees van Doorn, Arnold Loen, Visser 't Hooft, Dirk Tromp, Ruud de Weerd, de beide Wiersinga's, Delleman, Rozemond, W.A.v.d. Velde... en zo maar voort, alle namen van mensen, die in later jaren, in de kerk, de zending, de oecumenische beweging, de politiek, het universitaire leven, belangrijk werk hebben gedaan en dat voor een deel nog doen.
We hebben op Hardenbroek hard gewerkt, veel gelachen, vriendschap beoefend, elkaar bestreden en naar elkaar geluisterd, samen geloofd en gebeden, oud werk afgebroken en nieuw werk opgebouwd. Daarbij denk ik dan ook aan de zomerconferenties, de afdelingsconferenties en de studieconferenties. De theologenconferentie en de sociale conferentie sloeg ik zelden over.