Antwoord: Daarin, dat ik bij de genade blijf, gelijk de hond bij zijn meester, en mij altijd weer op nieuw tot deze genade begeef om genade, en dus bij de verlossing, met welke ik om niet verlost ben, blijf en volhard. De hond kruipt juist dan het meest naar zijn meester toe, wanneer hij slagen van hem krijgt’.
Barth heeft in zijn Die Protestantische Theologie im 19. Jahrhundert gezegd, dat de hond bij Calvijn niet slechts deemoedig naar zijn baas toekruipt, maar dat hij ook, wanneer zijn baas hem roept en commandeert, kan en moet opspringen, blaffen en bijten.
Kohlbrugge stond bovendien op het standpunt van een mechanische inspiratieleer. Hij ontkomt er dan ook niet aan, de bijbel zo nu en dan geweld aan te doen. Dat is altijd het geval bij degenen, die een mechanische inspiratieleer voorstaan. Hij blijft echter de machtige getuige van de souvereiniteit en de vrije genade van God, die ons bij de voortduur op het hart bindt, dat wij van het begin tot het einde genade nodig hebben om genade aan te nemen.
‘Daarom, wanneer ik sterf - ik sterf echter niet meer - en iemand vindt mijn schedel, zoo verkondige hem deze schedel nog: ik heb geen oogen, nochtans zie ik Hem; ik heb geen hersens en geen verstand, nochtans omvat ik Hem; ik heb geen lippen, nochtans kus ik Hem; ik heb geen tong, nochtans zing ik Hem lof met u allen, die zijn naam aanroept; ik ben een harde schedel, nochtans ben ik geheel vertederd en versmolten in zijn liefde; ik lig hier buiten op het kerkhof, nochtans ben ik binnen in het paradijs. Alle lijden is vergeten. Dat heeft zijn groote liefde ons aangedaan, toen Hij voor ons zijn kruis droeg en uitging naar Golgotha’.