Het eerst in Zwitserland. Toen in Nederland. Daarna... ja in welk land niet? Er kwamen totaal vijf en twintig vertalingen, ook een Japanse en een Russische, nog in 1925 in Rusland gedrukt.
Op de eerste bladzij van zijn boek staat als motto een woord uit een treurspel van Freidrich Hebbel: ‘Ik weet, dat eens de tijd zal komen waarin ieder denkt als ik’.
‘Gelooft u nog, dat die tijd zal komen?’, vraag ik hem. Het is 1936. De dreiging van het nationaalsocialisme hangt als een donkere wolk boven Europa. ‘Ik weet het niet, wij zullen het in elk geval niet meemaken en het zal alleen gebeuren, als de zelfzucht overwonnen wordt en de mensen leren elkaar lief te hebben’.
In de jaren van het nationaalsocialisme heeft Latzko geleden. Hij wist met zijn anti-militarisme geen raad. Hij voelde het als een zware last en zelfs als een schuld, dat velen door het lezen van zijn boek antimilitarist waren geworden.
In 1937 schreef Latzko voor Vrijheid, Arbeid, Brood een somber en troosteloos kerstartikel. Dat zat mij dwars en ik vroeg hem, waarom zijn artikel zo negatief was, zo geheel zonder uitzicht. Hij schreef mij:
‘Ik weet maar al te goed, dat geen tuinierskunst een bloem uit de grond kan laten opbloeien, waar niet alreeds een zaadje lag. Ik zal ook de laatste zijn, om de invloed van een zoo vluchtige verschijning als een mensch of van enkele door menschen beschreven bladzijden te overschatten. Maar gij zijt niet de eenige, die mij verteld hebt van de beteekenis, die mijn boek een kleine twintig jaar geleden in uw jeugd voor u gehad heeft. En dat belast mij met de verantwoordelijkheid, in blind vertrouwen op een betere toekomst, de in de tegenwoordige en komende tijd zo onmisbare bewapening bestreden te hebben. Daarvoor moeten nu anderen boeten. Die last drukt zwaar op mij. Ik zal sterven voordat de harde jaren komen. Hoe zullen echter de door mij ontwapenden het met die jaren klaarspelen? Ook al is uw geloofsovertuiging een principieel andere dan die van mij, daar ik niet in staat ben, mij zelf vanuit het perspectief van het wereldgeheel en de eeuwigheid een haar belangrijker te achten dan een mier op een boschpad, zoo vinden wij elkaar toch in het getuigenis van Johannes: God is liefde. Wie kans ziet onder alle omstandigheden anderen meer lief te hebben dan zichzelf, die draagt gewis de goddelijke