| |
| |
| |
V
Tot regt verstand der litterarische werkzaamheid van Onno Zwier van Haren is geene uitgebreider kennis aangaande het door hem aanhangig gemaakt proces noodig, dan mijn lezer thans bezit. Doch alvorens ik eene poging aanwend om Onno Zwier's dichterlijk talent nader te bepalen, behoort aandacht te worden geschonken aan dat van zijn ouderen broeder.
De lage stand der Nederlandsche letteren | |
| |
in de tweede helft der 18de eeuw ín aanmerking genomen, maakt Willem van Haren onwillekeurig den indruk van een adelaar. Te onzent ontlook in dat tijdvak de studie der geschiedenis, op de oudheidkunde geënt. Het was de aanstaande bloeitijd der Alkemade's en der Van Loons; Wagenaar bereidde in stilte zijne populaire vaderlandsche historie voor; Kluit bestudeerde uit de bronnen den oudgrafelijken tijd; Huydecoper stak allen de loef af door zijne met vernuft en goeden smaak gepaarde geleerdheid. Doch met de poëzie stond het in die dagen, Huydecoper's eigen dichterlijke proeven niet te na gesproken, slecht geschapen. Alleen te Amsterdam bloeide onder den scepter van Feitama eene soort van dichtschool, waaruit ook het echtpaar Van Winter-Van Merken te voorschijn kwam, en wier sprekendste karaktertrek de navolging van Vol- | |
| |
taire was: niet van den echten Voltaire, met inbegrip van zijne kritiek, zijne ironie, zijn haat en zijn cynisme, maar van den konventionelen aartsvader van Ferney, helden- en treurspeldichter van beroep. De eenige nog overgebleven nagalm dier zuiver formele litteratuur, welke het voornamelijk om zuivering der taal, niet om uitstorting van het gemoed of om verovering eener wereld van gedachten te doen was, wordt gevonden in de psalmberijming van 1772, thans nog in Nederland en in Indie bij de openbare godsdienstoefeningen der Hervormden in gebruik.
Opmerking verdient het, dat eenerzijds Huydecoper de eenige Nederlandsche litterator dier dagen geweest is, met wien men Willem van Haren briefwisseling ziet houden, en deze aan den anderen kant de vereering van Voltaire tot een uiterste heeft gedreven, waarvoor zelfs | |
| |
Feitama den hoed moest afnemen. Tot voltooijing van het beeld dient er bijgevoegd, dat de vertaling van een dozijn psalmen voor kerkgebruik, ondernomen op verzoek van den griffier Fagel, Willem van Haren's laatste dichterlijke uitspanning is geweest. Zoo zien wij hem te gelijker tijd zich én mede voortbewegen in den stroom zijner dagen, - een voltairianisme, bestaanbaar met een levendig geloof aan de alleen zaligmakende christelijke openbaring en zamengaande met opregte bijbelvereering, - én door het aristokratische zijner letterkundige betrekkingen in Nederland (in Frankrijk stelde hij zich met de minder aristokratische van den heer Clément tevreden) zich boven de groote slaafsche schaar zijner tijdgenooten verheffen. De meening te hebben gevraagd van een beoordeelaar als Huydecoper, - die daad zal Willem van Haren steeds tot eer verstrek- | |
| |
ken, ook al was Huydecoper toen nog niet de kritische Herkules van later jaren.
Twee beroemde Fransche namen zijn van Willem van Haren's naam onafscheidelijk geworden: die van Voltaire, door een klein maar uitgelezen lofdicht, hetwelk in alle levensbeschrijvingen te vinden is, en die van Mirabeau, door de relatie met Made de Nérah. Is men van oordeel, dat laatstgenoemde weg juist niet de aanbevelenswaardigste is om tot eene positie in de wereldgeschiedenis te geraken, ook van elders is het genoeg bekend, dat ingetogenheid te geener tijd de hoofddeugd van onzen dichter geweest is. Diens huiselijk leven vertoont eene aaneenschakeling van elenden, wier echo in een schoonen en aandoenlijken lierzang voor alle volgende geslachten bewaard zou blijven:
| |
| |
Helaas! helaas! hoe vlieden onze dagen,
Hoe spoedt zich ieder uur met onzen luister heen!
Hoe flauwe vreugd, hoe bittre plagen,
Hoe min vermaak, hoe veel geween!
O dierbaar perk van drie tot zeven jaren,
Als ieder voorwerp 't oog bekoort, het harte streelt;
Och of ze zonder einde waren,
Als alles lacht, als alles speelt!
Beminlijk kind, speel, nuttig u dees dagen,
Want 's werelds grootheid schaft aan ons 't genoegen niet,
Dat u door uwen houten wagen
En door uw kaarten huis geschiedt...
Somwijlen rukt, vóór 't eind van uwe dagen,
Fortuin uw staat terneèr, gelijk men in het woud
Een hoogen eik, omver geslagen,
Na 't woeden van den wind aanschouwt.
Dan wordt een dwaas op uwen stoel verheven,
't Geweld verwoest uw erf, de laster verft uw kleed,
Geen vriend durft zich naar 't huis begeven,
Daar 't bleek gebrek den vloer betreedt.
Al die dichterlijke trekken zijn aan de werkelijkheid ontleend, en toen Van Haren ze opschreef, waren het louter persoonlijke herinneringen of persoonlijke voorgevoelens, waarin | |
| |
zijne poëzie hare pen doopte. Het leven moede, mengde de ambassadeur der Vereenigde Provincien bij het Brusselsche hof zich zelven den giftbeker en moest, daar zijne nalatenschap door de erven geabandonneerd werd, op 's lands kosten worden begraven. De Haagsche vrienden, weleer zijne benijders, waren even zoo vele haters geworden, en zoo aan het werk zijner lasteraars, die hem beschuldigden als ontvanger-generaal in Friesland 's lands penningen zich te hebben toegeëigend, nog iets ontbrak, werd het door dieven en plunderaars aangevuld. Zes jaren nog sleepte hij na het dichten van dien lierzang een leven voort, hetwelk hem zelven tot last was geworden en voor niemand eenig voordeel of eenig genoegen meer opleverde. ‘Démosthène au Conseil’ en ‘Pindare au Parnasse’ had in 1743 Volraire hem geprezen; ‘la grandeur d'un Batave | |
| |
est de vivre sans maître’, had hij er bijgevoegd. Twintig jaren later had de vrijheidlievende Batavier even zoo vele meesters als schuldeischers, en vormden zijne echte en onechte kinderen, met eene tweede vrouw zonder zeden aan de spits, eene uitgehongerde schaar, met lierzangen noch redevoeringen te verzadigen.
Nog geen dertig jaren oud, in Mei 1737, trouwde Willem Van Haren voor de eerste maal eene Engelsche, elf jaren ouder dan hij en in eene ondergeschikte betrekking bij de hofhouding van Prinses Anna geplaatst. Marianne Charles, zoo heette zij van zich zelve, wordt om haar karakter hoog geroemd en was van de zijde des dichters het voorwerp eener omslagtige en breedsprakige (zie den bundel minnebrieven in het provinciaal archief van Friesland), maar ridderlijke genegenheid. Echter | |
| |
kon zij hem slechts een tiental jaren boeijen. Vóór zijn huwlijk met haar, dat zonder kinderen bleef, had hij er twee bij zekere Maria Crullers, eene Leeuwarder hellebaardiersdochter; vóór haren dood drie bij de kapiteinsdochter Anna K.L. Natalis, die naderhand zijn wettige vrouw werd en hem nog twee kinderen schonk. Eene dier onechte dochters van Natalis moet Made de Nérah geweest zijn. Van de twee kinderen van Maria Crullers, een jongen en een meisje, studeerde de zoon voor advokaat en geraakte, naar het schijnt, met veel moeite naar Indie; de dochter trouwde met een luijen en dommen luitenant en kreeg acht kinderen. Toute cette marmaille, zooals Rousseau zich uitdrukt, leefde op Zijner Excellentie's zak en moest, toen de berooide ambassadeur de oogen sloot en zijn boedel te aanvaarden een gewisse ondergang zou zijn | |
| |
geweest, in alle rigtingen een goed heenkomen zoeken.
De zoo even aangehaalde strofen leveren het bewijs, dat Willem Van Haren een dichter van den echten stempel is geweest, vol gevoel, oorspronkelijk, klassiek van zegswijze en een toonkunstenaar in de taal. Maar hij heeft niet vele verzen gemaakt gelijk dat ééne. Van zijne lierzangen, welke bijna zonder uitzondering eene politieke strekking hebben, - zooals die Leonidas, waarmede hij zich beroemde een legerkorps van 20,000 man op de been te hebben gebragt, - maken de meesten den indruk, welsprekende dagbladartikelen te zijn geweest, thans alleen nog merkwaardig uit het oogpunt van den versbouw en van de intieme vaderlandsche geschiedenis dier dagen. Ook zijn heldendicht Friso is, hetzij men aan de tweede of aan de eerste uitgaaf de voorkeur geeft, meer | |
| |
een gelegenheidsvers in tien of twaalf boeken, dan een dier meesterwerken, waarop het genie voor alle eeuwen zijnen stempel drukt. Bilderdijk, wiens eigen smaak zich in dezelfde school als die van Willem van Haren gevormd had, noemde den Friso ‘in alle opzigten een schoon stuk.’ Doch die uitspraak geldt alleen voor de vakmannen in de poëzie, die genoeg verstand hebben van versifikatie en kompositie, om ook in het onvolkomene de verdienste der inspanning of der overwonnen moeijelijkheid te waarderen. Waarlijk onsterfelijk is onder Willem van Haren's gedichten allen de ode het Menschelijk Leven, die hoewel niet in elke strofe en elke uitdrukking even krachtig, nogtans met haar hooge en breede vlugt, haar vollen toon en haar onmiskenbaren zielekreet, onze geheele 18de eeuw als overstemt en achter zich laat.
|
|