Adolf nam dien uitval niet kwalijk. Hij was een jood, en wilde het wel weten. Bij de Bruce's aan huis, te Amsterdam, waar hij was opgevoed, heerschte een humane, maar vrije toon, en reeds als kind was hij er aan gewoon geraakt, spelend met Robert en de andere kleine Bruce's, drie meisjes en nog een jongen, zich schertsend of in ernst aan zijne afkomst te hooren herinneren,
- ‘Laat het oude testament nu eens rusten, Robert,’ zeide hij en speelde met een gouden lorgnet die aan een fijn zwart koord om zijn hals bevestigd was. ‘Zonder geld kan de wereld niet bestaan, en of een leening door joden of door christenen genomen wordt is onverschillig. Op den maatschappelijken rang van het talent komt het aan, in onderscheiding van de geboorte. En die vijand is eindelijk overwonnen - zoo we ten minste zorg dragen dat er niet dadelijk een nieuwe voor in de plaats komt. Jou barrikadehelden bedoel ik, jou kommunisten en socialisten, heel Europa door; die geboren haters van alles wat uitblinkt: van de wetenschap, van de kunst, van het genie!’
- ‘Welnu,’ zei Robert met een satirieken lach, ‘je bent immers rustbewaarder geworden van avond, en ik ook? De socialisten en de kommunisten kunnen ons nu geen kwaad meer doen!’
- ‘Natuurlijk steek je den draak met hetgeen in de vergadering van het korps besloten is,’ hernam Adolf. ‘Maar dat kan mij niet schelen. Ik weet even goed als jij, dat wij met vrrrdubbelde rrrotten rrrêgts in de flânk het Faubourg Saint Antoine en zijn lieve jongens ons niet van het lijf kunnen houden. Maar ik kom op voor het beginsel. De wereld mag niet kunnen zeggen dat wij den adel en het droit divin een kop kleiner hebben gemaakt, alleen om zelven naderhand door het kanalje te worden opgevreten. Kan ik het ongedierte niet verdelgen, ik wil er voor het minst tegen schutteren. Schoudêrr 't gwrrr!’
- ‘Dat ongedierte, Adolf, is het volk Gods van onze negentiende eeuw. Het is familie van je!’
- ‘Wel mogelijk. Maar verloochenen ze mij, ik doe het ze terug. Je ne transige pas avec l'émeute! Kon ik er op schieten, ik liep de kans, kippig als ik ben!’
- ‘Maar kerel,’ riep Robert, die nu óók warm begon te worden, ‘stroomt er dan zóó weinig bloed van Abraham, Izak en Jakob door je aderen, ben je zulk een renegaat geworden,