hare zedigheid kon kwetsen. Ook behoefde zij zelden te antwoorden, want de alleenspraak was de doorgaande vorm van Robert's gesprekken. Beproefde men eene opmerking te plaatsen, dan zweeg hij uit wellevendheid, hield zich alsof hij naar u luisterde, en vatte, zoodra gij hadt uitgesproken, den draad zijner rede weder op, waar hij dien had laten glippen. Woltera bewonderde hem en vertrouwde hem. Zij vond hem verheven, diepzinnig, geleerd, te geleerd voor een burgermeisje. Somtijds ook vond zij hem schoon, ten minste bij tusschen-poozen; want hoewel zijn bleek gelaat bij bleekblonde haren in den regel weinig uitdrukking had, kwamen er uit zijne fletsche oogen, als hij in vuur geraakte, echte vonken schieten.
Deze jongeling, wiens vader onder de stille pilaren der Amsterdamsche beurs gerekend werd en die in zijn ouders huis nooit anders dan gematigde denkbeelden had hooren voordragen, was met volle overtuiging een roode republikein, een maatschappelijk hervormer in hope, vol nieuwe denkbeelden (nieuw voor hem althans) over het huwlijk, over de verhouding van kapitaal en arbeid, over de verpligtingen van den staat ten aanzien van de handwerkslieden. Geen wonder dat de toespraak van professor Willems-orde, zooals hij den redenaar in het groot-auditorium ironisch aanduidde, hem slechts matig had aangestaan, en hij juist niet in de vrolijkste stemming van de vergadering huiswaarts keerde.
- ‘Uw dienaar, mijnheer!’ klonk het uit Leidekker's mond, toen Robert den bidder in het voorhuis verraste, waar hij aan een ondergeschikte zijne bevelen stond te geven voor eene tegen den volgenden ochtend vastgestelde plegtigheid. En met eene beleefde buiging, afgezien in goede sterfhuizen, week hij voor den jongeling op zijde. ‘Woltera!’ liet hij met stemverheffing er op volgen, den gang inroepend, ‘Woltera, ga naar boven en steek meneer Bruce's lamp aan!’
Er was voor alle partijen iets eervols in de eenvoudige wijze, waarop dit bevel gegeven, aangehoord en opgevolgd werd...
- ‘En komt het je,’ vroeg dien avond laat, terwijl zij in het heilige der heiligen zich ontkleedde en haar nachtmuts opzette, de huisvrouw van den patent-bidder, ‘komt het je nooit in de gedachten, Leidekker, dat de omgang met da jonge mensch ons kind zou kunnen bederven?’
- ‘Ik wenschte te weten, Mietje, wat je met omgaan bedoelt?’ antwoordde vader Leidekker, het groote zilveren horloge