Nederlandsche bellettrie 1857-1876. Deel 2
(1876)–Cd. Busken Huet– Auteursrechtvrij
[pagina 158]
| |
Francisca Gallé. IAgnes, door Francisca Gallé.De Engelsche auteur der vorige eeuw, die onder de vier zaken, door den man op aarde te volbrengen, ook het schrijven van een boek noemde, bleef, al generaliseerde hij wat sterk, in de natuur. Niet slechts is in het schrijven van een boek niets onmanlijks; maar de daad van in het openbaar het woord te voeren, zijne denkbeelden door den druk te vermenigvuldigen, de welligt ongunstige uitspraak des publieks te trotseren, schijnt geheel en al binnen de grenzen der manlijke roeping te liggen, - waar nog bij komt, dat de maatschappelijke positie van den man hem zoowel uitvoering als voorbereiding gemakkelijk maakt. Hoe echter, zal menigeen zich op nieuw gevraagd hebben, toen alweder de Nederlandsche boekhandel van de hand eener Nederlandsche dame een oorspronkelijken roman aankondigde, - hoe komt eene vrouw tot het schrijven van een boek? en wat op aarde mag dit jonge meisje, Francisca Gallé geheeten, bewogen hebben, ik zeg niet in het heiligdom harer binnenkamer een romantisch verhaal te borduren, maar dat boek te laten drukken en algemeen verkrijgbaar te stellen? Het volgend antwoord op die vraag moge als gissing zijnen weg vinden. Meisjes schrijven boeken, schrijven romans, gelijk zij piano spelen of als dilettanten medezingen op een koncert. De vir- | |
[pagina 159]
| |
tuozen van beroep houden staande, dat door toedoen dier liefhebsters vele noten in de wereld komen, welke voor de instandhouding van de harmonie des heelals zeer wel gemist konden worden; dat het niet aangaat, zonder stelselmatige voorbereiding eene taak te willen volbrengen, welke zelfs voor hen, die eene speciale opleiding ontvingen, menigmaal te zwaar blijkt; dat het van overmoed, van gebrek aan zelfkennis, en ook van gebrek aan piëteit getuigt, de werken van meesters, gewrochten van het door arbeid tot ingetogenheid bedwongen genie, in het openbaar op de pijnbank te brengen. Doch wat bekommert zich het muziekaal gemoed om die schoolsche vertoogen? Mogen wij ons niet laten hooren in het publiek, welnu, te huis zullen wij ons daarvoor schadeloos stellen! Aan onzen Erard, - een heer, dien alle vrouwen overal en op alle uren ontvangen kunnen, zonder zich te kompromitteren, - aan hem zullen wij toevertrouwen wat er in ons omgaat; wat wij bij ons intreden in het leven van de wereld verwacht, en wat wij van haar ontvangen hebben; welke herinneringen uit onze kindschheid, uit onze aankomende meisjesjaren, ons het levendigst bijgebleven zijn; hoe de werkelijkheid onze idealen vernietigd, welke andere idealen zij ons daarvoor in de plaats gegeven heeft; hoe de menschen heeten, welke wij haten, de dingen welke wij liefhebben; aan welke soort van mannen wij desgevraagd ons hart zouden willen schenken, aan welke andere soort in der eeuwigheid niet; hoe ons model van vrouwelijke schoonheid en bevalligheid er uitziet; welke algemeen aangenomen begrippen wij als vooroordeelen beschouwen; voor welke beginselen wij zonder aarzelen het leven zouden laten; waarom wij ons aangetrokken gevoelen door dezen, en afgestooten door genen; wat wij onder aanbidding verstaan, en hoe onze katechismus luidt; wie volgens ons, in één woord, het edelst denkt, het zuiverst gevoelt, het best handelt, het gelukkigst leeft, en het zaligst sterft. Op die wijze, stel ik mij voor, is Agnes ontstaan. Het zijn, in den vorm van gedrukte bladen, de confidences van een jong meisje aan het muziek-instrument harer voorkeur. En wat de uitvoering betreft... | |
[pagina 160]
| |
De negerin en keukenprinses Candace is een geestige type. Haar kolossalen ligchaamsbouw, haar zwarte tronie, haar rood en geel gestreepten hoofddoek, haar zeer beperkt ontzag voor den kleinen Cato, dien zij zich voor de aardigheid tot echtgenoot koos, haar kinderlijk christendom, haar ontzag voor Doctor Hopkins, hare verkleefdheid aan meester en meesteres, hare bijna moederlijke liefde voor den ontembaren James, die zooveel aanleg had om een losbol te worden en uit wien mettertijd zulk een flinke borst groeide, - men vergeet dat beeld niet ligt; en als Candace de drogredenen van haren stamgenoot Digo ontzenuwt, als zij den kleinen blanken bengel voorspreekt, als zij de vrijheid kiest boven den vriendelijksten vorm der dienstbaarheid, als zij aan haar bedroefde meesteres een troostrijker Evangelie verkondigt dan zelfs de groote en vrome Doctor Hopkins vermogt te doen, - dan wordt die logge ebbenhouten massa met het ivoren gebit een menschelijk wezen vol leven en geest. Ook Simeon Brown is goed geteekend, de theologiserende slavenhandelaar, die uren lang met den predikant van Newport op de vriendschappelijkste wijze over de verborgenheden der godzaligheid kon zitten praten, maar zijn geslagen vijand wordt van het oogenblik af, dat de leeraar hem op het stuk der emancipatie brengt; en kolonel Burr, de begaafde kleinzoon van een wereldberoemd grootvader, die het hof aan Virginie de Frontignac maakt, maar hare liefde niet duurzaam verwerven kan, omdat hij in den grond zijns harten een egoïst en een wreedaard is; en Virginie zelve, de Fransche gravin, wier echtgenoot met Lafayette aan den vrijheidsoorlog kwam deelnemen, en die met de modemaakster Miss Prissy, even levendig en spraakzaam als zij, in de anders wel wat stille woning van Mistress Scudder al keuvelend en liedjes zingend, echo's wakker roept. Over geheel die groep uit het Noord-Amerikaansch leven van 1780, met liefde tot onderwerp gekozen, door historische studie van de banaliteit gered, met ongemeen talent uitgevoerd, ligt iets van dat frissche waas, hetwelk de dichters in den morgenstond prijzen. Nog schooner en van hooger orde dan de genoemde, is het beeld der aanvallige Mary, weleer als kind het speelkame- | |
[pagina 161]
| |
raadje van den ondeugenden James, nu een volwassen meisje geworden, maar nog altijd met geheel haar vroom gemoed aan dien beweerden wildzang en goddelooze gehecht. Niemand kan hem uit haar hart dringen, al komt zijn naam nooit weder over hare lippen. Hij gaat, en zij blijft aan hem denken; hij schrijft en zij bidt voor hem; hij wordt verloren gewaand, en zij volhardt in haar geloof; hij keert terug, en zij worden een paar. Maar ach, welk een lijden, eer die uitkomst daagde! En te midden van dat lijden, welk eene onderwerping! Ware James niet als opgestaan uit de dooden, Mary zou den wensch harer moeder vervuld, de eerbiedige liefde van Dokter Hopkins beloond, als eene heilige zich voor het leven verbonden hebben aan dien ontzaglijken theoloog; en niet kniezend, niet pruttelend, niet als een ter slagtbank gevoerd schaap, maar als eene dienares des Heeren, zielsovertuigd dat hooger wil uit liefde de idealen harer jeugd verstoord had, opdat zij als echtgenoot van den predikant een grooter zegen voor anderen zou kunnen zijn. O Mary Scudder, dochter eener moeder, die gij in zelfstandigheid evenaardet en in zielegrootheid overtroft, gij vereenigt in u al hetgeen liefelijk is en wel luidt: gij zijt jong, gij zijt schoon, gij zijt schrander, gij gevoelt als eene vrouw, gij gelooft als een kind, gij handelt als eene heldin! En wat zullen wij van Doctor Hopkins zeggen, den kalvinist met de piëtistische sympathien, den Goliath met het Davidsgeloof, den dogmaticus met het kwetsbaar gemoed? Vermoedelijk zullen de esthetici het er nimmer over eens worden, of het beeld van een jong ding als Mary zich in één voorstelling al dan niet laat zamenvoegen met dat van een veertigjarig godgeleerde en puritein, 's zaturdags vastend als hij 's zondags prediken zal, steeds met den neus in de boeken en met den geest in eene andere wereld, een geboren zendeling en filanthroop, zijn traktement wegschenkend aan slavenkinderen, en met de onverzetlijkheid van een doordrijver op staanden voet in de werkelijkheid plaats eischend voor de logica der menschenmin. Maar al zou over dat punt eene kwestie rijzen, luidruchtiger en hartstogtelijker dan die der pauselijke onfeilbaarheid, Doctor Hopkins is en blijft de ver- | |
[pagina 162]
| |
heerlijkte type der regtschapenheid. In de majesteit zijner houding spiegelt zijne ziel zich af. Finaal vrij van sterken drank, vrijwillig afschaffer van de lange pijp, de meening toegedaan dat de christelijke voegzaamheid noch door sleutelgaten gluurt, noch aan op een kier staande deuren luistert, - onberispelijk in het alledaagsche, het gewone, het kleine, schiet hij in het groote nergens te kort, blijft nooit beneden de verwachting, en paart aan de metafysica van een kerkvader de kieschheid van een gentleman. Hetzij hij van den kansel strafredenen verkondigt en de gewetens wakker schudt, hetzij hij in zijn studeerkamer Mary's jawoord verbeidt, hetzij hij hare hand in die van James legt en voor het leven afstand doet van zijn liefsten droom, - zijn geloof aan het Duizendjarig rijk blijft ongeschokt, de weg van eer en pligt duidelijk voor hem afgebakend, zijne kracht tot dulden en vermanen, tot hervormen en dankzeggen, even groot. De vrouw, die dat karakter ontwierp, die uit het graniet van Nieuw Engelands vroegste geschiedenis dat beeld hieuw, eerde zich zelve, haar vaderland en de menschheid....
Doch ik vergeet, dat The minister's wooing van mevrouw Beecher Stowe reeds vele jaren oudGa naar voetnoot1) en de Agnes van Francisca Gallé een boek van gisteren is. Erger feil: ik geef voedsel aan de meening, dat onze jonge landgenoot, waar zij met haren eersteling optreedt, reeds aanstonds de vergelijking met eene buitenlandsche vermaardheid van de beste soort moet kunnen doorstaan. Zoo is het niet bedoeld. Alleen lokte de gedeeltelijke overeenkomst tusschen beide onderwerpen, bij erkenning van het aantrekkelijke dat zij aanbieden voor de vrouwelijke fantasie, tot verlevendiging der heugenis uit, die het fraaije boek der Amerikaansche voorgangster indertijd naliet. Mevrouw Stowe en mejufvrouw Gallé hebben beiden beproefd, - deze in Frederik Schild, gene in Doctor Hopkins, - den hartstogt der liefde in het | |
[pagina 163]
| |
gemoed en het leven van een godsdienstleeraar te laten binnensluipen; en in beide gevallen ziet men het voorwerp dier liefde, - hier Agnes, ginds Mary, - door de kracht eener vroegere genegenheid, gevestigd op herinneringen uit de kinderjaren, aan den greep des meer vaderlijken aanbidders ontsnappen. Willen beide schrijfsters zoo doende eene onverbeterlijke wereld in het gelijk stellen, welke alleen op voorwaarde dier ontknooping er in toestemt, zich onder meesmuilen naar het gegeven te schikken? Of treden zij op als wreeksters der natuur, in wier rijk geschakeerde verscheidenheid plaats is voor priesters, minnaars, en vaders, maar niet voor de kumulatie dier drie attributen in één persoon? In elk geval vormt de roman van Francisca Gallé, als men dat ééne voorname punt van onwillekeurige overeenstemming wegdenkt, een op zich zelf staand geheel, en mag de schrijfster niet aansprakelijk worden gesteld voor de luim van den recensent, die het eene boek met het andere vergeleek. Om op de muzikale hypothese van daareven terug te komen, - zij alleen verklaart de treffende ongelijkheid van stijl en tafereelen in een boek als Agnes. Er komen, vooral naar mate de gebeurtenissen hare crisis gaan bereiken, geheele partijen in voor, welke aan niets zoo zeer als aan het in de eenzaamheid onnadenkend voortfantaseren eener dilettantpianiste doen denken. Zij zoekt niemand te behagen, maar alleen zich zelve te voldoen. Nog vermoeid van den eersten aandrang tot spelen, toen al hare beste gedachten en gevoelens haar aan de aarde ontvoerden; nog gelukkig in de herinnering daaraan, en luisterend naar de nieuwe akkoorden en slot-akkoorden, welke haar uit de verte beginnen toe te stroomen, blijven hare vingeren machinaal over de toetsen glijden, en speelt zij niet voort, maar herhaalt zich. Eindelijk komt de finale opdagen; maar gelijk het meer gaat, als men alles aan de inspiratie overlaat, zij beantwoordt niet geheel en al aan de verwachting, en de improvisatrice-zelve is er slechts half mede tevreden. De goede en schoone oogenblikken worden niet overtroffen, niet geëvenaard; het beste wat nog volgt zijn echo's, en met een glimlagchend; ‘Hierna beter!’ sluit de jonge dame voor ditmaal haar instrument. | |
[pagina 164]
| |
Het beste middel om zich te overtuigen, dat het niet werkelijk boeken zijn, welke op die wijze ontstaan, en de eigenlijk gezegde litteratuur in die kompositien slechts eene ondergeschikte plaats beslaat, is acht te geven op de rol, welke de waarschijnlijkheid daarin vervult. Door overdreven minachting voor hetgeen men in den roman of het tooneelstuk de intrigue noemt; door stelselmatige reaktie tegen het kinderspel, hetwelk daarmede vaak gedreven wordt, zijn zelfs klassieke auteurs in een tegenovergesteld uiterste vervallen en hebben daardoor een slecht voorbeeld aan hunne discipelen gegeven. Doch van dien aard zijn de zonden tegen de waarschijnlijkheid niet, welke in Agnes begaan worden. Zoo dit verhaal van het begin tot het einde een luchtballon gelijkt, door geenerlei koorden aan aarde of werkelijkheid vastgesnoerd, maar met een somtijds koddig zelfvertrouwen door den onbegrensden ether zwemmend, is het niet omdat de schrijfster tot eene litterarische school behoort en proselieten voor haar genre zoekt te maken, of zelve de proseliet van een genre is, maar geheel en al onbewust, geheel en al onwetend, en in de gemoedelijke overtuiging, dat hetgeen waaraan zij bezig is te arbeiden, een boek is. Er worden hier en ginds in Agnes zielstoestanden, aandoeningen, momenten van het gemoedsleven geschilderd, welke den besten roman tot sieraad zouden verstrekken en op het tooneel eene treffende uitwerking zouden doen. Wat niet over het hoofd mag worden gezien, - aan zin voor het schetsen van ongemeene karakters en verheven aspiratien, paart de schrijfster sympathie voor de keerzijde der medalje, waar het heimwee der ziel in karikatuur ontaardt en men het verhevene met de beenen in de lucht ziet staan. Er zijn derhalve alleszins termen om ten aanzien der toekomst van mejufvrouw Francisca Gallé de beste verwachtingen te koesteren; en zelfs ligt bij een zoo eerlijk streven als het hare, bij zoo veel goeden wil, zich aan het vooroordeel te ontworstelen en een eigen blik op menschen en zaken te veroveren, bij zoo veel aanleg voor litterarische kunst en litterarischen smaak, de onderstelling voor de hand, dat hare eerstvolgende proeve deze eerste in alles overtreffen zal. Doch stijl is nu eenmaal stijl, de littera- | |
[pagina 165]
| |
tuur litteratuur, en Agnes alleen in zoo ver een boek, als de typografie er bij te pas gekomen is. Is de eerzucht der schrijfster op de hoogte van haar talent, dan zal achting voor het schoone haar in vervolg van tijd de pen doen halen door elk hoofdstuk, elke bladzijde, elk woord, waarover haar eigen litterarisch geweten den staf zal breken. Als mannen van genie het niet beneden zich hebben geacht, hunne geschriften aan de gestrengste zelfkritiek te onderwerpen, waarom zou dan eene vrouw gedachteloos mogen voortschrijven? Recensenten, die uit wellevendheid andere eischen stellen aan het eene, andere aan het andere geslacht, vergeten niet alleen dat in de kunst gelijk in de engelen-wereld man noch vrouw bestaat, maar beoordeelen ook de vrouwen te zeer naar zich zelven en naar hunne eigen zwakheden. Over het algemeen toch zijn de kunstenaressen minder ligtgeraakt dan de kunstenaars. 1871. |
|