Nationale vertoogen. Bundel 2
(ca. 1882)–Cd. Busken Huet– Auteursrechtvrij
[pagina 220]
| |
Prof. Quack's jongste werk.Van Prof Quack's Socialisten is het eerste deel thans voltooidGa naar voetnoot1. Het is een boeijend geschreven boek van zes honderd bladzijden, dat zich ten doel stelt een in Nederland verwaarloosd onderdeel der ekonomische wetenschap, in den vorm van een over vele eeuwen zich uitstrekkend historisch verhaal, onder de aandacht van het groote publiek te brengen. Beginnende met de Republiek van Plato en eindigend met de zamenzwering van Babeuf onder het Fransche Directoire, schetst de schrijver achtereenvolgens het Romeinsch socialisme onder de Gracchen, het socialisme der eerste Christengemeente, het middeneeuwsch socialisme, het Duitsch socialisme ten tijde der Hervorming, het socialisme der Engelsche puriteinen, het socialisme in de staatsromans, het Fransche socialisme der 18de eeuw, en de verschijnselen van socialisme in de Fransche omwenteling van 1789. In het voorlaatste hoofdstuk komt het godsdienstig socialisme der Hernhutters ter sprake, terwijl het laatste over Adam Smith handelt en een duidelijk inzigt doet verkrijgen in het verschil tusschen socialisten en ekonomisten. Getrouw aan den titel van zijn boek, geeft de heer Quack niet alleen schetsen van stelsels, maar ook levens- en karakter- | |
[pagina 221]
| |
beelden, zoodat de lezer zich van het begin tot het einde, al zijn de ontvouwde denkbeelden nog zoo schemerachtig of fantastisch, in de werkelijke menschenwereld blijft bewegen. Wij begroeten in deze Socialisten een werk, hetwelk den schrijver tot groote eer verstrekt, bestemd is ijverig gelezen te worden, en ongetwijfeld medewerken zal tot verheldering der algemeene denkwijze. Ten bewijze dat ook Indische lezers in dit geschrift stof tot overpeinzing kunnen vinden, schrijven wij uit eene der laatste bladzijden het volgende af: ‘Er bleven op het einde der 18de eeuw allerlei problemen over, die niet door Adam Smith waren aangeroerd of behandeld: vooral zulke problemen die met het kollektieve idee, het denkbeeld van zamenzijn en zamenbezitten, verwant waren. Over de in Engeland en Europa nog talrijk verspreide marken sprak Adam Smith zelfs niet. Had hij slechts de gemeenschapstoestanden der Schotsche Hooglanden bestudeerd, zooals hij den Schotschen vorm van het metayage, the steel-bow, in oogenschouw heeft genomen! Nu werden zulke toestanden eenvoudig-weg in zijn theorie geïgnoreerd: maar duidelijk is het, dat er bij Adam Smith en in zijn Wealth of Nations geen regelen zelfs te zoeken zijn over een kwestie als die van de maatschappelijke verheffing der Russische boeren: de groote kwestie namelijk, in hoever het raadzaam kan zijn, het kollektief eigendomsregt van den grond te behouden, of naast het kollektieve eigendom een plaats te geven aan het individuële eigendom op het land. Zij die voor ons Java zulke kwesties uit Adam Smith zouden willen oplossen, zouden slechts toonen hoe weinig zij het hooggeprezen boek lazen.’ Wij die in den strijd over kommunaal en privaat grondbezit in Indie, steeds tegen het opdringen van Europesche mode-instellingen aan de Inlandsche bevolking geijverd hebben, wij hopen dat de waarschuwende stem van den heer Quack in tijds geopende ooren zal vinden. Honderd malen hebben wij er op gewezen dat aan de regtstoestanden, die men op Java invoeren wil, een abstrakt begrip van regt ten grondslag ligt, hetwelk zich inbeeldt het regt | |
[pagina 222]
| |
te zijn, maar in het wezen der zaak slechts het stelsel eener ekonomische school in Europa is, welke in Azie propaganda zoekt te maken. Over hetgeen de heer Quack in de praktijk zou willen, daarover laat hij zich vooralsnog niet uit, doch dit weten wij, dat zijn boek in naam der geschiedenis den kinderen der 19de eeuw aanhoudend toeroept: meent toch niet dat gij den steen der wijzen hebt gevonden! leert inzien en erkennen dat het privaat eigendom op den grond, hetwelk in Europa zoo veel goeds heeft uitgewerkt, er ook ontzaglijk veel kwaad heeft gesticht! geeft acht op de ontzettende maatschappelijke vragen, welke de stelselmatige konkurrentie niet bij magte is op te lossen, en wacht u voor de eigenzinnige inenting dier sociale pokstof op bevolkingen, die een ander verleden, een ander heden, en eene andere toekomst hebben dan gij! Een der belangwekkendste onderdeelen van het boek van den heer Quack is het hoofdstuk (bladz. 308 vgg.) waarin hij over Morelly en zijn Code de la Nature spreekt. Het dingt om de kroon met dat (bladz. 482 vgg.) hetwelk aan de zamenzwering van Babeuf gewijd is. Jammer dat de levensgeschiedenis van Morelly bijna geheel in het duister ligt en men van dezen Spinoza van het socialisme niets anders schijnt te weten dan dat hij dorpsschoolmeester is geweest en zijn boek gedurende eene lange reeks van jaren voor een naamloos geschrift van Diderot is doorgegaan. In het tweede gedeelte van zijn Code de la Nature gaat Morelly de gebreken der Europesche staatkunde, eerst door hem in het algemeen bestreden, in bijzonderheden na. Hij houdt, verhaalt ons de heer Quack, hij houdt zijn bestrijder in de Bibliothèque Impartiale bij 't woord. Die criticus had gezegd: neem de menschen zoo als ze zijn, niet zoo als uw verbeelding ze gaarne wilde hebben. Welnu, hij zal de menschen nemen zooals zij zijn, en wel in de primitiefste toestanden. Hij slaat na hetgeen in reisbeschrijvingen verhaald wordt van de Indianen in Noord Amerika. Bij hen is nog een natuurstaat, is ook nog gemeenschappelijk eigendom. Inheemsche indiaansche wetgevers en wijzen kunnen op dien grondslag hen ontwikkelen, den arbeid (niet het land) verdeelen: en de eendragt zou blijven be- | |
[pagina 223]
| |
staan. Doch stel dat een onzer moderne politici, toegerust met de fabel van Menenius, die zijn klassieke opleiding hem in 't geheugen had geprent, bij die Indianen kwam en tot hen zeide: ‘Weest niet dwaas en begint uw landen te verdeelen: ongelijkheid van een ieders bezit is de grondslag van een ieders welvaart,’ - denkt men dan niet dat hij een wonderlijk bescheid van die Indianen zou krijgen, die op het geleerde betoog met de fabel zelve van Menenius zouden antwoorden: ‘Uw fabel is een inpertinentie, evenals trouwens uw geheele betoog. De leden van ons ligchaam verdeelen ja onderling het werk, maar alle leden genieten gemeenschappelijk en gezamenlijk van wat het leven onderhoudt. De maag eigent zich niets voor zich zelve toe van wat de andere ligchaamsdeelen haar verschaffen: zij laat die deelen niet kwijnen: integendeel zij verdeelt alleen de voedingsmiddelen, waarvan zij het magazijn onder zich heeft. Ga heen, één uwer zinnen is op den loop.’ Dit werd geschreven in 1755, en de lezer bemerkt er uit dat toen Morrelly tegen de ekonomisten van zijnen tijd de les van Menenius keerde (wie die fabel kunstig berijmd wil zien, wordt bevredigd door Lafontaine), hij blijk gaf van een juist inzigt in den toestand der Indianen van het Westen. Wat zou Morelly gezegd hebben zoo hij zich eene voorstelling. van het tegenwoordig Java had kunnen vormen? De Inlandsche hoofden wien men konversie van kommunaal in individueel bezit aanprijst, zijn schrander genoeg om in te zien dat het stelsel der moderne politici van onzen tijd insgelijks eene impertinentie is; maar zij durven het niet zeggen, wanneer die politici optreden als regeringspersonen. En dat maakt de kwestie nog ingewikkelder. Onze konversie heeft het dubbel ongerief dat zij de Inlandsche bevolking van eene betrekkelijk weldadige instelling dreigt te berooven, en in de serviliteit der Inlandsche ambtenaren een noodlottig bondgenoot vindt. In Europa rijst uit de onderste lagen der zamenleving de wensch naar herstel van het kommunaal, of althans naar beperking van het privaat bezit: in Nederlandsch Indie wil men de overblijfselen van het kommunaal bezit kunstmatig vernietigen. In Europa hebben de verbrokkeling van den | |
[pagina 224]
| |
bodem en de konkurrentie à outrance het monster van het proletariaat gebaard: in Nederlandsch Indie wenscht men de proletariërs van gouvernements-wege te zien aanfokken. In Europa heerscht onder de laagste standen een nood zoo ontzettend dat sedert 1789 de aarde er van dreunt en de vlammen, werkelijk en overdragtelijk, als nafta uit den grond slaan: voor Nederlandsch-Indie, waar door den kleinen man oneindig minder geleden wordt dan in Europa, wil men regtstoestanden scheppen (scheppen uit de pan van Adam Smith) die wegens den aard der bevolking over deze al de rampen der konkurrentie, zonder één van hare zegeningen brengen moet. Ja zulke slaven zijn wij van onze eigen stelselzucht, dat wij het als een heiligen pligt, als het afdoen eener oude schuld, als eene door de Voorzienigheid ons opgelegde roeping beschouwen, aan de Inlandsche bevolking datgene te schenken wat in de toekomst voor haar denzelfden vloek moet baren, die over de inboorlingen van Amerika en van Australie gekomen is. Tenzij de Inlander op Java te rade worde, fanatisme tegenover fanatisme te stellen, het fanatisme van den koran tegenover dat van den katechismus der koloniale hervormingspolitiek, en hij met een krachtig: ‘Ga heen, één uwer zinnen is op den loop!’ de eerste zij om naar het zwaard te grijpen.
Batavia, 6 Maart 1876. |
|