der christelijke kerken van ons vaderland het akademisch eere-diploma werd uitgereikt. Gij gaaft ons de overwinning in den heiligen strijd bij de stembus, en dank zij uwe goedertierenheid bezitten wij thans in de Kamer twee stemmen meer dan de roomschen, de konservatieven en de anti-revolutionairen te zamen. Inzonderheid danken wij U voor de verkiezing van broeder De Vries te Amsterdam en van broeder Geertsema te Arnhem, al wordt daardoor het verlies der broeders Rutgers van Rozenburg en Poort van Takvliet (wij herzeggen Tak van Poortvliet) slechts ten halve vergoed. Wees, bidden wij U, in den jongsten dag de Sneekenaren genadig, die door het herkiezen van den voortreffelijken Moens aanspraak verwierven op den dank der natie. Vergeef het ons, zoo wij den schijn op ons laden, als wilden wij uw naam en dien van uwen Zoon (wij noemen hem uw zoon in denzelfden zin, als waarin alle brave menschen uwe kinderen zijn en de zeer brave uwe zondagskinderen) zoo veel mogelijk uit de volksschool weren. Uwe alwetendheid is het bekend, dat wij moeijelijk anders kunnen. Voor ons zelven zouden wij er niet tegen hebben, en ook de welgezinden onder onze Israëlietische medeburgers niet, dat de jeugd dagelijks op den Heer Jezus Christus gewezen werd; want hij was in vele dingen zeer liberaal en altijd een vijand van de zwarte internationalen zijner dagen. Maar de roomschen en de orthodoxe protestanten zijn onverdragelijk en zouden, zoo wij hun den vinger gaven, de geheele hand nemen. Beslis zelf, Gij die de eenige ware God zijt, te aanbidden in geest en in waarheid, of wij gedogen kunnen, dat de lessen der staatsscholen geopend worden met een Ave Maria? Of het aangaat, de rudimenta der natuurkunde te onderwijzen overeenkomstig het bijbelsch scheppingsverhaal, dat als poëzie waarde heeft, maar (wie weet het beter dan Gij!) niet wetenschappelijk is? Met schaamte belijden wij voor uw aangezigt, dat wij de beginselen onzer koloniale politiek nog slechts zeer gebrekkig in praktijk hebben gebragt. Maar gedenk hetgeen uw zondagskind tot lof eener eerbiedige dienstmaagd zeide: Zij heeft gedaan wat zij konde! Wij hebben de agrarische wet er niet alleen doorgekregen, maar in eene gedenkwaardige avondzitting der Eerste Kamer,