hoort en nog zoo versch in het geheugen ligt, dan een goed gegeven of goed uitgevoerd bevel aan te treffen.’
Van de te Batavia gehouden enquête naar de oorzaken van den afloop der eerste Atsjinsche expeditie kan, bij de door den heer De Mazade bedoelde enquête vergeleken, veel goeds gezegd worden, en dat vele zou nog toenemen, indien het Opperbestuur er toe besluiten kon Frankrijks voorbeeld te volgen en het enquête-rapport publiek te maken. Naarmate een grooter aantal personen, gelijk laatstelijk de generaal Booms in zijne repliek aan den generaal De Stuers, de vrijheid nemen van in gedrukte en algemeen verkrijgbare werken plaatsen uit dat rapport aan te halen, wordt het voor het gouvernement moeijelijker het overige geheim te houden, en de regering zou een goed figuur maken zoo zij zich gewillig aan het onvermijdelijke onderwierp niet alleen, maar zorg droeg, verdere partiële of fragmentarische mededeelingen door partikulieren vóór te zijn.
Van meer belang echter is de opmerking dat ook van de expeditie waarover onze enquête geloopen heeft gezegd kan worden: zij heeft zich allermeest hierdoor gekenmerkt, dat geen enkel bevel goed gegeven of goed uitgevoerd is. Dezelfde oorzaken hebben dezelfde gevolgen voortgebragt. De geest van ‘ten naasten bij’ kan in Frankrijk zulk een ruim veld van bezigheid niet gevonden hebben, of er was ook in Nederland en in Nederlandsch Indie nog plaats voor hem. Nog telkens wanneer men aan dien vernederenden terugtogt van April 1873 denkt, wordt men toornig over de in die dagen ten toon gespreide onbekwaamheid. Al de millioenen, die sedert voor eene tweede expeditie zijn uitgegeven, al de na dien tijd in Atsjin gesneuvelde of door ziekte weggeraapte Europeanen en Inlanders, hadden gespaard kunnen blijven, indien aan het hoofd der expeditie een man had gestaan die goed wist te bevelen, en onder hem een half dozijn mannen die met schranderheid wisten te gehoorzamen. Nederland ondervindt thans op zijne beurt, evenals Frankrijk, hoe duur het voor een volk uitkomt, in het zedelijke en het stoffelijke, wanneer het in gewigtige oogenblikken genoodzaakt is, zijne belangen toe te vertrouwen aan personen zonder karakter of zonder kunde. Vooral voor een land als