Litterarische fantasien en kritieken. Deel 25
(1884)–Cd. Busken Huet– Auteursrecht onbekend
[pagina 166]
| |
Een schouwburgavond.Wanneer men al het andere en mindere, wat het publiek naar de kunsten trekt, - de gewoonte, de zucht tot navolgen of mededoen, het verlangen om te zien of gezien te worden, - voor een oogenblik wegdenkt, dan blijft er eene wel is waar onwillekeurige, maar niettemin in de menschelijke natuur liggende en naar een uitweg zoekende hulde aan het ideale over. Dat is eene der redenen, waaruit een succès als dat, hetwelk eergisteren avond in den schouwburg behaald werd, zich laat verklaren. Ga naar voetnoot1 De tweede is, en daarbij kan het voorshands blijven, dat geen ander kunstgebied den bedevaartgangers zoo veel vrijheid van beweging laat. De muziek doet het overige. Men gaat naar de opera, gelijk men naar een bal of naar eene receptie gaat, maar met eene of meer gewaarwordingen daarenboven. Bij de zorg voor het toilet komt die voor de toegangskaart. Gelijk bij alle plegtige gelegenheden wordt het etensuur er om vervroegd, maar de huisgenooten ontvangen niet den indruk, dat er alleen een maatschappelijke pligt staat vervuld te worden. De kinderen kunnen bemerken, dat de groote menschen zich voorbereiden op het smaken van een genot. En hoe rustig wordt dat genot verorberd! De aandacht kan zelve de maat harer inspanning bepalen. Het bewaren | |
[pagina 167]
| |
van het decorum is de eenige grens, waarbinnen verstrooidheid en fantasie zich te houden hebben. Mij zou het niet verwonderen, zoo de opera daaraan voor een deel hare populariteit te danken had. Elke eeuw, die niet geheel onvruchtbaar is, schept zich hare eigen kunstvormen. De onze, die zich door luidruchtigheid kenmerkt, zou hare roeping hebben gemist, zoo zij de opera niet voortgebragt, of indien men liever wil, deze onder het overnemen uit de handen van een vroeger tijdperk niet gemaakt had tot hetgeen zij thans is. Alleen het moderne zangspel, schijnt het, kan de menschen van den tegenwoordigen tijd bewegen, voor eene poos den mond te houden of zich tot fluisteren te bepalen. Ga de stemming slechts na, waarin eene welgevulde schouwburgzaal, zoo vaak eene opera is aangekondigd, het omhoog gaan van het gordijn verbeidt. Hier wordt als eene van zelf sprekende zaak beschouwd hetgeen men op een koncert onnatuurlijk en zelfs ongepast zou achten. De opmerkzaamheid is verdeeld en heeft moeite zich in de voor haar afgebakende rigting te bewegen. Als bij afspraak houden de meesten het er voor, dat de ouverture slechts een voorwendsel is om tot het eigenlijk doel der bijeenkomst te geraken; een wrange schil, die doorgebeten moet worden, zal men aan de sappige vrucht komen. Het is alsof de orkestdirekteur met geen ander oogmerk den rug naar het publiek gewend houdt, als opdat men zonder onbeleefdheid, naar gelang van ieders temperament, hetzij eene opkomende neiging tot geeuwen onderdrukken, hetzij een aangevangen gesprek op niet al te gedempten toon voortzetten, hetzij aan de invallen van luim en moedwil bedektelijk den teugel zou kunnen vieren. Ga uw gang, mijnheer de direkteur, en sloof u af, schijnen wij hem toe te roepen. Indien zelfs uwe pauken en uwe trompetten niet in staat zijn, ons ontzag in te boezemen, wat zullen uwe violen en uwe dwarsfluiten vermogen? Zoo is het. Eerst wanneer de zangers en de zangeressen zich van hunne taak gaan kwijten, breekt voor de instrumentale muziek een goede tijd aan. Want niet elke muziek | |
[pagina 168]
| |
bezit het vermogen, ons het stilzwijgen op te leggen. Kan het niet anders, dan moeten wij wel; maar gewillig en met algeheel vergeten van ons zelven gaan wij pas mede, wanneer alle krachten der opera tegelijk, met de schoone menschelijke stem aan de spits, op ons komen aanstormen. Voor die zamenspanning, en voor haar alleen, zwichten wij. En geef acht, dat, zullen wij ons laten boeijen, geen der elementen van ons genot ontbreken mag op het appel. Wij verlangen fraaije dekoratien, frissche kostumen, een bezield orkest, bevallige zangeressen en welgemaakte zangers. Dien eersten tenor, met zijne bierton-gestalte, kunnen wij, al brengt de man nog zulke kunstige geluiden voort, op den duur niet verdragen; en als hij knielt voor de prima-donna, maar moeite heeft weder op de been te komen, hebben wij al de krachten eener goede opvoeding noodig om het niet uit te proesten. Staat een der schermen onderstboven, of werkt het valluik niet snel genoeg, dan verwenschen wij den machinist. Wordt er valsch geïntoneerd, onze ziel schreeuwt om wraak. Zelfs aan de kleeding der koristen mag niets haperen. Elken misstap van het corps de ballet merken wij als eene persoonlijke beleediging aan. Doch verwijder die stoornissen; laat een gelukkige zamenloop van gaven en omstandigheden de illusie ongeschonden doen blijven, de verwachting doen overtreffen, en gij zult de opera als in een zegekar over het tooneel zien rijden. Haar gewone stof is de roman, bij voorkeur de ridderroman, en met éénen slag verplaatst zij den toeschouwer, tegelijk toehoorder geworden, te midden van aandoeningen, die, hoe konventioneel ook voorgesteld, nogtans een ieder in de ziel grijpen. Want terwijl de tooneelmatige toestel tijd en plaats aangeeft, het kostuum aan de voorstelling karakter bijzet en het voetlicht zijne werking doet, worden die gemoedsbewegingen door de muziek vertolkt in de algemeenste aller talen. Van deze kunst kan men niet zeggen hetgeen van de wetenschap geldt, dat zij de menschen ongelijk maakt aan elkander en een beginsel van wederzijdsche verwijdering is. Veeleer brengt zij als geene andere kunst hen tot elkaêr, | |
[pagina 169]
| |
gelijk ook zij zelve van elk maatschappelijk voorregt, geboorte of fortuin, onafhankelijk is. Digter dan eenig andere grenst zij aan de natuur; en hoe minder ver eene kunst van deze afstaat, van hare klanken en hare kleuren, hare hoogten en hare diepten, hare dissonanten en hare harmonien, hoe grooter en gemengder de schaar dergenen is, die zich zelven en het egaliteitsbeginsel van onzen tijd in haar terugvinden. Wanneer men onder het klassieke een vorm van schoonheid verstaat, die voor alle tijden en volken geldt en waartoe de beschaving, ten einde nieuwe krachten te verzamelen, telkens terugkeert, dan is het niet waarschijnlijk, dat de opera immer in die kategorie gerangschikt zal worden. Niet dat zij eene dochter is der romantiek, - daartegen zouden de toonkunstenaren der 18de en der 17de eeuw met evenveel nadruk als regt in verzet komen, - maar zij dankt aan de beweging van onzen tijd in de rigting van het romantische hare tegenwoordige vlugt. Hoe echter het nageslacht haar eenmaal moge kortwieken; tot welk minimum het konventionele in haar te eeniger tijd moge herleid worden, - zij is van alle vormen van het ideale die, welke voor onze tijdgenooten de meeste aantrekkingskracht bezit. Wij geven er ons niet altijd rekenschap van, dat terwijl de schaduwen of de doornen van het dagelijksch leven ons de kunsten doen liefhebben, wij daardoor belijdenis afleggen van aan iets hoogers te gelooven. En toch ligt het voor de hand, dat de muziek de wanklanken der werkelijkheid niet zou doen verstommen, zoo die werkelijkheid zelve den hoogsten toon aangaf. Onbewust geeft de schare zich over aan de heerschappij der magtige. De hulde aan het ideaal is niet minder geworden dan voorheen, maar heeft zich verplaatst. De stroom vond eene andere bedding, maar spoedt zich met dezelfde kracht naar de oneindige waterplassen voort. Zelfs de onreinheden, die hij met zich medevoert, zijn niet van heden of gisteren, maar van alle eeuwen. Eéne voorwaarde is oorzaak, dat al schijnt de godin van den dag nog zoo zeer tot ons af te dalen en ons hare eeredienst gemakkelijk te maken, zij nogtans nimmer hare afkomst | |
[pagina 170]
| |
zal verloochenen. Te weten, de verpligting tot arbeid, welke zij aan hare organen oplegt, de begaafdsten daaronder niet uitgezonderd. De avond naar aanleiding waarvan deze opmerkingen geschreven worden, is een succès; dat buitengewoon succès is van buitengewone talenten afhankelijk, maar die talenten zelven zijn aan de algemeene wet onderworpen geweest. Uit dat oogpunt beschouwd, blijft het publiek, hoe grillig en onbillijk in vele opzigten zijne oordeelvellingen ook uitvallen, tegelijk de strengste en de dankbaarste regter. Het gevoelt om zoo te zeggen aan zijn hart, door de kracht van een onbedriegelijk instinkt, wáár alleen het zelfbehagen zich op den voorgrond dringt, wáár de onverschilligheid haar handwerk drijft, wáár de overmoed slechts op natuurlijke gaven teert, en wáár deze integendeel de inspanning zelfs der ongemeenste krachten niet schuwen om een schoon geheel te voorschijn te brengen. Al het overige laat het vallen, alsom dat ééne des te beter te kunnen gedenken en waarderen. Niemand behoeft dan ook te vreezen, dat een optreden van het dilettantisme, gelijk dat waarvan wij getuigen zijn geweest, op ontluistering der kunst zal uitloopen. Veeleer moeten zij, die de ineensmelting van kunst en leven als een thans verloren kleinood van langvervlogen tijden aanmerken, er zich in verheugen, dat pogingen worden aangewend om sluimerende of geïsoleerde krachten tot het verkrijgen van een gemeenschappelijk resultaat te doen zamenwerken. Kan de gezelligheid daarbij slechts winnen, de Verhevene zal er niet door worden afgerukt van haar voetstuk. Slechts door haar en zich zelven te eeren kunnen hare dienaren en dienaressen bij voortduring op welslagen rekenen. Overal waar het schoone een tempel beproeft te bouwen, vat een welwillend maar veeleischend publiek in den voorhof als dorpelwachter post. Wil men een laatsten en beslissenden waarborg: het zijn niet de exekutanten of de zangers, maar de zangeressen geweest, welke den triomf van den avond verzekerd hebben. Geen smaakvoller geheel is denkbaar, dan hetgeen door het slotkoor van het fragment uit de Mousquetaires, dank zij hare tusschenkomst, werd aangeboden. Vruchteloos zou de officiële | |
[pagina 171]
| |
kunst beproeven, zulk een ensemble te overtreffen. Ook waren het twee vrouwenstemmen, welke beurtelings, en met even veel gemak als glans, den zwaren last van Halévy's en den nog zwaarderen van Von Weber's vertolking voor hare rekening namen. Waar het zwakkere geslacht met zulk eene mate van zelfbeheersching uit den huiselijken kring op het gebied der openbare kunst naar voren treedt; het sterkere zich vrijwillig terugtrekt en zijne hoogste voldoening vindt in het doen uitkomen dier harmonie, - daar is voor de toekomst een vaste grond gelegd.
October 1872. |
|