Humbug is hem zoo vreemd als het woord aan de
nederlandsche taal. Oningewijden vermoeden niet, hem lezend, welke gaven, welk
geduld, welke arbeid, hoeveel kennis en hoeveel nadenken, noodig zijn geweest
om in zulke mate de eenvoudigheid meester te worden. Gelijk menschen van jaren
in Nederland eene schoone Junijmaand een ouderwetschen zomer noemen, zoo is
Fruin ouderwetsch degelijk.
Over zijne hulpvaardigheid is onder zijne discipelen maar
één stem. Hunne vereering voor den meester wordt nog overtroffen
door hunne genegenheid voor den man. In de wetenschap is hij een abt of een
prior, omringd door een konventikel van jongeren, die uit een natuurlijken
aandrang van het gemoed, hem toespreken als hoofd des gezins.
Hij zou een geducht tegenstander zijn, zoo hij het voortbrengen niet
hooger stelde dan het redetwisten. In de polemiek is hij, waar polemiek pas
geeft, humaan en uit de klassieke school; gelijk iemand betaamt die het zich
tot eer rekent lid te zijn eener litterarische fakulteit als de Leidsche met
zoovele door Europa bewaarde herinneringen.
Zijne scherts is de leuke der beste nederlandsche schrijvers van den
ouden en den nieuweren tijd. Zij doet glimlachen, niet schateren, en maakt haar
voorwerp niet verachtelijk, maar gezellig. Fruin bewaart zijne minachting voor
historische personen die hem toeschijnen boosdoeners geweest te zijn; en zelfs
dan toornt hij meer tegen de daden dan tegen de lieden.
Met de Hollandsche schilders der 16de en 17de
eeuw heeft hij gemeen dat hij zulk een uitmuntend teekenaar is. Tot lof van
Engelsche race-paarden zegt men dat zij louter beenen zijn. De stijl van Fruin
bestaat uit louter lijnen. Het geheim zijner schrijfwijze zijn hare
evenredigheden, hare ongedwongen standen, hare bewegelijkheid in de rust.
De gematigdheid zijner oordeelvellingen is zelfs in Nederland, het
land der gematigdheid, ongemeen. Het legt niet in de geschiedenis eene
wijsbegeerte der gebeurtenissen, maar neemt in eene eigen wijsbegeerte zijn
uitgangspunt. Van de menschen en de dingen in het algemeen denkt hij het zijne.
Daarnaar beoordeelt hij èn het voorgevallene èn de personen die
oorzaak