Litterarische fantasien en kritieken. Deel 22
(1884)–Cd. Busken Huet– Auteursrechtvrij
[pagina 172]
| |
IIk zou mijn eigen aangezigt schenden, zoo ik met geringschatting sprak van nederlandsche letterkundigen door wie in den laatsten tijd over Hooft geschreven is. Men kan dit doen, en leesbaar blijven. Maar toch, waar het zulk een bekend auteur der vaderlandsche oudheid geldt, daar mogen wij welbezien slechts aan twee soorten van arbeid blijvende waarde toekennen. Wezenlijk dienden zij alleen de goede zaak, die of door het ontdekken van belangrijke onuitgegeven stukken, zooals Leendertz en Van Vloten, ons tot een juister oordeel over Hooft's letterkundige nalatenschap in staat stelden; of zooals De Vries, Van den Brink, Potgieter, door het openen van nieuwe vensters op den tijd waarin hij leefde, - en niet maar door het vulgariseren van reeds vroeger door anderen aangeduide gezigtspunten, - den algemeenen horizont hielpen uitbreiden. Voor de jongste studien van Alberdingk Thijm over Hooft, - zijn Warenar, zijne Susanne Bartelotti, - zou ik eene derde klasse willen toelaten; óók van den eersten rang. Wanneer wij ons Hooft voorstellen, herlevend in onzen | |
[pagina 173]
| |
tijd, en gevraagd den persoon aan te wijzen, die voor hem best van al Hugo de Groot vervangen kon (aan wien zulk eene zuivere vriendschap en hooge vereering hem verbonden), dan zou hij in onze gedachten de oogen van Leiden naar Utrecht of van Utrecht naar Leiden laten gaan, en, tenzij de beleefdheid hem zich deed verontschuldigen wegens de ruime keus, een der mannen aanwijzen, die in de regten, de letteren, de wijsbegeerte, de godgeleerdheid, de geschiedenis, daar den goeden naam der nederlandsche wetenschap ophouden, of uitmunten in vakken welke de 17de eeuw nog niet kende. Doch zeiden wij dan tot hem: Doe nu ook van uwe zelfkennis blijken, en deel ons mede waar volgens u de hedendaagsche vaderlandsche letterkundige gevonden wordt die, als vriend der 17de eeuw, als beminnaar van het schoone in het wetenschappelijke, als vereerder van den vorm, kortom als humaan mensch en hollandsch dichter, persoonlijk het minst van u verschilt of in uwe eigenaardigheid u het meest nabijkomt, - dan gingen, daar ben ik zeker van, diezelfde oogen regelregt naar Amsterdam. Alberdingk Thijm heeft geen handschriften van Hooft ontdekt, geen nieuwe tekst-uitgaven van hem bezorgd; maar zijn eigen persoon is eene herinnering. Hij is niet alleen te huis in het tijdvak; het tijdvak is ook te huis in hem. Het was de aangewezen man om bij het vieren van het derde eeuwfeest van Hooft's geboorte, op te treden in Hooft's karakter; en zijne twee kleine maar karaktervolle nieuwe werken bevestigen de juistheid van dit inzigt. De bijzondere gaaf van den heer Thijm, het gelukkigst door hem toegepast wanneer hij zijn instrument op de 17de eeuw mag rigten, is (door ik weet niet welke werking en tegenwerking van verbeelding en kennis, van onderzoek en fantasie) het aanzijn te geven aan nieuwe persoonlijke feiten; zoodat de wezens of karakters zijner vinding, waarmede hij zijne schilderij van het verledene stoffeert, ons niet slechts toeschijnen tot dit laatste medebehoord te hebben, maar wij zweren zouden dat zij er altijd onafscheidelijk van geweest zijn. Reeds vele jaren geleden heeft dit eigenaardige mij getroffen, | |
[pagina 174]
| |
en heb ik durven verzekeren dat een volgend geslacht Thijm's vereenigde historisch-romantische studiën, zoo men ze met dien algemeenen naam wenscht aan te duiden, voor een der merkwaardigste boeken van onzen tijd zal houden. Susanne Bartelotti is nogmaals eene proef, en niet de minst treffende, van het dichterlijk bevolkingsvermogen des auteurs in een kleinen huiselijken kring. Zijne bewerking van Warenar trekt vooral de aandacht door hare zuiverheid van gevoel en - taalgevoel. Want in zulke herkleedingen van het oude beslaat de taal eene voorname woonplaats. | |
IIAlberdingk Thijm waarborgt dat de amsterdamsche akteur Veltman, van den Stadsschouwburg, het karakter van Warenar met buitengewoon talent heeft voorgesteld; en van geen tooneelspeler met liefde voor zijn vak zal dit iemand verwonderen. Het regt van bestaan der antieke komedie eenmaal erkend zijnde, is deze titelrol misschien de zwaarste, maar zeker ook de dankbaarste, van het nederlandsch repertoire aller tijden. Om van het 4deBedrijf het 4de Tooneel (bij Thijm is dit het 8ste) naar zijne volle levenswaarheid weer te geven, wordt eene kunst der hoogste orde geëischt. Hooft is in dit tooneel slechts navolger van Plautus; maar hij vertaalt met eene onovertroffen meesterschap en evenaart Molière. Eene voorname verdienste der nieuwe bewerking is, dat door het wijzigen en aanvullen niet alleen geen enkele vroegere of latere trek dezer bewonderenswaardige karakterschildering is uitgewischt, maar menige behouden werd, die reddeloos scheen. Ik verwijs naar het 10deTooneel van het eerste, en naar het 5de Tooneel van het derde bedrijf (bladz. 17, 34 en 35 der nieuwe uitgaaf), vergeleken met de overeenstemmende plaatsen bij Hooft; ware kruispalen voor iederen hedendaagschen vertolker, maar voor den amsterdamschen hoogleeraar slechts touwladders eener gymnastiekschool, die hem gelegenheid gaven zijne kunstvaardigheid ten toon te spreiden. Als eene andere wezenlijke verdienste moet beschouwd worden, dat bij Alberdingk Thijm, voor den onmogelijken | |
[pagina 175]
| |
achtergrond van den aan Klaartje gepleegden gruwel, met inachtneming der zeden van het tijdvak, uit vrees voor tegenkanting van de zijde des gierigen vaders en op grond der berooidheid van den jongeling, eene heimelijke trouwbelofte in de plaats gekomen is. Onder het lezen dezer gedeelten, waar het bondgenootschap van vinding en studie zoo werkzaam is als ooit, heb ik mij afgevraagd of het niet dienstig geweest zou zijn, door den jongeling zelf de geschiedenis dier belofte te laten verhalen aan zijne moeder, en dus het publiek tot getuige te nemen dat hij niet minder voor de wet, dan als man van eer, gebonden was. Doch, waartoe eigenlijk? Hooft's Warenar blijft Hooft's Warenar, hetzij de eene of de andere verwikkeling het hartstogtelijke in het karakter van den vrek aan het licht doe komen. Houdt men zich aan den tekst der 17de eeuw, dan wint men litterarische schoonheden, maar verhoogt de dramatische waarde van het stuk niet, en drijft de toeschouwers op de vlugt. Grijpt men de vinding der trouwbelofte aan, dan wordt de dramatische waarde evenmin verhoogd, maar het zeldzaam voorregt verkregen, dat de groote schaar der niet-geletterden aan de titelrol haar hart kan ophalen. Bij zondagsche volksvoorstellingen in parijsche schouwburgen heb ik herhaaldelijk van het homerisch lagchen genoten, bij het vertoonen der middeneeuwsche klucht van l'Avocat Patelin; en toch is hare achttiende-eeuwsche bewerking, door Brueys en Palaprat, gelegd naast Warenar's bewerking door Alberdingk Thijm, een toonbeeld van verwaarloozing. Warenar was dood voor het amsterdamsche volk; de amsterdamsche professor heeft hem weder levend gemaakt. Van de zijde des professors is dit eene goede daad, en wij willen hopen dat zijne stadgenooten er hem erkentelijk voor zijn. Ziehier een proefje zijner hooftiaansche versbouwkunst. Met opzet kies ik deze regels, getrokken uit overleggingen van Rijm, de getrouwe dienstbode, omdat zij meteen den sleutel geven tot de nieuwe verwikkeling. Toestand, gedachte, taal, in alles is het karakter van het tijdvak en der amsterdamsche meid- | |
[pagina 176]
| |
alleen bewaard, en de illusie zoo volkomen als de meest eischende verlangen kan: Mijn miester is ziende blind, bij wat er zoo al gebeurt:
Ritsart en is van de deur niet te slaan; daar Claertjen maar zit
en treurt
As ze hij de jongen niet en is. Hij zel haar hiel aan 't hollen
hellepen,
En eilaci, daar is geen zwam, om dat harte-bloed te
stellepen;
Splint is er zoo veul, as gulde water in ien
leêge flesch ....
Nu steken ik en Claertjen ten ooren toe in de verdrieten.
De bruid, de bruid te worden van dien ouwen! en misschien den
dag daarna
Op de loop te gaan met Ritsart, en geen brood te hebben voor
Sabbaa!
Maar ik moet nou na binnen gaan, en doen m'n dingen.
| |
IIIOnder de nieuwe brieven van Hooft, in Van Vloten's uitgaaf van 1855, is er een die een zielkundig probleempje stelt; gepast verkleinwoord, want de brief handelt niet over staatszaken, maar over hartsgeheimen of huiselijke aangelegenheden, en het vraagstuk luidt alleen: Hoe kan de voorzigtige Hooft, weduwnaar van diep in de veertig, beproefd vrouwekenner, hoe kan hij een dochtertje van hoogstens vijftien jaren in den arm genomen hebben, ten einde voor hem te pleiten bij hare moeder, die hij om zijnentwil den weduwstaat verlangde te zien opgeven? De eenvoudigste oplossing is, dat het meisje uitmuntte door hetgeen Hooft zelf HaarEdeles ‘vroege voorzienigheid’ noemt, en hij, door zich op haar te verlaten, nogmaals bewees verstand van vrouwen te hebben. Daarmede komt overeen, dat Suzanna van vaderszijde voorspoedig italiaansch bloed in de aderen had, en hare eigen moeder pas zeventien brabantsche zomers telde, toen zij met den heer Battiste Bartelotti, een te Hamburg geboren amsterdamsch koopman, zelf niet ouder dan twee en twintig, zich in den echten staat begaf. Het vroeg rijp zijn was eene eigenschap dezer familie. De dochter aardde slechts naar hare ouders, toen zij, van leeftijd nog een kind, reeds een vertrouwen boven hare jaren waardig bleek. Van deze voorlijke Suzanna heeft Alberdingk Thijm de hoofdpersoon eener bevallige kleine komedie gemaakt, die | |
[pagina 177]
| |
geen ander gebrek heeft dan slechts door eene aktrice van den eersten rang in de titelrol, eene Mademoiselle Baretta of eene Jeanne Samary van het Théâtre Français, naar den eisch vertoond te kunnen worden. De Suzanne der werkelijkheid is voor Hooft eene lieve stiefdochter geweest, die zoo weinig haast maakte zijn dak te ontvlugten, dat zij eerst na haar dertigste jaar het verliet, om eene mevrouw Van de Perre te worden. Deze gegevens staan toe, het meisje in elk geval een niet-vulgair karakter te leenen, en wij blijven slechts de lucht van het tijdvak inademen, verzadigd van de romantische poëzie der Italianen en der Franschen, wanneer Suzanna ondersteld wordt, onbekend met Hooft's plannen omtrent hare moeder, bekoord door zijne schitterende hoedanigheden, met wegdenken van zijn leeftijd, hem ten laatste als haar eigen idealen echtgenoot beschouwd te hebben. In de komedie vertegenwoordigt zij de klasse der zeer jonge, zeer onervaren, zeer groene zelfs, maar ongemeene en ridderlijke meisjes, die tot hare verbeelding zeggen: Als ik trouw, dan zal het zijn met een echten heer en echten meester, knap, wijs, weerbaar, met goede manieren, een man van gemoed en een man van de wereld, al kon hij mijn vader of mijn grootvader zijn! Zulke zeventiende-eeuwsche vrouwekarakters te vinden is Alberdingk Thijm's specialiteit; en niet het minst met het oog op dit bijzondere in eene artistiek-oudvaderlandsche gaaf, noemde ik hem eene hooftiaansche reliek. Zonder den burgerlijken kring te verlaten, die de maatschappelijke atmosfeer der eeuw en van het land was, onderscheiden zich zijne vrouwen en meisjes uit dien tijd door eigenschappen van geest en hart, die ons leeren begrijpen dat Anna Roemers niet maar alleen eene begaafde zeurster, en hare zuster Tesselschade nog iets meer dan eene welgemaakte en fijnbesneden blaauwkous geweest is. De handeling der komedie is wat zij wezen moet om het doel te bereiken: het voorstellen van Suzanna's gemoed, het vertoonen van een stormpje in een glas water. Eerste stadium: het meisje dweept met haar grisonerenden weduwnaar en romanheld. Tweede: zij komt in den waan dat hare liefde door hem beantwoord wordt. Derde en laatste: ontgoocheld en edelaardig legt zij zelve zijne hand in die harer moeder. Zachte aandoeningen | |
[pagina 178]
| |
sluipen, tusschen een glimlach, en een traan, bij den bevattelijken toeschouwer binnen. Uitmuntend zijn ook de triviale berekeningen van Hooft's lachwekkende huishoudster geteekend, in tegenstelling met de dichterlijke droomen van Suzanna. Deze jufvrouw Quekels is in eene andere soort nogmaals een bewijs van Alberdingk Thijm's bevolkingstalent. Wij mogen het de wereldgeschiedenis niet kwalijk nemen, dat zij verzuimde aan te teekenen hoe en door wie, gedurende zijne drie weduwnaarsjaren, Hooft's overhemden opgemaakt, zijn kelder, zijne keuken, zijne tafel verzorgd werden. Doch elke leemte der menschewereld van het verledene is de moeite van het aanvullen waard, en wij eischen alleen dat de aanvulling van geest getuige. Jufvrouw Quekels, eenmaal onmisbaar geweest, door het nageslacht vergeten en over het hoofd gezien, is door den schrijver van Susanne Bartelotti weder in het aanzijn geroepen, en op nieuw het levend meubel geworden waartoe, in de dagen harer aardsche omwandeling, de omstandigheden haar bestemden. Noem haar geen verzinsel. Zij of eene andere moet er geweest zijn. | |
IVHet wijzigen en aanvullen van Warenar heeft hoofdbreken gekost. Er was nadenken noodig, om zich rekenschap te geven van hetgeen in Hooft's klucht, in litterarischen zin een werk uit één ondeelbaar stuk, voor het drama als bijzaak te beschouwen zij. Er werd praktische tooneelkennis geëischt, zouden de nieuwe invoegsels de onvergankelijke oude gedeelten in hunne volle schoonheid doen uitkomen. Er moest worden gedurfd, om van het oorspronkelijk veel te behouden, waar, uit liefde voor eene nagedachtenis die bij het onverstand van den tegenwoordigen tijd voor verkeerde beoordeeling blootstaat, veel moest weggesneden worden. Het was niet mogelijk er te komen, tenzij vlijtig gezocht werd naar equivalenten van het oude amsterdamsch leven en de oude amsterdamsche volkstaal. Van niet minder degelijkheid getuigt Susanne Bartelotti. Iemand moet met de zelfstandige studie van het maatschappelijk | |
[pagina 179]
| |
leven der Nederlanders in de 17de eeuw, uit gedrukte teksten en ongedrukte bescheiden, gedurende een jaar of dertig zich beziggehouden hebben, om eene zoo levendige voorstelling met zulk eene vaste hand te kunnen nateekenen voor het tooneel. Zelfs in Thijm's uitgaaf blijft Warenar eene dramatische kuriositeit, de meesterlijke schildering van een mannekarakter in een stedelijk dialekt van het tijdvak. Van hetgeen Hooft boven de andere letterkundigen zijner eeuw onderscheiden heeft, - een gevoel van vereering voor de vrouwen, - geeft de klucht geen blijk. Uit dit oogpunt is zij eene onvolledige en ontrouwe voorstelling van zijn aard, niet minder dan van zijn talent. Wij zouden Hooft eene ondienst bewijzen, zoo wij hem bovenal als den dichter van Warenar gingen vereeren. Daarom ook stel ik Susanne Bartelotti hoog. Tegen negen en negentig honderdsten fantasie, geeft dit tooneelstukje maar één percent geschiedenis. Doch de geheele Hooft zit in de karakterschildering van het toekomstig stiefdochtertje; en door Alberdingk Thijm's goede zorgen heeft na drie eeuwen, bij het herdenken van Hooft's geboorte, Hooft's ziel niet ontbroken op het appèl.
1881. |
|