Litterarische fantasien en kritieken. Deel 21
(1884)–Cd. Busken Huet– Auteursrecht onbekend
[pagina 124]
| |
Arnold Mortier.
| |
[pagina 125]
| |
om in een zoo ontwikkelden kring als de parijsche tooneelwereld zich zulk een naam te maken. Want Mortier was geen Franschman, gelijk men weet, maar een Hollander, een geboren Amsterdammer, eerst op zijn twee en twintigste jaar naar Parijs gekomen, nadat hij aan eene der nederlandsche universiteiten student in de regten geweest was. Bijzonderheden omtrent zijne afkomst, zijne opleiding, zijne vorming, zijn mij niet bekend. Ik kan alleen nazeggen dat hij uit eene amsterdamsche diamantslijpersfamilie stamde, wier naam door hem, bij zijne verplaatsing naar Frankrijk, schier onveranderd aangehouden werd. Voorts weet ik dat hij Nederlander gebleven is. Tijdens den duitsch-franschen oorlog nam hij dienst in het vreemdelingen-legioen der Amis de la France. Bij zijne begrafenis is hij door een voorganger der parijsche synagoge geschetst als een eerbiedig israëliet, gehecht aan zijn voorvaderlijk geloof en door stille liefdadigheid daarvan blijk gevend. Smaak in het tooneel, eene natuurlijke neiging voor het schrijven van tooneelstukken of tooneelkritieken, liefde voor het beroep van journalist in het algemeen, schijnt Mortier's voorname drijfveer geweest te zijn bij het gaan beproeven zijner fortuin te Parijs. Er moet bijgekomen zijn eene besliste voorkeur ten aanzien van het fransch, en een gunstige aanleg voor het zich eigen maken der bijzondere parijsche uitdrukkingswijze. Geen lezer heeft ooit bij Mortier aan één woord, één wending, kunnen bemerken dat hij eene andere dan zijne moedertaal schreef. Wat zou er van Mortier teregt gekomen zijn indien hij, toegerust met gaven en eene roeping als de zijne, Parijs gemeden en beproefd had eene soortgelijke stelling te Amsterdam te veroveren? Men zou, zeer tot schade voor de ontwikkeling van zijn geest, bij de eene of andere amsterdamsche courant hem als tooneelverslaggever aangesteld hebben. Wel is het tooneel in Nederland doorgaans een echo van het fransche, - zoodat wie het eene beoordeelt dit onwillekeurig tevens het andere doet, - maar het spreekt vanzelf dat bij het navolgen veel verloren gaat. Inzonderheid de moderne dramatische littera- | |
[pagina 126]
| |
tuur in Frankrijk, het treurspel, de komedie, het vaudeville, de opérette, derft bij het overzetten in het hollandsch schier al hetgeen in het oorspronkelijk aantrekt of bekoort. Mortier's eenige uitkomst in Nederland zou geweest zijn een penny-a-liner in zijn vak te worden. De redaktien der dagbladen zouden hem als een bijlooper zijn blijven beschouwen. Het publiek zou om zijne oordeelvellingen niet gegeven hebben. Zoomin de litterarische als de kunst-kritiek wordt in Nederland geacht tot het gebied der dagelijksche pers te behooren. Het meest beschaafd gedeelte der zamenleving laat met het nationaal tooneel zich niet in, of heeft voor het nationaal tooneel geen hart. Zelfs goede nederlandsche tooneelverslaggevers prediken voor doove ooren of in ledige kerken. De verstandige dingen die zij somtijds zeggen, over tooneelgezelschappen uit het buitenland die in Nederland voorstellingen komen geven, vinden geen weerklank. Onze landgenoot luisterde naar goeden raad, of werd gedreven door een juist instinkt, toen hij de aantrekkingskracht gehoor gaf welke Parijs voor hem bezat. De fransche zamenleving heeft met alle andere hedendaagsche zamenlevingen in Europa gemeen, dat het geld er eene magt is. Maar het is er niet de éénige of de hoogste magt. Voor zoover ik oordeelen kan bestaat er in ons werelddeel geen tweede land waar zoo veel liefde gevonden wordt voor de wetenschap, de kunst, de letteren, den smaak, en in het algemeen voor alles wat tot het gebied van den geest behoort. Wees in Frankrijk zoo vele malen millionair als gij wilt, indien gij niets anders zijt dan dat, gij moet in de openbare meening de vlag strijken voor een waardig lid van het Instituut, afdeeling Wetenschappen, een lid der Fransche Akademie, een talentvol dagbladschrijver, een virtuoos van den eersten rang, een meesterlijk akteur of eene bevallige aktrice. Waag het, in den overmoed uwer plutokratie, een portret van Meissonier te vernietigen, en er gaat een kreet tegen u op. Men verwijt u, dat uwe bankbiljetten naar petroleum rieken. De onedele bijnaam van persjood, die te Amsterdam en overal elders in Nederland Mortier's stigma zou geweest zijn, is in Frankrijk onbekend. Er bestaat geen gelijkluidende fransche | |
[pagina 127]
| |
uitdrukking voor. De joden zijn in Frankrijk zeer gezien, en bekleeden er op allerlei gebied, een hoogen rang. Juister welligt, het beginsel der maatschappelijke gelijkheid is in de fransche zamenleving zoo diep doorgedrongen, en in zulke mate er zaamgesmolten met de openbare zeden, dat onderscheidingen, aan het anti-semitisme der Duitschers ontleend, geduld worden noch denkbaar schijnen. Er wordt niet gevraagd of iemand die tooneelkritieken schrijft een jood is, maar of hij kennis, oordeel, geest, en in de eerste plaats de onafhankelijkheid van karakter bezit welke aan de uitspraken van zulk een schrijver waarde doet hechten. Het is niet onaardig den heer Clarétie, in zijne wekelijksche kronijk ten behoeve van Le Temps, te hooren vertellen op welke wijs hij, twintig jaren geleden, voor het eerst met Mortier kennis maakte. Er woonde toen te Parijs in den Passage Brady (eene onaanzienlijke overdekte galerij die de Rue du Faubourg Saint-Denis met de Rue du Faubourg Saint-Martin verbindt) een teringachtig boekverkoopertje van middelbaren leeftijd, Eugène Decary geheeten, die, ofschoon hij zijn brood verdiende door het venten van l'Écho des Feuilletons en verdere geïllustreerde volkslitteratuur van den tweeden of derden rang, voor zichzelf een vurig bewonderaar der hoogere poëzie van Victor Hugo was, en in zulke mate met de schoonste stukken van Alfred de Musset dweepte dat hij l'Espoir en Dieu van buiten kende. De kleine winkel van dezen dichtlievenden boekhandelaar was de loopplaats waar verschillende jonge letterkundigen, toen even onbekend en onbemiddeld als Eugène Decary zelf, elkander plagten te ontmoeten. Zij redetwistten er over verzen, romans, dagbladen; en als de meest bevoorregten werden zij beschouwd die, wie weet voor welk nietig honorarium, reeds nu en dan een opstel van hunne hand door deze of gene redaktie hadden zien aannemen. ‘Meermalen trof ik er een piepjong mannetje’ (verhaalt Jules Clarétie), ‘blond, bedeesd, tenger. Hij kwam bij Decary romans in afleveringen koopen, en luisterde met aandacht naar onze gesprekken. Hij zelf sprak weinig, hield zich op | |
[pagina 128]
| |
een afstand, en had eene bijzondere wijs van glimlagchen, waarbij een aankomend kneveltje onwillekeurig met de lip naar boven ging. Op een avond dat er spraak geweest was van een artikel van mij in den onbeduidenden Diogène, fluisterde hij bij het heengaan mij in: “U zijt een gelukskind, mijnheer, dat de couranten uw opstellen plaatsen”. Half blozend erkende hij door dezelfde eerzucht gekweld te worden; en toen ik de volgende maal Decary vroeg hoe de jonge mededinger heette, die van zulk een sterk verlangen naar typografische lauweren blaakte, vernam ik dat hij een Hollander was en een très-gentil garçon, Mortier genaamd’. Is het moeijelijker geweest in zulk eene groote stad, bij het hijgen en dringen van zoo velen in den strijd om het bestaan door de pen, binnen betrekkelijk weinig jaren uit eene zoo volstrekte onbekendheid en vreemdelingschap tot een begin van vermaardheid te geraken? Of was er meer wils-, meer werkkracht, meer schranderheid of meer kennis noodig om, toen de onopgemerkte eenmaal tot de klasse der opgemerkten was gaan behooren, zich in de veroverde plaats te handhaven en niet tegen te vallen of te leur te stellen? De ondervinding leert, geloof ik, dat evenals in het leven het blijven liefhebben zeldzamer is dan het liefhebben, er ook in de letteren ongemeener gaven geëischt worden voor het gelijkmatig volharden dan voor het gelukkig of schitterend aanvangen. Avoir une oeuvre d'esprit dans le ventre is goed en wel. Aan die gaaf herkent men de zondagskinderen van het vernuft. Maar hoe vaak gebeurt het dat de eerste gelukkige uiting een éénling blijft! Vele schrijverstalenten zijn als de koperplaten die voor het afdrukken en vermenigvuldigen van gravures dienen. De getrokken exemplaren worden telkens flaauwer, bleeker, grover, onvaster van omtrek, nevelachtiger in het détail. Hetgeen blijvende waarde geeft aan de boek deeltjes waarin Un Monsieur de l'Orchestre zijne Soirés Parisiennes bijeenverzamelde, is dat Arnold Mortier, sedert hij in 1873 medearbeider van Figaro werd, tien jaren aan één stuk slechts proefdrukken geleverd heeft; en ik houd het er voor dat | |
[pagina 129]
| |
hij, om in zijne genre die volmaaktheid te bereiken, gedurende de jaren van den voorspoed harder heeft moeten werken, dan zelfs in den eersten moeijelijken tijd toen de jonge goudzoeker nog voor zijn botram te vechten had. Ga naar voetnoot1 Wanneer uit een schouwburg van naam, vaak tegen één of twee ure in den nacht, Mortier na de eerste voorstelling van een nieuw stuk zich naar het bureau van Figaro spoedde, dan werd hem niet gevraagd of zijne zwakke gezondheid eigenlijk wel bestand was tegen het uren lang vertoeven in eene met menschen volgepropte zaal, waar openstaande deuren en stiklucht ontwikkelende gaskroonen iemand beurtelings doen puffen van de hitte en vergaan van den togt. Er moest gearbeid, en tevens mogt niets toegelaten worden wat den arbeid verraden kon. Er was geen tijd om kort te wezen, en de goede smaak verbood lang te zijn. Kritiek moest er wezen; kritiek van auteurs, van akteurs, van aktrices, van dekoraties, van kostumes, van toiletten in de loges, van aanmerkingen in de stalles, van praatjes in de couloirs. Doch die kritiek mogt niemand kwetsen. Vóór alles behoorde zij de fysionomie eener voorstelling te schetsen. Daarop kwam het aan. De lezer moest den volgenden ochtend bij het ontbijt den indruk ontvangen dat hijzelf den vorigen avond de première bijgewoond had, en hij in de plaats van den schrijver juist als deze zou geoordeeld hebben; even snel, even geestig, even humaan, even onpersoonlijk, en, onder een vernis van vlugtigheid en sierlijkheid, even grondig of degelijk. Mortier was voor het verrigten dezer geheel bijzondere soort van letterkundigen arbeid, zoo verschillend van hetgeen een geleerde of een wijsgeer onder werken en schrijven verstaat, als in de wieg gelegd; en op den dag zijner begrafenis is gebleken voor hoe zeldzaam zijne gaaf gehouden, en als hoe buitengewoon zijne meesterschap erkend werd. Men heeft hem ter aarde besteld als ware hij een prins geweest, en tegelijk zijn bij zijne groef woorden gesproken die genegenheid ademden. Hij is te jong gestorven om van hem te kunnen zeggen | |
[pagina 130]
| |
dat het lot hem in allen deele gunstig geweest is. De eigen woning door hem gebouwd voor zich en zijn gezin, heeft hij niet mogen betrekken. Op den voorspoed, loon van het zwoegen, is voor hem geen tijdperk van ontspanning gevolgd, of van rustig genieten. Maar hij was zoo algemeen bemind dat hij niet ongelukkig is kunnen zijn, en buiten twijfel heeft hij van het leven, door de eervolle loopbaan die hij te Parijs zich voor hem zag ontsluiten, veel genoten. Het strekt de israëlitische kolonie te Amsterdam tot eer, Mortier voortgebragt te hebben. De Franschen vereert het, oog te hebben gehad voor zijne gaven, een hart voor zijne goedhartigheid, en eene plaats in hunne maatschappij voor de vrije ontwikkeling van het ongemeene dat hem eigen was. Tot lof van Mortier zelf moet gezegd worden dat hij op bewonderenswaardige wijs gewoekerd heeft met zijn talent.
1885.
Aan het Journal des Débats ontleen ik een oordeel over Mortier dat meer waarde heeft dan het mijne; het oordeel van J.-J. Weiss: ‘Dès que Mortier eut réussi à faire paraître quelques lignes de lui dans un des journaux parisiens qui se lisent (d'abord au Gaulois, ensuite au Figaro), on reconnut un Français du grain le plus fin. Il était, littérairement et pour la langue, Français beaucoup moins mélangé que nombre d'hommes d'une intelligence ou d'un talent distingué nés et élevés en France même, mais entamés et altérés par l'air ambiant actuel. Quand on se forme à la France loin de France, on n'a pas choix, pour se former, entre l'excellent et le médiocre; on n'a sous la main que de l'excellent; on va forcément au plus délicat et au plus châtié; on commence par Fénelon, Boileau, Racine, Corneille, La Fontaine, Rollin, Florian; on finit par Molière, Lesage, Voltaire et Rousseau; et quand on brise la coquille où l'on dormait, on se réveille Mortier. Je crois que, de plus en plus, il se fabriquera ainsi des Français de choix hors de France; il est probable que c'est la race juive qui, étant sans patrie, en fournira le plus grand nombre. Le nom de Mortier durera chez nous dans la même mesure qu'ont duré Bachaumont et Mercier, qui sentaient aussi vivement que Mortier les événements et les tableaux de Paris, mais ne savaient peut-être pas les rendre d'un style aussi alerte et aussi brillant.’ |
|