Litterarische fantasien en kritieken. Deel 21
(1884)–Cd. Busken Huet– Auteursrecht onbekend
[pagina 92]
| |
IHet leven van Émile de Girardin is het leven geweest van een buitengewonen oudere, naar wien in onze eeuw, bewust en onbewust, tallooze jongeren zich gevormd hebben of voortgaan zich te vormen. Staat het model ons niet in alle opzigten aan, dit bewijst alleen dat wij ongaarne ons eigen zedelijk beeld in een opregten spiegel aanschouwen. Gelukkig weerkaatst de spiegel ook groote en goede zijden, die met de eeuw en met onszelf ons verzoenen. Emile de Girardin was een Pincoffs; een Pincoffs vóór den val, en binnen deze voorname grenzen dat wij het bekende lid onzer Eerste Kamer voor een bloodaard en een slechtaard hebben moeten houden, met een boer tot achtergrond, slechts bekwaam voor eene poos te slagen in eene maatschappij van welvarende of hebzuchtige gebiologeerden, - terwijl De Girardin integendeel door beproefden persoonlijken moed uitmuntte, een groot aantal personen hem hunne opkomst of hunne welvaart te danken hadden, en de hebzuchtigen, door wier drom hij met de elbogen zich een weg baande, van de schrandersten en uitgeslapensten waren. Ik wil alleen zeggen dat ook De Girardin van jongs af in de wereld eene oester heeft gezien, te openen met het | |
[pagina 93]
| |
scherp van zijn vernuft; ook hij zijne carrière begonnen is als een paria, met minder dan niets; ook hij vroegtijdig de magt van het geld als het groote leidende beginsel van onzen tijd erkend heeft; het ook hem, door eene bijzondere gaaf van doorzigt en overreding, gelukt is het algemeen voor zijne filanthropische, industriële, of financiële plannen te winnen; ook zijn voorname hefboom daarbij de réclame was, de publiciteit; om kort te gaan, dat ook hij, maar in den besten zin van het woord, een faiseur geweest is. In het zedelijke was De Girardin's kracht dat hij noch aan het goede, noch aan het kwade, eene volstrekte waarde hechtte. In het staatkundige, dat hij elke bestaande regeering, of elke wier kansen van bestaan verzekerd schenen, boven de onzekerheid verkoos. Voorts wilde hij, opdat alle maatschappelijke neigingen zich zouden kunnen ontwikkelen, en alle bijzondere personen tot zekeren graad van stoffelijke welvaart geraken, de meest onbeperkte vrijheid. Ik behoef noch aan te toonen dat deze geloofsbelijdenis de erkende of niet-erkende belijdenis der eeuw, noch dat haar grondtoon of wezen het cynisme is. De Girardin's persoon (wetenschappelijk gesproken) was zulk eene getrouwe uitdrukking zijner hondsche wijsbegeerte, dat zijne gelaatstrekken zelf, bij het toenemen in leeftijd, meer en meer den hondetype zijn gaan vertoonen. Het leven was hem eene curée. Als doggen hebben zijne tijdgenooten hem aangebast, naar hem gebeten, de tanden in zijn vleesch gezet. Als een dog heeft ook hij zich geweerd, en is er al spoedig in geslaagd zijn aandeel in den buit te veroveren. De meeste mannen van onzen tijd denken of gevoelen niet anders dan De Girardin gevoeld en gedacht heeft. Men kan het hen slechts niet altijd aanzien. Of de lust is bij hen minder sterk, of de krachten ontbreken, of zij gelooven niet aan de mogelijkheid van slagen; dan wel, aanvankelijke nederlagen hebben voor het vervolg hen ontmoedigd, en een toestand van lijdelijk berusten doen geboren worden. Het bijzondere in De Girardin is dat hij de daad bij het woord gevoegd, zijn programma uitgevoerd, zijn wil doorgezet, en van zijne vijfenzeventig jaren er vijfenvijftig heeft door- | |
[pagina 94]
| |
gebragt met voor zijne prooi te vechten en te - waken. De opgaven omtrent zijne nalatenschap (waarschijnlijk zijn zij overdreven) bewegen zich tusschen zes en acht millioen franken. Er is niemand onzer wien deze cijfers niet doen watertanden. Allen zijn wij van oordeel dat Émile de Girardin zijn leven goed besteed heeft. Wie zich eene voorstelling wil vormen, ik zeg niet van den schranderen, voorspoedigen, nuttigen en weldoenden makelaar der werkelijkheid, maar van het zedelijk monster dat staatkundige vijanden van hem gemaakt hebben, die moet de reeks van Daumier's karikaturen uit de jaren 1836 en vervolgens raadplegen, bekend als Les cent Robert Macaire. Door het scheppen van den burgerlijken Sir John Falstaff der 19de eeuw, had Frédérick Lemaître den naam van Robert Macaire kort te voren den eigennaam eener maatschappelijke ondeugd van den dag doen worden; en, aangemoedigd door redakteuren die den dood van Armand Carrel wilden wreken, beligchaamde de teekenaar van het Journal pour rire, in De Girardin's persoon, de fantasie van den tooneelspeler. In den tekst van het blad (en van den Charivari) werd hij als een bravo; in de prenten en de bijschriften als de onbeschaamde en eerlooze industriële spekulant bij uitnemendheid aangeduid, die, schooijer van beroep en van afkomst, ten koste van ligtgeloovige medeburgers zich verrijkt. Daumier's platen zijn voortreffelijk geteekend; en wanneer men de hatelijke en beleedigende toespelingen wegdenkt, dan vindt men de onderschriften bijna altijd geestig. Robert Macaire en zijn waardige maat Bertrand vervullen, evenals in het naar den eersten genoemd satiriek drama, de hoofdrollen. Robert Macaire philanthrope, Robert Macaire escompteur, Robert Macaire avocat, Robert Macaire médecin, avoué, restaurateur, journaliste, agent d'affaires, in honderd verschillende bedrijven wordt onder honderd verschillende gezigtspunten de industrieel van den nieuweren tijd geschilderd. Door de vele woordspelingen zijn de bijgevoegde kwinkslagen meestal onvertaalbaar; maar bijna allen zijn mettertijd, eene soort van internationale pasmunt geworden: | |
[pagina 95]
| |
- ‘Vois-tu, Bertrand, nous faisons de la morale en actions..... en actions de deux-cent-cinquante francs, bien entendu. Nous soignerons les actionnaires gratis; tu les purgeras, je les saignerai.’ - ‘En vérité, en vérité, je te le dis, Bertrand, le temps de la commandite va passer, mais les badauds ne passeront pas!’ - ‘Que diable! Macaire, te voilà à la tête d'un Bureau de Charité. Est ce que tu vas tout garder pour toi? ne donneras-tu rien à ton pauvre Bertrand? - Pauvre! dis-tu, toi qui vis avec rien, toi qui n'as pas d'habitudes de dépenses! Que suis je donc, moi, qui ne peux me passer de valets, de chevaux, de maîtresses, de luxe enfin..... Va, je suis le plus pauvre de mon arrondissement, l'argent des aumônes me revient de droit.’ - ‘Monsieur, cela ne peut pas se passer comme ça! Vous avez l'infâmie de me faire demander l'argent que je vous dois; vous me mettez dans l'obligation d'avouer que je ne puis pas vous payer; vous m'humiliez. Vous m'en rendrez raison!’ -- ‘De quoi! de quoi! madame? Votre dot? Est-ce qu'on l'a mangée, votre dot? On l'a perdue dans des opérations industrielles, et puis d'ailleurs, est-ce que ça dure toujours une dot? Je compte bien en user plusieurs.’... - ‘Ah! ça, Macaire, nous avons bien réalisé notre million, mais nous avons promis de l'or et nous ne trouvons que du sable. - Va toujours, Bertrand, exploite ton capital. N'est ce pas une mine d'or? - Oui, mais après... - Après tu diras: je me suis trompé, c'est à refaire, et tu formeras une société pour l'exploitation du sable. - Brrrt... il y a des Gendarmes dans le pays. - Des Gendarmes? tant mieux, tant mieux, ils te prendont des actions!’ Robert Macaire, aan het hoofd eener goede zaak gekomen, verloochent Bertrand: - ‘Monsieur Bertrand, la confiance de mes concitoyens m'a placé à la tête de cette Administration, et je vous le dis à regret: quel que soit mon désir de vous être utile, je n'ose engager ma responsabilité; car vous ne pouvez vous le | |
[pagina 96]
| |
dissimuler, votre conduite a été jusqu'à ce jour un peu légère; vous avez fait parler de vous. L'administration ne doit compter que des hommes parfaitement irréprochables. Sans cela, où en serions-nous, grand Dieu!’ Robert Macaire is in den adelstand verheven, met den titel van graaf: - ‘John, portez ces 500 fr. à Mr. le Curé, pour les pauvres de la paroisse. Qu'on sache bien que c'est moi qui les donne. - Oui, monsieur le Comte. J'oubliais de dire à monsieur que cet homme est revenu. - Quel homme? - Ce pauvre homme qui prétend être un ancien ami de monsieur le Comte; il s'appelle Bertrand. - Bertrand? Bertrand? je ne connais pas ça. Dites toujours que je n'y suis pas!’ Robert Macaire wordt van alles en doet in alles: in pyrotechnische muziek, in asfalt, in steenkolen, in revalenta, in kreosoot, in overschoenen met scharnieren, in bijbels, tijdschriften, en abéboekjes. Hij wordt akteur, bankier, kommissionair, magnetiseur, kandidaat bij de verkiezingen, direkteur van een begrafenisfonds, schoonvader, oprigter eener tontine voor kinderen, onder de zinspreuk: ‘Laissez venir à moi les petits enfants!’ Hij wordt ook tandmeester: - ‘Saprebleu! monsieur Ie Dentiste, vous m'avez arraché deux bonnes dents, et vous avez laissé les deux mauvaises. - (Diable!) Sans doute, et j'avais mes raisons. Nous sommes toujours à temps d'arracher les mauvaises. Quant aux autres, elles auraient fini par se gâter et par vous faire du mal.... un ratelier postiche ne vous fera jamais souffrir, et c'est bien meilleur genre. On ne porte plus que ça!’ Eene verklaarbare maar onredelijke woede over den dood van Carrel, herinnerde ik, deed de republikeinen en aanstaande socialisten dier dagen dezen regen van pijlen afschieten op De Girardin. Geen der litterarische of industriële ondernemingen, die den grondslag legden tot zijn fortuin, werd gespaard. Het blad le Voleur, het blad la Mode, het Journal des connaissances utiles, het Journal des Instituteurs primaires, het Musée des families, de Almanach de France, de Atlas de France, de Atlas Universel, het Panthéon littéraire, de kolemijnen van Saint-Bérain, het Asyl voor verwaar- | |
[pagina 97]
| |
loosde knapen, ergens in Bretagne, - allen moesten het ontgelden en werden als onwaardige spekulatien voorgesteld. Ook de oprigting en de geringe prijs van la Presse. En niet het minst van la Presse, want juist daardoor was het tweegevecht met Carrel aangekomen. Sainte-Beuve, die in 1852 eene fraaije studie over Armand Carrel en in 1864 eene niet minder fraaije over Émile de Girardin schreef, doet zeer goed uitkomen hoe die twee jonge mannen (zij verschilden slechts zes jaren in leeftijd) in 1836 als twee vijandige magten der nieuwe zamenleving tegenover elkander stonden; niet omdat zij persoonlijke vijanden waren, want zij kenden elkander te naauwernood van aangezigt, maar omdat ieder eene geheel verschillende rigting in de journalistiek vertegenwoordigde. De Girardin zou met zijn blad elk gouvernement ondersteund hebben hetwelk het land aan een spoorwegnet hielp, aan instellingen van nijverheid, van algemeen nut. De beste courant achtte hij die welke in de meeste handen kwam, het minste geld kostte, het adverteren in de mode bragt, praktische denkbeelden wekte, welvaart bevorderde. Carrel's National was een half dozijn jaren te voren op geen andere wijs in de wereld gekomen, dan nu onlangs De Girardin's Presse. Aandeelhouders hadden een kapitaal bijeengebragt, en de hoofdredakteur mogt (sedert Thiers enMignet van mede-redakteuren regeringsmannen geworden waren) zich in eene bijna schitterende positie verheugen. Doch de doktrinaire radikaal vatte het dagbladschrijver-zijn als eene soort van priesterlijke roeping op; in de eerste plaats als een middel tot verspreiding zijner staatkundige idealen. Eene presse au rabais beschouwde hij als eene halve heiligschennis; en in zijne verontwaardiging bezigde hij woorden die, hoewel hooghartig gereleveerd, echter zonder een noodlottigen zamenloop van omstandigheden niet tot zulk een doodelijken strijd zouden geleid hebben. Carrel en De Girardin hadden nooit met het pistool in de hand tegenover elkander moeten staan. Het zal altijd de zamenleving veroordeelen dat, ter wille eener onbedachtzame uitdrukking, redelijke wezens elkander bejegenen als wilde en schadelijke dieren. Maar wanneer wij na zoovele | |
[pagina 98]
| |
jaren de beteekenis van het voorgevallene overwegen, dan schijnt het ons toe geen gewoon tweegevecht geweest te zijn. In den persoon van De Girardin behaalde niet De Girardin zoozeer, maar de meer materialistische neiging der moderne maatschappij, eene dure overwinning op het meer onpraktisch en idealistisch streven van Carrel. Carrel's vrienden van den Charivari, van het Journal pour rire, van zoovele andere organen der toenmalige republikeinsche oppositie, moet men het ten goede houden dat zij beproefd hebben De Girardin te vernietigen. Zij konden niet weten dat, zoo Carrel de Februarij-omwenteling van 1848 had mogen beleven, hij aan Frankrijk even weinig diensten zou bewezen hebben als Lamartine, Ledru-Rollin, Louis Blanc, of de verdere leden van het Voorloopig Bewind, en mogelijk gesneuveld zou zijn in de Junij-dagen, vechtend aan de zijde van Cavaignac tegen zijne eigen losgelaten republikeinen. Zijzelf waren toen óók nog groen, en hadden op Carrel de schoonste verwachtingen gebouwd. Doch hierin deden zij kwalijk dat zij De Girardin haatten om de gevolgen van een duël dat hij niet gezocht had: een gebrek van vele Franschen, zooals men ook weder in den oorlog van 1870 heeft kunnen zien. Ware De Girardin doodgeschoten door Carrel, in plaats van Carrel door de Girardin, dan zouden Carrel's liberale vrienden dit tragisch, maar tevens natuurlijk, betamelijk, ridderlijk, en providentieel gevonden hebben. Er zou door hen hulde zijn gebragt aan de dapperheid van den gevallen tegenstander. Nu het omgekeerde plaats had, noemden zij De Girardin een moordenaar. Voor het overige zijn de slechte manieren, op grond waarvan zij hem als een anderen Robert Macaire nawezen (het roeren der groote trom, het werken met maatschappijen op aandeelen, het op de spits drijven der konkurrentie door lage prijzen, veelbelovende prospektussen, of kwakzalvers-advertentiën); deze yankee-manieren zijn in de hedendaagsche zeden zoo doorgedrongen, dat wij moeite hebben te begrijpen waarom de tegenstanders van De Girardin, zoo het niet uit een onbewust gevoel van minderheid of tekortkoming was, ze hem ten kwade duidden. Zijzelf sloegen munt uit den dood en | |
[pagina 99]
| |
de nagedachtenis van Carrel; zijzelf beproefden welgestelde lieden te worden, door aan hun Charivari en hun Journal pour rire een uitgebreid debiet te verzekeren; gelijk, van uit de dienst getreden tweeden luitenant, door zich aan de politiek te gaan wijden en in de redaktie van den National te treden, Carrel een man in goeden doen en van beteekenis geworden was. Doch zij deden dit, zonder het te weten of te bedoelen; half en half als belleblazende kinderen. De Girardin daarentegen was niet alleen geen kind, maar was nooit een kind geweest. Reeds op zijn twintigste jaar kende hij de maatschappelijke mechaniek zijner eeuw uit het hoofd; en hij wilde niet alleen het doel, maar ook de middelen. Slechts zulk een wil kon zulke aanvallen wederstaan. Hartstogtelijke journalisten hebben De Girardin aan de openbare minachting prijs gegeven; onkiesche vennooten hem gekompromitteerd; aandeelhouders schandaal-processen tegen hem ingesteld; ministers, in de kamer van Gedeputeerden, hem ontwapend; eene tweede vrouw hem verraden. Zijne couranten hebben alle regeringen beurtelings voorgestaan en bestreden, gelijk alle regeringen hem beurtelings gebruikt en verloochend hebben. Toen hij verklaard had aan één manslag genoeg te hebben, heeft een jonge vriend van Carrel hem in het openbaar gesouffleteerd. Hongerige proletariers hebben hem belegerd in zijne drukkerij en naar zijn bloed gestaan. ‘Résistance! Résistance!’ heeft hij in Maart 1848 geroepen; en in Julij 1870: ‘A Berlin! A Berlin!’ In Mei 1871 was hij Federalist. Alle misslagen heeft hij begaan en alle slagen verduurd. Doch eene halve eeuw van strijd heeft hem niet uit zijne voegen kunnen brengen, en hij is gevallen waar hij gestaan had. | |
IIDe Girardin heeft meer dan eens beweerd dat, minister te worden, bij voorkeur president-minister of hoofd van een kabinet, zijne eerzucht en het einddoel van zijn streven was. Echter heeft hij bij ik weet niet welke gelegenheid, onder Napoleon III, óók gezegd: Geef, bij volstrekte vrijheid van | |
[pagina 100]
| |
drukpers, mij de volle beschikking over eene courant, en ik neem aan elke dynastie ten val te brengen, hoe eerwaardig en populair zij wezen moge. Het kan met het een zoomin als met het ander hem ernst geweest zijn. Zijn eigen persoon was het levend bewijs dat de heftigste, de boosaardigste, de geestigste aanvallen der drukpers, niets vermogen tegen iemand waar iets inzit en die weet wat hij wil. In De Girardin's stelsel paste geen ander beginsel dan dat, in eene europesche maatschappij waar alle staatspartijen en ook de regeringen hare organen hebben, de zich noemende koningin der aarde slechts boeren of kleine burgers bedriegen, geen troonen of altaren omverwerpen kan; zij eene onschadelijke grootspreekster is; en het beste middel om haar te knevelen bestaat in haar te laten uitpraten. Uit de geschiedenis van zijn eigen land kon hij die stelling niet bewijzen; doch zij was de zijne. Wat hij, in strijd daarmede, paradoxen najagend, somtijds moge geleerd of aangeboden hebben, volgens hem was de pers wind. En men moet erkennen dat hij slechts op zichzelf behoefde te wijzen, om zijne meening aanhangers te doen vinden. Dat hij nooit minister geworden is, dit kan bij den eersten oogopslag verwonderen. Onder de vijfhonderd hoofden van bestuur, welke Frankrijk gedurende de vijftig jaren van De Girardin's openbaar leven mag versleten hebben, zijn er minstens vierhonderd geweest die, wat kunde en geschiktheid betreft, niet in zijne schaduw konden staan. Doch geschiktheid en kunde zijn voor een selfmade man niet genoeg om minister te worden. Hij moet bovendien eene partij vertegenwoordigen; en De Girardin is nooit iets anders geweest dan de uitdrukking van een publiek, of van eene stemming onder het publiek. Hij had denkbeelden, plannen, ook utopien; maar was een te onafhankelijk of te eigenzinnig man, en hechtte te weinig waarde aan bepaalde stelsels of bepaalde regeeringsvormen. De soort van diensten welke hij aan zijn land bewijzen kon en bewezen heeft, kunnen best van al vergeleken worden bij die der Mac Mahon's, der Canrobert's, der Bourbaki's: generaals die aan twee of drie dynastien, aan twee of drie republieken trouw hebben kunnen zweren, | |
[pagina 101]
| |
zonder zichzelf ongelijk te worden, omdat zeker algemeen nationaal belang bij hen boven alles ging. De Girardin was te schrander om niet in te zien dat hij slechts deugde voor journalist, of hoogstens voor leider eener fraktie in eene Kamer. Beurtelings dienaar en verrader van alle partijen, heeft hij op zijne wijs meer nut gesticht dan hij als hoofd van een kabinet had kunnen doen. Hij behoefde slechts bekend te maken dat dit of dat dagblad voortaan door hem geredigeerd zou worden, om het cijfer der geabonneerden van tien- tot twintigduizend, van twintig- tot veertig- of zestigduizend te doen stijgen. Zoo heeft hij met la Presse, met la Liberté, met la France gedaan. Sedert hij zich ernstig met het Petit-Journal is gaan bemoeijen, is de oplaag allengs geklommen tot zeshonderdduizend exemplaren daags. Ga naar voetnoot1 Van zijne werkzaamheid als letterkundige zal misschien weinig overblijven, al heeft hij, met een liefdadig doel, ten einde zijne drukkerij aan bezigheid en zijne zetters aan brood te helpen, in tien dikke deelen van achthonderd bladzijden elk, tallooze hoofdartikelen doen vereenigen. Doch men moet hem beoordeelen naar den stoot dien hij aan sommige dingen wist te geven. Een groot geleerde kan onschatbare diensten bewijzen, al schrijft hij geen enkel boek; zoo hij maar orde brengt in eene dooreengeworpen kostbare bibliotheek, of licht schept in een ontoegankelijk archief. Had men De Girardin eersten minister gemaakt, hij zou van zijne beste denkbeelden de eene helft hebben moeten prijsgeven om vrede te houden met zijne ambtgenooten, de andere helft om eene parlementaire meerderheid niet van zich te vervreemden. Slechts bij manier van spreken, en wanneer men aan zijne honderden en duizenden als kaf voor den wind verstoven dagblad-artikelen denkt, kan van De Girardin gezegd worden dat zijne geheele litterarische werkzaamheid met hem ten grave gedaald is. Minstens twee zijner geschriften zijn vergelijkenderwijs onsterfelijk: Émile, de rijpe vrucht zijner jeugd, en Le supplice d'une femme, de rijpe van zijn ouderdom. Alleen een buitengewoon man, in sommige opzigten een man van | |
[pagina 102]
| |
den eersten rang, helder van geest, warm van hart, fijn van gevoel, heeft beiden kunnen schrijven. Met de beste praktische bedoelingen is door Dumas Junior van Le supplice d'une femme een vertoonbaar drama gemaakt, zooals men zegt; en wie verstand van tooneeltaal heeft zal altijd de meesterschap bewonderen waarmede de omwerker zich van zijne taak heeft gekweten. Doch dit belet niet dat, uit zedelijk en uit dichterlijk oogpunt, De Girardin's arbeid vóór de omwerking den omgewerkten van Dumas vele malen overtreft. Van iets ongemeens heeft Dumas iets ordinairs gemaakt, van iets edels iets ruws, van een ondramatisch maar verheven karakter eene dramatische ledepop. Zoo het stuk nog leeft (en dit zal het nog geruimen tijd blijven doen), het zal zijn voortbestaan te danken hebben aan drie geniale tooneelen waarvan de eer der vinding aan De Girardin toekomt, en aan hem alleen. Een der zonderlingste oogenblikken van De Girardin's leven, voor hemzelf, moet geweest zijn in 1838, toen hij, lid der Kamer zijnde, in de zaak der kolemijnen van Saint-Béran als getuige à décharge moest optreden, - à décharge van den beklaagde Auguste Cleemann, zijn partner in de onderneming van het musée des Familles. Briefwisseling en boeken wezen uit dat, zoo er ten aanzien dier mijnen ligtvaardig gehandeld was (op dit oogenblik bezitten zij tienmalen de toen voorgespiegelde waarde), De Girardin daar niet mede te maken had en de schuld alleen aan Cleemann lag. Doch de president van het hof van appèl dat Cleemann veroordeelde (hij was in eerste instantie vrijgesproken) achtte het van zijn pligt bij deze gelegenheid tegen den getuige De Girardin eene dier strafredenen te houden waarvan in Frankrijk, en elders, de voorzitters van geregtshoven de specialiteit bezitten. De juiste bewoordingen, waarin zijne verontwaardiging zich lucht gaf, kan men naslaan in de Gazette des Tribunaux van dat jaar. Zijn ambt en het oogenblik bragten mede te waarschuwen tegen den tuimelgeest der spekulatie, en met kracht en waardigheid noemde hij de zwendelarij in aktien-maatschappijen bij hetgeen hij als haar waren naam be- | |
[pagina 103]
| |
schouwde. Doch dit was het bijzondere niet. De president van het hof van appèl deed slechts zijn pligt, zoo hij, overtuigd van zijn goed regt en doordrongen van zijne roeping, zelfs een volksvertegenwoordiger niet spaarde. Het bijzondere was dat hij, die met zoo veel nadruk tegenover De Girardin voor deugd en goede zeden opkwam, zelf de bedrogen echtgenoot was der overspelige vrouw aan welke de Girardin, daarvan onderrigt, het leven dankte. In Émile, uitgekomen in 1827, was De Girardin hard voor die vrouw, hard althans voor de denkbeeldige persoon die in het verhaal de plaats der ware schuldige inneemt. Zij wordt beklaagd, maar niet gespaard. Wanneer in 1865 Le supplice d'une femme verschijnt, dan is de schrijver tusschentijds een man van weldra zestig jaren geworden, die, ondanks eene onwettige geboorte, zich in de wereld een naam gemaakt en zijne ouders niets meer te verwijten heeft. In die gedeelten van het drama, welke Dumas niet gebruiken kon voor het tooneel, hoewel zij bij de lezing het meest voldoen, gevoelt men dit aan het beeld der vrouwelijke hoofdpersoon. De zoon schenkt er in gedachte vergiffenis aan zijne moeder. De karakterschildering van Mathilde Dumont vereert niet minder De Girardin's hart, dan zij getuigenis aflegt van zijn talent. In Émile, bijna eene eigen levensbeschrijving, treedt, nevens den zoon, meer de vader dan de moeder op den voorgrond. Men kan van dit boekje zeggen dat Chateaubriandin René antieker en tragischer, Benjamin Constant in Adolphe logischer en psychologischer, Senancour in Obermann gevoeliger en dichterlijker is. Doch wij maken Émile op die wijze een grooter kompliment, dan zelfs de twintigjarige schrijver in zijne eerzuchtigste oogenblikken heeft durven droomen. Eene der redenen waarom men van een fransch genie en volksgenie spreekt, is dat er telkens in dat land knapen geboren worden die, nog vóór zij jonge mannen geworden zijn, de volmaakte uitdrukking hunner gedachte gevonden hebben. Émile eindigt als een melodrama, en zulk een slot zal nimmer passen bij eene autobiografie. Émile's muze is de valsche schaamte, en nimmer zal de valsche schaamte zich opge- | |
[pagina 104]
| |
nomen zien onder de bezielende krachten van den eersten rang. Doch de taal getuigt van eene zelfbeheersching, van eene zelf- en wereldkennis, die men eerder aan het eind eener lange en moeijelijke loopbaan bij een wijsgeer of een staatsman zoeken zou, dan bij een pasontloken jongeling, nog nieuweling in het leven en zonder opvoeding schier. De zedelijke strekking van het verhaal, onverbiddelijk gestreng, laat ik rusten. Zij bereikt haar toppunt in de ironie van den onechten zoon, wanneer hij, magteloos tegenover eene wetgeving welke het overspel tegen den in overspel geborene in bescherming neemt, zijne laatste bladzijde aldus aanvangt:‘Il ne manque plus qu'un temple à l'adultère.’ Belangrijk voor hen die de Girardin's volgend leven wenschen te begrijpen, zijn in dezen arbeid zijner jeugd meest van al de plaatsen waar de jonge schrijver zich uitlaat over hetgeen hij als den geest van den nieuweren tijd beschouwt, gelijk het in 1826 werkelijk nieuw was: ‘De dagen der wijsgeerige bespiegeling liggen achter ons. In eene eeuw, die alles zich in cijfers laat oplossen, kan de zedelijkheid zich alleen doen gelden door mathematische bewijzen. Het komt niet op lessen aan, maar op voorbeelden, want de moraal heeft van naam gewisseld en heet thans statistiek. Onze leeftijd heeft niet langer te kiezen tusschen den dood op het slagveld en de vermaardheid. De roem klinkt nog, maar als een ledig woord, niet als een volle buidel. De Republiek en Napoleon hebben de geestdrift uitgeput. Het geld zwaait thans de vrijheidsmuts als een narrekap, voor het vermaak des publieks, of bezigt haar als uithangbord in eene handelszaak. Elk voor zich is de geest der eeuw, en fortuin maken de eeredienst van den dag. Men kan de menschen in drie klassen verdeelen: eene bevoorregte, die één deel levensgenot smaakt op honderd deelen overdaad; eene tusschenklasse, die van honderd deelen ontbering één deel uitspanning oogst; en de derde?... De derde klasse, verlaagd door het gebrek, weet zoomin van proeven als van zwelgen; de wezens, die haar zamenstellen, leiden een zuiver dierlijk bestaan, en zijn misschien | |
[pagina 105]
| |
minder ongelukkig dan de anderen. Zoo u de fierheid bezielt die boven de omstandigheden verheft; zoo gij een gevoelig hart hebt en er komen wilt door u te onderscheiden, - wensch dan nimmer tot die tusschenklasse te behooren, waar men boven zich de grooten heeft, die men ontzien moet, beneden zich de armen, wier lot men niet verbeteren kan; waar aan de eene zijde de kwetsende toon der bescherming klinkt, aan de andere het tot wanhoop drijvend gebed der misdeelden; waar men omlaag noch omhoog kan zien, of de eene zoowel als de andere vergelijking doet sombere gedachten rijzen, die voor de meesten onzer het leven al zijne bekoorlijkheid ontnemen.’ In den roman wordt niet naar dit programma gehandeld. De meestal lijdelijke held is bezweken vóór hij gelegenheid heeft gehad zijne eigen voorschriften in praktijk te brengen. Anders de Émile der werkelijkheid. Deze, vroegtijdig onderrigt wie zijne eigenlijke ouders waren en welken rang, door geboorte en loopbaan, zijn vader in de maatschappij bekleedde maakte met de poëzie van den toestand een boek en met het proza zich een weg. In eene komedie van Labiche ontmoet men een koffijhuis-bediende die, onechte zoon van een man van aanzien wiens naam hij niet kent maar wiens lengtemaat hij bezit, deze maat steeds bij zich draagt en ieder oogenblik bereid is, wanneer een voornaam onbekende het voorname café binnentreedt, de proef van het vaderschap te nemen. De Girardin, minder onnoozel, eigende, in strijd met de wet en met zijn regt, den naam zijns vaders zich openlijk toe, en verhief zijne bastaardij tot een belangwekkend voetstuk. Er zijn geen redenen te meenen dat of de zoon bij deze aanmatiging, of naderhand de vader bij hare erkenning, door gemoedsaandoeningen gedreven zijn. De vader had beproefd, door vastzetten van een kapitaaltje en door onderhands voorthelpen, den zoon een burgerlijk bestaan te verzekeren. De zoon, te eerzuchtig voor een levenslot met de grooten boven zich en de armen aan zijne voeten, besloot alles te wagen om alles te winnen. Zijne eerste openbare handeling was eene daad van berekende driestheid; en | |
[pagina 106]
| |
nadat hij door zijn talent als schrijver het publiek gedwongen had zich met hem bezig te houden (bezig in naam der zedewet, der maatschappelijke orde, en der filanthropische begrippen van den dag), dwong hij nogmaals door datzelfde talent bewondering voor zijne stoutheid en toejuiching voor zijn slagen af. De hoeveelheid maatschappelijke genie, noodig voor het aanvangen, voortzetten, en voltooijen van zulk een leven, kan niet in cijfers uitgedrukt worden. Doch met het oog op het groote land waar dit stuk volbragt werd, op de geduchte tegenstrevende magt der vooroordeelen, op de vasthoudendheid der hebzucht die liever zichzelf het ingewand verscheurt dan een nieuwen mede-hebzuchtige toe te laten, - met het oog op dit alles gevoelen wij dat kwaliteit en kwantiteit de grens van het alledaagsche ver overschreden moeten hebben. Vier en twintig jaren lang is eene der schoonste en begaafdste vrouwen van het Frankrijk der Julij-monarchieDe Girardin in zijn strijd om het bestaan edelaardig trouw gebleven; en ook dit verheft hem in onze herinnering boven het gewone peil. Er zijn niet veel mannen die, aan de zijde eener vrouw als Delphine Gay, zoo langen tijd eene zoo goede vertooning weten te maken.
1881. |
|