Litterarische fantasien en kritieken. Deel 16
(1884)–Cd. Busken Huet– Auteursrecht onbekend
[pagina 175]
| |
IDeze roman van Cremer kan vergeleken worden bij een regenboog, waarvan de uiteinden elk op een drama rusten: een aan het begin, een aan het slot. Het eerste drama wordt door den auteur gepersifleerd; het tweede, zoo niet aangeboden als een model, dan toch als eene aanmerkelijke schrede voorwaarts in de goede rigting. Het eene, dat uit het fransch vertaald is, heet Een Vrouwenhart; het andere, Nella, is oorspronkelijk nederlandsch. De auteur van het uitgefloten fransche stuk wordt niet genoemd; van het hollandsche is Cremer zelf de auteur. Aan het geven van een overzigt van Nella kan ik mij niet onttrekken. De deugden en de zwakheden van dit drama zijn de moraal van den roman en bepalen zijne hoogere beteekenis. Echter kan ik niet meer dan een overzigt van een overzigt leveren. Cremer beschrijft wel de vertooning van het stuk, maar het stuk zelf geeft hij niet. Van den tekst worden alleen enkele fragmenten aangehaald. De lezer van den roman bekomt slechts eene breede schets van Nella's opzet, loop, en ontknooping. | |
[pagina 176]
| |
Personen die indertijd met korte tusschenpoozen Multatuli's kritiek van Floris den vijfde en Multatuli's Vorstenschool lazen, konden de vraag niet onderdrukken wat er van de Vorstenschool zou overblijven en teregtkomen, indien men daarop de soort van kritiek toepaste, die door Multatuli zelf even te voren was toegepast op het werk van Bilderdijk. De verzoeking is sterk, evenzoo met Nella te doen als Cremer met Een Vrouwenhart gedaan heeft. Een Vrouwenhart is door Cremer kunstig ontleed en in zijne nietigheid geestig tentoongesteld: waarom zou de recensent niet een soortgelijk loopje met Nella nemen? Doch ik wil de verleiding weerstand bieden. | |
IIIn het eerste der drie bedrijven van Nella wordt de handeling deels toegelicht, deels aan den gang gehouden, door elf eijeren, een zalmstaart, een schoorsteenveger, en eene wieg. Nella is de jonge echtgenoot van Wouter Randorp. Wouter zit aan eene schrijftafel ter regterzijde van het tooneel, 't welk een zeer eenvoudig, bijna armoedig huisvertrek voorstelt. Nella zit bij eene andere tafel - niet aan de tegenovergestelde zijde van het tooneel, maar bijna in het midden, - en terwijl zij met ijver aan een kleedingstuk werkt, brengt zij met den voet eene mandewieg in beweging. Een kind, dat echter niet kraait, wordt ondersteld aanwezig te zijn. Nella noch Wouter zijn gewoon geweest, op die schamele wijze in vroeger tijd hun brood te verdienen. Hij is op dit oogenblik waarnemend souffleur, en vertaler of afschrijver van stukken voor een amsterdamsch tooneel; zij, naaister en bij tusschenpoozen figurante of grande utilité. Toen zij trouwden, was Nella eene schoone en veelbelovende aktrice; Wouter de jongere broeder van den chef van een amsterdamsch handelshuis. Wouter kan echter geen aandeel in de zaak gehad hebben; want reeds kort na zijn huwlijk, dat hij doordreef in strijd met zijn broeders wenschen, verviel hij bijna tot gebrek. Hij had eene zwakke gezondheid, een zwakke borst vooral, die versterkende middelen noodig maakte. Eene koopvrouw | |
[pagina 177]
| |
met eijeren in haar mand komt, ten tooneele, in die behoefte voorzien. Wouter wil niet dat Nella eijeren voor hem koopen zal; zij zijn te duur, zegt hij. Maar Nella, die nog een diamanten ring bezit, koopt er zes en, als Wouter zich blijft verzetten, vijf daarenboven. Het toeval wil dat de koopvrouw een zalmstaart bij zich heeft, dien zij bij Wouter's rijken broeder bezorgen moet. Ook deze lekkernij wordt door de goedhartige Nella gekocht, die voortgaat aan den kostbaren ring en aan Wouter's uitgeput gestel te denken. ‘Zalm’, overlegt zij, ‘is zoo fameus versterkend.’ De eijervrouw vertrekt, den zalmstaart achterlatend, en Herman Hart komt binnenloopen. Herman is een vrolijke jonge schoorsteenveger, bloedverwant van Nella, en wordt door haar in den arm genomen om den ring, dien Wouter haar uit de nalatenschap zijner moeder heeft geschonken, naar een pandjeshuis te brengen. Zij vraagt hem dit wanneer Wouter zich met kwalijk onderdrukten toorn verwijderd heeft, ontevreden dat Herman hem durfde aanraden om Nella's wil, en met het oog op den kleinen bewoner der mandewieg, zich te verzoenen met zijn vermogenden broeder. Hij zweert ‘dat hij eerder in 't slijk der straten het voedsel voor vrouw en kind zal zoeken, dan één stap te doen om het brood der genade van zijn verachte familie te bedelen. Wie op den dag van zijn huwlijk hem de broederhand kon weigeren, dien veracht, dien haat hij. Hij haat ze allen, die een aangebeden vrouw de eer onthouden die haar toekomt; die wanen hooger te staan dan zij, terwijl ze zelf niets dan Weledelgeboren misgeboorten zijn.’ Nella vraagt Herman op den zalmstaart. Herman gaat zich wat opknappen, en belooft den volgenden dag den ring te zullen gaan beleenen, want hij heeft nu geen tijd. Pas is hij vertrokken, of er treedt een livereiknecht binnen, die naar den zalmstaart komt informeren. Hij is een bediende van den rijken broeder, Eduard Randorp. Nella houdt zich onwetend; zegt dat zij aan haar man zal gaan vragen of hij bijgeval iets van een verkeerd bezorgden zalmstaart weet, en werpt bij het heengaan den ring, waar- | |
[pagina 178]
| |
mede zij nog in de hand zat, in haar werkmandje. Van hare afwezigheid maakt de knecht misbruik. Wanneer Nella terugkeert, en de man vertrokken is, dan blijkt de ring gestolen en is het eerste bedrijf voltooid. Het tweede speelt in broeder Eduard's opulente woning. Het ontbijt, waarbij Eduard zijne vrouw en dochter een hoofdstuk uit een stichtelijk boek voorleest, is afgeloopen. De diefachtige knecht is komen verhalen waar de zalmstaart bleef. Er volgt een onderhoud tusschen den heer des huizes en Herman Hart. De jonge schoorsteenveger, vermomd als kantoorbediende, legt Wouter Randorp's armoedigen toestand bloot. Juist als de rijke broeder naar zijn sekretaire treedt en Herman eene gift voor Wouter ter hand wil stellen, komt er een opgewonden briefje van Wouter: ‘Een knecht van je is hier aan huis geweest. Hij moet mijn vrouw een diamanten ring hebben ontstolen. Als dat op jou last is geschied, dan zul je teregt staan. Zorg dus dat zij (de ring) heden vóór zes uur er weêr is.’ Herman vertrekt. De knecht wordt in het verhoor genomen, en bekent schuld. De rijke broeder schrijft terug, dat hij den ring, die ƒ 80 waard en nagelaten is door eene moeder die nooit gedoogd zou hebben dat haar zoon met eene aktrice trouwde, voor zich behouden zal. Maar hij betaalt er ƒ 200 voor. Wouter wordt zóó toornig bij de ontvangst van dit geld, dat hij een pistool bij zich steekt en den ring komt terugeischen. Hevig tooneel tusschen de twee broeders. Het scheelt maar weinig of de regtschapen Wouter schiet den schijnheiligen Eduard overhoop. Achtereenvolgens komen Eduard's vrouw en dochter weder op. Ook Nella, die zich ongerust maakte over Wouter's uitgaan. De woordetwist wordt dreigender en dreigender. Op den achtergrond vertoonen zich de bedienden. Eindelijk gaat Wouter zóó ver dat hij zijn broeder een eerlooze, een meineedige, een dief, een huichelaar noemt; waarop Eduard, buiten zichzelf over die vernederende taal, gesproken in tegenwoordigheid zijner huisgenooten, Wouter een stomp in de borst geeft. Wouter valt achterover in de armen van Nella, en het tweede bedrijf is uit. De lezer schenkt mij het derde. Het speelt in Eduard Ran- | |
[pagina 179]
| |
dorp's theetuin. Met hem bevinden zich in den koepel mevrouw Randorp en hare dochter. Zij hebben het over den twist en over den ring. Mevrouw adviseert tot toegeven. Eduard vreest eene aanklagt. Hij zal den ring terugzenden. Daar treedt Nella op, vergezeld van een kommissaris van politie. De kommissaris komt Randorp arresteren. Nella verzekert hem dat hij wegens den stomp, dien hij Wouter gaf, en wegens het gebeurde met den ring, minstens een jaar cellulair zal krijgen. De deftige amsterdamsche koopman is wanhopig. ‘o God, het kan niet zijn!’ roept hij uit; ‘geschandvlekt voor eeuwig!’ Doch het zou zulk eene vaart niet loopen. Nella, de aktrice, speelde slechts een rol. De kommissaris van politie was niemand anders dan Herman Hart, de schoorsteenveger. Het stuk eindigt hiermede dat Eduard Randorp, tot inkeer gekomen, den veelbesproken ring eigenhandig aan Nella's vinger steekt, en zich verzoent met de gedachte eene tooneelspeelster tot schoonzuster te hebben. | |
IIINooit, geloof ik, heeft Cremer zoo iets zwaks geschreven als de schets van dit drama. En dat is jammer. Die schets bederft den roman, waarin voor het overige enkele schoone partijen voorkomen. De jonge Archibald is in zijne schaapachtigheid en Braven Hendriksaard zeer goed geteekend. Het failliet-gaan van den bankier, Archibald's vader, maakt indruk door het verrassende der wending. Treffend is de reeks smartelijke en bittere ervaringen, waardoor Archibald's grootmoeder van hare vooroordeelen genezen wordt. De ontmoeting dier oude dame met de aktrice Rosa, ten huize van Flora Reene's tante, is een uitstekend voorbereid effekt. Sommige hoofdstukken der Tooneelspelers slepen den lezer zijns ondanks mede. Bijna roept hij uit: Cremer heeft den prijs gewonnen! Doch dan komt eensklaps de rampzalige Nella, en weg is de betoovering! Al de andere fouten van het boek kan men vergeven, - de karikaturen, het honigzoete, het ziekelijke, de uitgespatiede woorden die bestemd zijn fijnheden en diep- | |
[pagina 180]
| |
zinnigheden te adverteren of reclame te maken voor vernuft. Nella daarentegen is eene litterarische doodzonde. Den wansmaak en de vulgariteit der bijzonderheden daargelaten, is de moraal van het stuk volstrekt foutief. De nietsbeduidende Wouter, die op broedermoord peinst, wordt geïdealiseerd omdat hij trouwde met eene aktrice, in wier onderhoud hij niet voorzien kon. Eduard moet eene nieuwe beligchaming van Tartuffe verbeelden, doch pleegt geen enkele schijnheilige daad. Niemand begrijpt, waarom Eduard een dief genoemd wordt. Een ieder gevoelt dat Wouter, in plaats van dien éénen stomp, eene volledige dragt slagen zou verdiend hebben. Nella met hare eijeren, haar zalmstaart, en haar neef den schoorsteenveger, is eene alledaagsche grisette. Zij huwde een knaap boven haar stand, van wien zij wist dat hij een luchthart, een losbol was, en de gevolgen bleven niet uit. Wie kan in deze jonge vrouw belangstellen? Wie haat niet den frazeheld Wouter, alleen krachtig in scheldwoorden? Wie gelooft één oogenblik aan de schuld van Eduard? Het is niet van zulke stukken dat men reden heeft, de wedergeboorte van het nederlandsch tooneel te verwachten.
1876. |
|