Litterarische fantasien en kritieken. Deel 4
(1884)–Cd. Busken Huet– Auteursrecht onbekend
[pagina 85]
| |
Gustave Droz.Babolain, par Gustave Droz. Paris, 1872. Quatrième édition.Dit nieuwe boek van den gevierden schrijver van Monsieur, Madame et Bébé, - of zijn drie en vijftig uitgaven in niet meer dan een vier- of vijftal jaren nog te weinig om een auteur aanspraak op den titel van gevierd te geven? - dit boek is de analyse van een zielsgebrek dat slechts bij uitzondering door romanschrijvers in beeld gebragt en tot thema zal gekozen worden: de verlegenheid Ga naar voetnoot1. Hartroerend van het begin af, wordt de geschiedenis van Babolain, naarmate men het einde nadert, meer en meer eene tragedie; en dat dit treurspel door den schrijver gegoten is in den vorm eener eigen levensbeschrijving van den held, vermindert het pathetische van den toestand niet. Toch en in weerwil daarvan herinnert dit huiselijk en persoonlijk drama, bestemd deernis te wekken en tranen te doen storten, aan niets zoo zeer als aan het vrolijk refrein van den engelschen liedjeszanger: You've no conception what it is, to be a bashful man! Van waar die niet bedoelde indruk? Dat gemist effekt? De schrijver heeft geen moeite gespaard u de ziekelijke aandoe- | |
[pagina 86]
| |
ning, welke hij zich tot voorwerp van studie koos, van alle kanten te doen betasten en bezien. Zijn boek is niet slechts het epos der bedeesdheid, het is tevens het fysiologisch kabinet van dien karaktertrek. Zelfs zijn de kleine en fijne trekken, de zachte schakeringen, de spelingen van het halfdonker, overvloediger door hem aangebragt dan de sterke lichtkontrasten of de breede penseelstreken. Zijne studie is volledig tot op de grenzen van het minutieuse. Menig hoogleeraar in de zielkunde zou het verschijnsel der timiditeit niet onder zoo vele gezigtspunten weten te brengen, als deze ongeleerde romanschrijver gedaan heeft. De bedeesde knaap, de bedeesde jongeling, de bedeesde vriend, minnaar, vader, grootvader, - in Babolain ontbreekt geen dier vormen. Toch kan men de lektuur van het boek niet zonder verwondering aanvangen, niet zonder inspanning en ongeduld voortzetten, niet zonder geeuwen ten einde brengen. De meester in het ditmaal door Gustave Droz beproefd genre - Balzac - pleegde het anders aan te leggen. Zijn Père Goriot, waaraan Babolain nu en dan denken doet, evenals aan l'Infâme van Edmond About, is óók een stumpert, een onbegrepene, een martelaar; maar hij is het niet van meet af. Bij zijn optreden vertoont Goriot het beeld van den naar geest en ligchaam welvarenden winkelier, die zijne zaken aan kant deed en zijne dochters uithuwlijkte. Zelfs bezit hij nog uitwendige kracht en schoonheid genoeg om zich het voorwerp der baatzuchtige beleefdheden eener niet al te rijpe weduwe te zien. Eerst langzamerhand verteren misplaatste liefde en zwakheid voor zijne onwaardige kinderen het fortuin en de ziel van den rampzaligen vader. Grandet, in wien Balzac tegelijk het even- en het tegenbeeld van Molière's gierigaard schetste, wordt van een schraapziek boer een man van groot vermogen. Hij blijft van het begin tot het einde een geboren vrek, maar niet altijd dezelfde vrek. Met elk hoofdstuk treedt zijn hartstogt eene nieuwe fase in, openbaart zich onder andere, telkens aangrijpender vormen, wordt van kleingeestig allengs grootsch en schrikwekkend. De baron Hulot, uit la Cousine Bette, is een wellustig grijsaard en verloochent geen enkele maal dit om strijd afschuwlijk | |
[pagina 87]
| |
en belagchelijk karakter. Maar tusschen zijne eerste zwakheid en zijne jongste verdierlijking breidt zich eene geheele Odyssee van avonturen en schelmstukken uit. Hij valt niet slechts, maar men ziet hem vallen; tot hij ten laatste zijne edelaardige vrouw op het hart treedt en in de armen eener afzigtelijk korpulente keukenheldin verdwijnt, door hem tot barones verheven. In Babolain daarentegen heeft de hoofdeigenschap, welke de auteur zich voorgenomen heeft te schilderen, reeds op de eerste bladzijde voor goed hare zetting weg. Wanneer iemand eenmaal van zichzelf gezegd heeft: ‘De vrees mij belagchelijk te zullen maken is levenslang mijne groote kwelling geweest’; wanneer hij in één adem, ofschoon hij zich door niets zoozeer als door eene te geringe gedachte van zijn eigen persoon onderscheidt, daarbij heeft gevoegd : ‘Een vervaarlijke hoogmoed was de oorzaak van mijn val’, - dan kan zijne geschiedenis verder geen belangstelling inboezemen. Gelijk Babolain zich in het eerste hoofdstuk aan u vertoont, zoo vertoont hij zich in al de andere, het laatste niet uitgezonderd. Waar en wanneer gij hem ontmoet, steeds deelt hij u mede dat hetgeen gij in hem onmanlijk en laaghartig noemt, integendeel het bewijs levert dat hij zijne zelfzucht nog niet volkomen meester, en hij nog altijd in zeker opzigt de slaaf zijner hoovaardij is. Uit de teleurstelling welke dit boek hun baarde, zullen sommige lezers afleiden dat de schuld aan het genre ligt. Niettemin behoeft men den eersten roman den besten van Dickens slechts op te slaan, om zich te vergewissen dat het in de plaats stellen eener hebbelijkheid voor een karakter met groote levendigheid van voorstelling bestaanbaar, en alles behalve gedoemd is te vervelen. Het karakter der meeste hoofdpersonen van Dickens lost zich op in een onveranderlijk, telkens terugkeerend refrein. Hun spreken is het spreken van een man die den naam heeft origineel te zijn, en vreezen zou beneden de van hem gekoesterde verwachting te blijven, zoo hij voor een keer eene algemeenheid voordroeg. Toch leven die beelden in onze herinnering, en behoeven wij ons de titels der boeken waarin zij geschetst werden slechts te binnen te brengen, om de vroeger aangeknoopte kennis dadelijk vernieuwd te zien. | |
[pagina 88]
| |
Evenmin kan de keus der stof aansprakelijk worden gesteld voor het mislukken van Babolain. Om nogmaals Balzac te noemen: zijn voorbeeld leert dat geen zwakheid of mismaaktheid der menschelijke ziel zoo kleingeestig is, of zij kan onder de hand eens meesters zich op indrukwekkende wijze beligchamen. Had Balzac de verlegenheid tot onderwerp gekozen, gelijk hij het zoo menigmaal de onbeschaamdheid deed, Babolain zou ons nog iets anders hebben ingeboezemd dan enkel weerzin, en in plaats van langwijlig, hadden wij het boek onderhoudend genoemd. De vlugtige lezer moge beweren alleen smaak te vinden in karakters die hem of vertederen, of doen ijzen; alleen toegankelijk te zijn voor hetzij weemoedige, hetzij vrolijke indrukken, - die theorie bezwijkt voor zoo menig hoofdstuk uit la Comédie humaine, waar beurtelings het afzigtelijke bewondering afperst, het onwaardige een rang bekomt, het stoffelijke onstoffelijk wordt, het nietige eene beteekenis verkrijgt. Doch wanneer men, gelijk Gustave Droz gedaan heeft, de lessen van twee meesters dooreen mengt, en voor eene karikatuur de aandacht vraagt waarop alleen eene studie naar het leven regten kan doen gelden, dan spreekt het van zelf dat het doel gemist wordt. Zeer waarschijnlijk is de schrijver van Babolain met dit boek meer ingenomen dan met al zijne vorige geschriften te zamen; en wanneer hij om zich heen hoort fluisteren: ‘Droz is op, Droz wordt vervelend, langdradig, spitsvindig, gezocht’, dan haalt hij ongetwijfeld de schouders omhoog. Maar al streefde hij nog zoo ernstig naar een ernstig wit, dit neemt niet weg dat hij zich vergist heeft; vergist, niet in de keus van het onderwerp, maar in de behandeling. In zichzelf beschouwd is de verlegenheid eene uitmuntende stof. Eene geheele klasse van personen herkent zich aanstonds in die zwakheid. De eenen zijn zich bewust door hun gebrek aan tegenwoordigheid van geest menige kans op geluk verspeeld, of in de schatting hunner medemenschen zich benadeeld te hebben. De anderen, dat hunne gemaakte flinkheid slechts eene soort van roes is welke zij zich drinken, en waaruit zij ieder oogenblik met schaamte ontwaken kunnen. | |
[pagina 89]
| |
De belangwekkendste klasse van bedeesden is die, tot welke Babolain behoort: eene aan het genie grenzende vaardigheid in de wetenschap, gepaard met volslagen ongeschiktheid voor het maatschappelijk leven. Maar wanneer dit geniale overal naar den achtergrond treedt en wij aanhoudend alleen den sukkel te zien krijgen; al het talent des schrijvers besteed wordt aan het verklaren en schilderen der nederlagen van zijn held; de karakterschets van dezen in eene anatomische les ontaardt, en wij in zijne levensgeschiedenis veeleer een of ander stelsel van den auteur, dan eene wet der natuur zich zien vervullen, - dan laat zelfs die menschkundig gekozen type ons koel. Tenzij - tenzij de geest der satire vaardig over ons wordt, en wij den draak gaan steken met den pauvre sire wiens onhandigheid ons verachtelijk zou schijnen, zoo zij niet bij wijlen, tegen de bedoeling des schrijvers, vermakelijk werd. Alleen die partijen van het boek, welke Droz in de schemering hulde, hebben zeker vermogen tot bekoren overgehouden: zoo eenzijdig en stelselmatig heeft de auteur in dit geschrift zijne nieuwe methode toegepast. Dat over de ware geschiedenis van Esther en haar moeder ten einde toe een sluijer hangt; de verhouding tusschen Valentine en haar man een raadsel blijft; de gedaantewisseling van vriend Timoléon de fantasie des lezers tot gissen lokt, - dit geheimzinnige, waar men hier en daar zeker bondgenootschap tusschen de kerk en den demi-monde ziet doorschemeren, - is het eenige schilderachtige in Babolain. De naam van den schrijver deed het publiek storm loopen op den nieuwen roman; doch alleen de valsche schaamte kan beweren gevonden te hebben hetgeen de leeslust zocht.
1872. |
|