Litterarische fantasien en kritieken. Deel 4
(1884)–Cd. Busken Huet– Auteursrecht onbekend
[pagina 42]
| |
IDisraëli's boek vertoont een zweem van overeenkomst met l'Ingénu van Voltaire, die honderd jaren ouder is. Beiden, Lothair en l'Ingénu, zijn filosofische romans; in beiden verrigt een jongeling met een goeden aanleg en edele hoedanigheden, een onbevooroordeeld schepsel, de dienst van spiegel der eeuw. De punten van verschil zijn te talrijk om vermeld te kunnen worden. Lothair is een blij-eindend tooneelspel, gelijkmatig van gang; l'Ingénu eene tragedie, geënt op eene klucht. Doch wat bij eene vergelijking van den engelschen roman met het fransche vertelsel - de omvang van het laatste is minstens vier malen geringer dan die van den eersten - vooral treft, is dat Voltaire's held aan een onafhankelijk oordeel, denkbeeldige of toevallige vrucht zijner afkomst als natuurkind, eene groote mate van geestkracht en schranderheid paart; Lothair daarentegen eene akademische opleiding heeft ontvangen, en min of meer een stumpert is. L'Ingénu ontving bij zijn doop den naam van Hercules. Lothair heeft meer overeenkomst met Pâris, den welgemaakten en herderlijken zoon van Priamus, die het pleit der schoonheid tusschen drie godinnen beslechtte. De godinnen in den engelschen roman heeten Lady Corisande, Clara Arundel, | |
[pagina 43]
| |
Theodora: Venus, tusschen Minerva en Juno. Lothair maakt haar beurtelings het hof, doch met den zeer weinig mythologischen uitslag dat Juno, als garibaldiaansch vrijkorporist, sneuvelt in een voorpostgevecht tegen de pauselijke zouaven, Venus den sluijer aanneemt, en Minerva zich een bruidegom kiest. Het is niet gemakkelijk zich omtrent den roman van den heer Disraëli een oordeel te vormen. Nu eens schijnt de schrijver alles in vollen ernst te meenen en ontwikkelt hij zijne stellingen met de meeste deftigheid. Andere keeren wordt op onbeduidende omstandigheden en alledaagsche denkbeelden zoo veel nadruk gelegd, dat men geneigd is aan eene satire te denken. Men weet op het laatst niet of de roman te laag staat voor Disraëli, of Disraëli te hoog voor zulk een roman. Eene kenmerkende eigenschap van het boek is, dat het zich in den letterlijken zin des woords om sommige gebeurtenissen van den dag beweegt: de welbekende en vonkelnieuwe bekeering tot het katholicisme van een jong engelsch edelman van hoogen rang en een onmetelijk fortuin; de expeditie van Garibaldi tegen Rome in het najaar van 1867, toen de fransche chassepots bij Mentana ‘wonderen’ deden; de voorbereiding van het toen naauwlijks of nog niet uiteengegaan Oekumenisch Koncilie. Er komen jonge parlementsleden in voor, die te Jeruzalem brieven uit Londen ontvangen waarin zij aangespoord worden ijlings hunne stem te komen uitbrengen tegen de Irish Church Bill van 1869. Ja, van zoo verschen aard zijn de gebeurtenissen waaraan de schrijver zijne inkleeding ontleende, dat men bijna verwonderd is, hem het stilzwijgen te zien bewaren over de Irish Land Bill, de Irish Coërcion Bill, of de Female Franchise Bill van 1870. Als greep uit het engelsch leven heeft Lothair dit eigenaardige, dat men er zich bij uitsluiting en van het begin tot het einde in de wereld der kerkelijke en der maatschappelijke aristokratie beweegt. Al de huizen, welke de schrijver u binnenleidt , zijn paleizen, al de buitenplaatsen wonderkasteelen, al de wandelingen tooverparken. Men struikelt in dit boek over bisschoppen en kardinalen, ontbijt met hertogen, tift met graven, en danst des avonds met louter markiezinnen. | |
[pagina 44]
| |
Geen wonder dat niemand in dezen roman iets degelijks uitvoert. Het leven van al deze lieden is ready made. Zoo zij voor een keer onder zorgen gebukt gaan, nooit zijn het zorgen voor het dagelijksch brood. Zij intrigeren en kabaleren, zij hopen en vreezen, zij vragen en geven ten huwlijk, - doch alles zonder dat het hunne koude kleederen raakt. Zelfs de haat of de vijandschap, die zij elkander toedragen, verstoort de genoegens van hun omgang niet. Pas heeft de eene partij aan de andere den bedenkelijksten trek gespeeld, of beiden gaan weder uit logeren bij dezelfde gastvrije familie op het land, in denzelfden comfortabelen wonderhof, en spijzigen te zamen aan dezelfde welvoorziene tafel, in dezelfde met bruin eikenhout beschoten eetzaal, onder hetzelfde plafond van matgoud snijwerk. De illusie, welke de schrijver daardoor schept, is zoo sterk dat men er door betooverd wordt en in de aangenaamste stemming er zich aan overgeeft. Komt, zou men willen uitroepen, komt hier en leest Lothair, niet alleen gij arme drommels die heden niet weet hoe gij morgen aan den kost zult geraken, maar ook gij schijnbaar meer bevoorregten wien het als weelde wordt aangerekend één dag van de zeven te mogen rusten van den arbeid, of éénmaal in de zeven jaren een uitstapje te mogen maken! Het leven in Disraëli's wereld is eene aaneenschakeling van uitstapjes. Hier ziet gij de schoonste en begaafdste jonge vrouwen, even deugdzaam als bevallig, u van alle zijden welkom heeten. Zij gaan gekleed als vorstinnen, rijden als amazonen, zingen als nachtegalen, dansen als sylfen. Hare moeders schijnen altegader de oudere zusters harer dochters, de kastanjebruine lokken harer vaders vertoonen nog geen spoor van grijsheid, hare broeders en hare zwagers zijn de innemendste jonge mannen der aarde: uitmuntende manieren, zeer goede gevoelens, prettige lediggangers. En van welk eene aangename zijde leert men hier, maatschappelijk gesproken, de bedienaren der godsdienst kennen! De geestelijken van hooger en lager rang in Lothair's omgeving, roomsche en anglikaansche, zijn geen zwartgallige methodisten van den nieuwen tijd, orgeltoonen voortbrengend door den neus, en te pas of te onpas bijbelteksten aanhalend. Nog veel minder zijn het | |
[pagina 45]
| |
middeneeuwsche drinkebroêrs of veelvraten, barrevoetgangers met onwelriekende pijen, kinkels met geschoren kruinen. Neen, de kardinaal Grandison is de type van een man van de wereld, welbespraakt en welgemanierd, geleerd zonder pedanterie, tenger van ligchaamsbouw, zich voedend met welwater en geroosterd brood. Monseigneur Berwick heeft een witten voet bij keizerin Eugénie, monseigneur Catesby keuvelt op onderhoudende wijze over kerkelijke architektuur, pater Colman is een fijn oudheidkenner. Fijner dan de anglikaansche bisschop van Grandchester? Neen, want ook deze is tegelijk een man van wetenschap en een man van vormen, en hem omgeeft een staf van dekens, aartsdiakenen, en kapelaans, welke voor de Coleman's en de Cateby's naauwlijks onderdoen. Nog iets: geheel Lothair is één kompliment aan de dames, minder oneerbiedig gesproken: één doorgaande hulde aan den invloed van het schoone geslacht. Clara, Theodora, Corisande , zelfs de prelaten strijken voor dat drietal de vlag. Zij zijn het, die de eerste plaats in Lothair's gemoed bekleeden; zij, die hem beurtelings om haar vinger winden; tot eene van haar hem voor goed aan haar zegekar kluistert, en de verdere vorming van den knaap voor hare rekening neemt. | |
IIGroot is de magt van het dekoratief en der mise-en-scène. Had de schrijver, ten einde de opvoeding van zijn held te voltooijen, hem voor een paar jaren naar Parijs gezonden, Lothair zou de speelbal van een drietal deernen uit den demi-monde geworden, en er met meer of minder kleêrscheuren afgekomen zijn. Niemand zou in dat geval het boek gelezen, of het den wijdvermaarden naam van den Right Hon. B. Disraëli waardig gekeurd hebben. Nu daarentegen Theodora ten bate van Garibaldi met de inneming van Rome dweept, en hare koketterie, met dat doel voor oogen, een begeerigen zijblik op Lothair's millioenen slaat; nu Clara Arundel hem eene roomsche kathedraal wil laten bouwen die £ 200, 000 kosten moet, en zij een gouden crucifix van hem aanneemt welks diamanten en smaragden kluitjes aarde van den Jordaan-oever | |
[pagina 46]
| |
bedekken; nu Lady Corisande, wijzer en gelukkiger dan hare schoone mededingsters, zonder van Lothair's fortuin te gewagen, Lothair's persoon aan den haren weet te snoeren en for better for worse mevrouw Lothair te worden, - nu is het, alsof die aristokratische omgeving ook het onderwerp zelf verheft en adelt. Alles gaat nu zeer afgemeten, zeer ordelijk, zeer fatsoenlijk toe. Wil dit zeggen dat in Lothair eene geëerde vlag eene verboden lading dekt? Neen, maar wel duidt het aan dat zelfs onder de konventioneelste vormen, en met algeheele terzijdestelling der taal van harstogt en natuur, eene oude geschiedenis altijd nieuw blijft. En ook beteekent het dat, omgekeerd, de natuurlijke loop der menschelijke aandoeningen niet straffeloos in kunstmatige kanalen kan geleid worden. De dunk, dien men, onder het lezen van Lothair, van de drijfveeren der menschelijke handelingen bekomt, is niet hoog. Het zijn sakristij-kabalen, gesmeed met het oog op eigennamen en groote fortuinen, en uitgevoerd in bondgenootschap met vrouwelijke behaagzucht. De wereldgeschiedenis wordt hier opgehangen aan de spinragvraag, of Lothair in een anglikaansch kerkgebouw met Corisande het avondmaal gebruiken, dan wel in eene katholieke kapel zijn nichtje Clara eene waskaars nadragen zal. Bijna zou hij tijdens een dubbelzinnig verblijf te Rome de speelbal eener verschijning van de H. Maagd geworden zijn; doch gelukkig kwam eene andere verschijning, - die van Theodora, in het Colosseum, bij maneschijn, - het verbroken evenwigt herstellen en met Garibaldi's gezag dat van Pio Nono te gronde rigten. Heden is aan intrigerende priesters de beurt over het gelukken eener sacerdotale list zich in de handen te wrijven; morgen kijken de teleurgestelde priesters op den neus, en speelt om de lippen der vrouwelijke tegenpartij een triomferende glimlach. Intusschen is niets van dit alles evenredig aan den ophef die er van gemaakt, of de waarde die er aan gehecht wordt. Lothair is en blijft eene riche héritière van het manlijk geslacht met juffersaandoeningen, om wiens bezit kerkelijke hartstogten, in bondgenootschap met de politiek, wedijveren. Het is eene soort van Derby-race, met een jong billionair tot inzet: zal het Rome van Garibaldi of het Rome | |
[pagina 47]
| |
van den Paus den prijs behalen? En terwijl twee van de drie partijen daarover in meer dan één zin slaags geraken, loopt de derde er mede heen en strijkt hem de Anglikaansche. Eén ernstige gedachte beheerscht en overschijnt in Lothair die kerkelijke kunsten. Het is die welke door den schrijver zelf wordt aangeduid als de slotsom van Lothair's kennismaking met het leven; liever, als de weldadige vrucht der vele dwaze vertooningen, in den loop des verhaals door Lothair gemaakt. Lothair is eene blanke ziel, een jonge wees van hooge geboorte en fabelachtig fortuin, aan wiens gemoed elke gemeene neiging van nature vreemd is, en wiens nadenkende aanleg hem vroegtijdig zichzelf de vraag doet stellen, op welke wijze en in welken geest hij zijne schitterende maatschappelijke stelling aanvaarden moet. Het dogme waarmede hij zijne intrede in het leven doet, - want hij is van eene dogmatische komplexie, - luidt dat, aangezien het tegenwoordig en vlugtig bestaan van den mensch bestemd is uit te loopen op een ander en eeuwigdurend, al zijne handelingen hier beneden zich behooren op te lossen in het begrip van voorbereiding. Leven voor de toekomst aan gene zijde van het graf, - daarop kwam, meende hij, alles aan Ga naar voetnoot1. Doch waarin zal die toekomst bestaan, en wie waarborgt dat zijzelf geen hersenschim is? Ware Lothair een geboren vrijdenker geweest, hij zou, ten einde een antwoord op die vraag te erlangen, zich tot de wijsbegeerte gewend hebben; doch zijn aanleg was meer godsdienstig dan wijsgeerig, en het onderzoek naar de volstrekte waarheid loste voor hem zich op in aansluiting bij de ware kerk. Beurtelings wordt hij medegesleept door Theodora's ideaal van aanbidding onder den blooten hemel, door Clara's neo-katholicisme, door Corisande's gehechtheid aan het nationaal en voorvaderlijk geloof. Van lieverlede echter maakt hij kennis met andere beschouwingen en | |
[pagina 48]
| |
andere menschen; smartelijke konflikten en vernederende ondervindingen leeren hem het betrekkelijke, ook van het verhevene beseffen, en hij keert van zijne dubbele bedevaart naar Rome en Jeruzalem met de overtuiging terug, dat het niet goed is het geheele leven te laten afhangen van één bovenzinlijk vraagstuk. Noch de aarde moest aan den hemel, noch de hemel aan de aarde opgeofferd worden, meende hij thans, maar op de juiste bepaling van beider betrekking kwam het aan Ga naar voetnoot1. | |
IIIMen moet in Engeland en in Disraëli's wereld leven, om te kunnen beoordeelen in hoever het behandelen van dit thema, en het steken daarvan in een romantisch kleed, als een gelukkigen inval te beschouwen zijn, uiting eener natuurlijke aandrift. In geen geval is Lothair een roman in den gewonen zin des woords, maar een voorwendsel tot bespreken van een aantal topics van den dag, vooral theologische. Hoe is juist de heer Disraëli er toe gekomen, dit boek te schrijven? Is zijn eenig oogmerk geweest, gelijk het motto uit Terentius aanduidt Ga naar voetnoot2, nuttige lessen uit te deelen aan de ontluikende jongelingschap in een bepaalden kring? Heeft hij welligt tevens het publiek eene voorstelling willen geven van zijne eigen denkwijze in het godsdienstige? Op die vragen moet de oningewijde het antwoord schuldig blijven. Gemakkelijker valt het den opgang te verklaren, dien Lothair gemaakt heeft; zelfs al brengt men daarbij niet de schit- | |
[pagina 49]
| |
terende rol in rekening, door den schrijver op het engelsch staatstooneel vervuld. Ook de vreemdeling gevoelt dat Lothair ten deele eene galerij van portretten, ten deele eene verzameling historische anekdoten, ten deele een kruisvuur van toespelingen is. Zelfs heeft men hier en daar er wraakoefeningen ten aanzien van staatkundige tegenstanders in meenen aan te treffen. Een voormalig oxfordsch hoogleeraar, thans in de Vereenigde-Staten gevestigd, is tegelijk boos genoeg en onnoozel genoeg geweest in de dagbladen te verkondigen dat de beeldtenis van zeker maatschappelijk tafelschuimer, op bladzijde zooveel van het eerste deel, voor de zijne moet doorgaan. Meer dan genoeg om de nieuwsgierigheid van het publiek te prikkelen; ja in het brein van een amerikaansch uitgever de gedachte te doen rijpen aan een elektro-magnetischen nadruk, te vervaardigen door den transatlantischen telegraafkabel. Voeg daarbij dat Lothair geschreven is in even keurig als boeijend engelsch; de britsche badauderie er gelegenheid vindt de heerlijkheden van het britsch high life met het uiterst gemak aan te gapen; alle tafereelen en alle tusschenspelen een bij uitnemendheid nationaal karakter dragen; en men moeite hebben zou een roman te noemen waarin de aanzienlijke engelsche heeren beter manieren, of de aanzienlijke engelsche vrouwen meer schoonheid en talenten ten toon spreiden. Ook heeft het vernuft van den schrijver, fijne opmerkingen en ondeugende kommentaren, zich evenmin thans als bij eenige vorige gelegenheid verloochend. De eigenlijke litterarische schoonheden van Lothair zijn weinig in getal. Lord St. Aldegonde pruttelt somtijds regt gezellig; de schilder Gaston Phoebus is gul genoeg met antisemitische paradoxen; de kardinaal Grandison liegt met gratie; Theodora koketteert gelijk alleen eene schoone geestdrijfster daartoe in staat is. Voor het overige munt de dialoog meer uit door gladheid van oppervlakte, dan door diepte of puntigheid. Zeer gelukkig is het gekeuvel van den juwelier Ruby weergegeven: een der weinige personen in het boek die graaf noch hertog is. Ongemeen fraai zijn de beschrijvingen der kasteelen en parken waar een gedeelte der handeling voorvalt; inzonderheid die van Brentham en van Vauxe. Wie | |
[pagina 50]
| |
kennis begeert te maken met den veelbesproken maatschappelijken tafelschuimer, hij volge in het achtste hoofdstuk van het eerste deel de levendige en geestige teekening van het middagmaal ten huize van den voortreffelijken heer Putney Giles, Lothair's advokaat en gemagtigde, den echtgenoot der wereldwijze Apollonia. Echter wordt de kroon gespannen door het omstandig verhaal der feesten bij gelegenheid van Lothair's meerderjarigheidsverklaring: een model van soberheid en aanschouwelijkheid, eene lustige en tegelijk rustige galerij van tableaux-vivants, een heerlijk engelsch landschap vol bosch- en waterpartijen, gestoffeerd met tweehonderd gasten. Slechts één element wordt in die gezellige omgeving ongaarne gemist: de hoop der toekomst. De groote menschen hebben het in Lothair zoo volhandig met zichzelf en met elkander, dat de schrijver geen tijd heeft kunnen vinden voor het schetsen van kinderkopjes. Alles te zamen genomen is Lothair een zeer merkwaardig boek, nieuwer en ongemeener dan de meeste scheppingen der heeren van het vak. Moge het wederoptreden in hun gilde van een man zoo vermaard, zoo begaafd, zoo bewonderenswaardig georganiseerd als de leider der engelsche tories, hun ten spoorslag strekken, en bij de groote verliezen, welke de letteren in den laatsten tijd geleden hebben, de zucht dien oudere te overtreffen de jongeren met een nieuw leven bezielen! Disraëli, dit blijkt uit alles, is geen romanschrijver van beroep. Hij kent het ambacht niet. Zijne jezuieten zijn vlug geteekend, maar halen niet bij de kolossale figuren in Eugène Sue's Juif Errant. Zijn Gaston Phoebus leidt aan boord zijner stoomboot, en in den lusthof van zijn ionisch eiland, het leven van een prins; doch niet-alleen zou Byron het hem in de werkelijkheid verbeterd hebben, maar ook de verbeelding van Alexandre Dumas, den vader, schiep in den persoon van Monte-Christo Gaston's meerdere. Men zou op die wijze kunnen voortgaan, en door eene reeks voorbeelden kunnen aantoonen dat het den schrijver van Lothair aan savoir-faire hapert. Is die ongeoefendheid somtijds eene oorzaak van verrassende schoonheden, - want verrassend zijn ze, de lieftallige beelden van het zusterpaar Lady Flora en Lady | |
[pagina 51]
| |
Grizell, twee frissche veldviolen, ontloken in de schaduw van Schotlands lommer, verrassend en frisch, gelijk alleen de verbeelding van een jongeling schijnen zou ze te kunnen scheppen, - meestentijds benadeelt zij het effekt. Doch waartoe meer gezegd? Lothair is niet de geniale blunder van een meester, maar de zeer doorwrochte, zeer vernuftige, en zeer lofwaardige studie van een uitnemend dilettant.
1872.
Een volledig overzigt van Disraëli's romans wordt gevonden in Georg Brandes' monografie: Lord Beaconsfield, ein Characterbild, Berlijn 1879.
1884. |
|