| |
| |
| |
Thackeray.
1811-1863. Ter Gedachtenis.
Denis Duval, by William M. Thackeray. One Volume. Leipzig, 1872.
Of Thackeray veel gelezen wordt? Hij is veel gelezen, zal men
zeggen. Behendige uitvlugt en diepzinnige verklaring! Zoo lang een schrijver
van die vermaardheid niet gestorven is, kan hij geen boek in het licht zenden
of de geheele wereld, zelfs al bleef hij voor een keer beneden zichzelf, neemt
er kennis van. Sterft hij daarentegen, en is de tijd van het eerste
rouwbedrijven achter den rug, dan ontstaat er te zijnen aanzien eene soort van
bladstilte. Zijn naam ruischt niet meer door de lucht; andere namen zweven op
aller lippen; het is alsof hij nooit bestaan had.
Thackeray is nu bijna zeven jaren dood, en voor hem begint van
lieverlede het tijdperk aan te breken hetwelk over de toekomst eens auteurs
beslist. Hem te lezen is weleer slechts eene uitspanning geweest: maar zullen
zijne werken de vuurproef der studie kunnen doorstaan? Zal, nu de wuftheid,
welke slechts tijdverdrijf zocht, zich voor goed van hem heeft afgewend, thans
een nieuw geslacht van vereerders zich vormen, niet medegesleept door de kracht
van het voorbeeld, niet offerend aan een door niemand betwisten roem van den
dag, maar belangstellend genoeg om ter wille van den inhoud sommige snel
verouderende vormen voor lief te nemen? maar | |
| |
zoo doordrongen van
de grootheid des verscheidenen, dat het aan den omgang met dezen doode boven
dien met vele levenden de voorkeur geeft?
Het beste bewijs, dunkt mij, dat Thackeray's schim te dien aanzien
tamelijk gerust kan zijn, is dat men ook nu reeds zoomin zijn laatste als zijn
eerste groote werk ter hand kan nemen, zoo min het afgerond beeld van Vanity
Fair als de onvoltooid gebleven geschiedenis van Denis Duval, of men
ontmoet overal, gepaard met dezelfde heerschappij over de stof, denzelfden
rijpen en nog gestadig rijpenden geest. Treffend juist heeft een uitgever en
kunstbroeder, eene maand na Thackeray's dood, van hem gezegd:
‘Elk opregt vriend der letteren ervaart een gevoel van
zelfvoldoening, meer dan dat, een juichend gevoel van zegepraal, als hij een
vernuft, dat tegen het invallen van den avond zijns levens somtijds door
onbevoegden van schuilgaan beticht is, eensklaps en voor het laatst in zijn
vollen glans te voorschijn ziet treden. Denis Duval is slechts een
fragment, maar een dat de kwestie van Thackeray's uitputting voor goed beslist.
Het schitterend talent, dat in Vanity Fair aan de kimmen rees en in
Esmond volle middag werd, is niet minder groot, is slechts breeder,
zachter, smeltender, minzamer, wanneer het in Denis Duval te plotseling
ondergaat.’
Eene voorname reden der bekoring, welke van dit laatste boek
uitgaat, is het harmonische der karakters en van de
mise-en-scène. Het verhaal vangt aan te spelen in het laatste
vierdedeel der 18de eeuw, toen in Engeland sommige groote maatschappelijke
misbruiken heerschten, maar gepaard met eene niet minder groote
krachtsontwikkeling; misbruiken zoo kolossaal, dat een gedeelte hunner ergernis
weggenomen wordt door hunne naieveteit.
Thackeray kende dat tijdvak, gelijk vóór
hem geen ander engelsch schrijver, ook niet onder de historici van naam, het
schijnt gekend te hebben; en die grondige wetenschap vormt ook in Denis
Duval het doek, op hetwelk de fantasie hare beelden maalde. Welke afgerigte
schurken, die smokkelaarsbende van het kleine Winchelsea, tegenover de fransche
kust, in wier midden de held van het verhaal de eerste jaren van zijn leven
sleet! Eerzame kruide- | |
| |
niers, streng gereformeerde pruikemakers,
verloopen fransche edellieden, trouwelooze duitsche spionnen, deftige
katholieke burgers, zij vormen altegader één komplot van
gepatenteerde dieven. Oefenen zij de kustvaart uit, gaan zij ter vischvangst,
noemen zij zich marskramers, smokkelaars zijn het altemaal; en waar het bedrijf
der stelers ophoudt, vangt dat der helers aan. Niemand weet beter dan zijzelf
dat in den dagelijkschen strijd met de douane hun leven op het spel staat: de
eigen vader van den kleinen Denis wordt gezegd, in eene nachtelijke ontmoeting
van dien aard, doodelijk getroffen te zijn. Ook zijn al deze lieden gewapend
met zwaarden en pistolen. De geheimzinnige Chevalier Lamotte bekomt
geheimzinnige wonden aan den arm, en de weledelgestrenge heer Weston is een
struikroover van beroep. Gelijk van zelf spreekt, dragen de andere inwoners der
plaats tot op zekere hoogte kennis van hetgeen om hen voorvalt, en keuren het
af. Zelfs is de anglikaansche geestelijke van Winchelsea, tevens magistraat,
Dr. Barnard, een verklaard tegenstander der smokkelaars en zal eerlang hun
aanklager worden. Maar de meesten hebben er te veel genot en voordeel van, om
zich ernstig boos te maken. De heeren te Winchelsea drinken voor weinig geld
echten franschen brandy, echten franschen claret; de dames tooijen zich met
zijden kleedjes, met vederen kapsels, met kanten mouwen, welke zonder den
Chevalier Lamotte, zonder den ouden Duval, kapper en baardscheerder, zonder Mr.
Rudge, den kaaskooper, buiten het bereik harer middelen zouden gebleven zijn.
Het kwaad heeft groote evenredigheden aangenomen, maar sloop tevens zoo
ongemerkt het dagelijksch leven binnen en vereenzelvigde zich zoo zeer met
honderd kleine belangen, dat het ongeoorloofde bijna geoorloofd scheen. Het was
met de engelsche smokkelaars van toen als met de engelsche leveranciers van
later en van den laatsten tijd, die bedorven spijzen aan het leger in de Krim
verkochten; aan de parijsche belegerden blikken met kaarsvet ten geschenke
zonden; of scheepsladingen chineesch kamervaagsel voor thee aan de markt
bragten. De slechtaard in den mensch blijft altijd dezelfde, maar speelt in
elke eeuw eene andere rol.
Stel daartegen over dat, terwijl in Engeland omstreeks het | |
| |
jaar 1775 de schandalen van Winchelsea voorvielen, regering en natie
te zelf der tijd eene bewonderenswaardige veerkracht ten toon spreidden. Oorlog
met Frankrijk ter wille van Amerika, oorlog met Amerika zelf, - geen
gelegenheid zoo geschikt om al de beste eigenschappen van het engelsche volk op
te wekken en boven te doen drijven. Na bijna honderd jaren is het gemakkelijk,
den amerikaanschen vrijheidsoorlog voor te stellen in het licht van een
heiligen krijg der Amerikanen. De meeste Engelschen van den tegenwoordigen tijd
kennen of dulden, zij het ook huns ondanks, geen ander gezigtspunt dan dit.
Doch hunne grootvaders deelden niet in die meening. In hunne oogen waren de
amerikaansche Independenten pligt-vergeten rebellen, verraders des vaderlands,
vijanden van Engelands God en Engelands koning; en zoo er nog iets noodig was
om die beschouwing natuurlijk te doen schijnen, het partij kiezen van Frankrijk
voor de opstandelingen vulde het ontbrekende aan. Geen regtgeaard Engelschman
dier dagen, allerminst onder de jongeren, of bij de gedachte aan den nood des
vaderlands, van twee zijden besprongen, steeg hem het bloed der geestdrift naar
het aangezigt, zwol de borst van liefde voor den geboortegrond, en zocht de
hand het zijdgeweer.
De dood heeft niet gewild dat Thackeray die fraaije tegenstelling,
die bonte mengeling van goed en kwaad, in alle bijzonderheden zou uitwerken;
maar de hoofdlijnen zijn ontworpen, zijn getrokken, en noodigen om strijd tot
verlengen uit. Nog is hij slechts adelborst, de kleine Duval, wanneer met dien
van den schrijver ook zijn eigen levensdraad wordt afgesneden. Zijn eerste
zeegevecht is eene nederlaag. Hij zal in fransche krijgsgevangenschap raken. De
fransche omwenteling zal hem zijne vrijheid teruggeven, en langzaam, van graad
tot graad, zal hij bij de britsche marine opklimmen tot den hoogsten rang. Maar
admiraal geworden en zijne gedenkschriften te boek stellend, zal hij naar geen
tijdperk van zijn leven met meer welgevallen omzien, dan naar die eerste jaren,
toen een luid sprekend gevoel van eerlijkheid den afschuw voor het ouderlijk
bedrijf in den knaap ontwaken deed, de welgemeende oorvegen der moeder en de
gehuichelde zedepreken des grootvaders zijn karakter hielpen vormen, de
ge- | |
| |
negenheid van vermogende beschermers hem tot pligtsbetrachting
lokte, heldedaden in miniatuur hem de bewustheid zijner aangeboren
zelfstandigheid schonken; toen Doctor Barnard hem de hand boven het hoofd
hield; toen admiraal Sir Peter Denis zijne kinderlijke dapperheid beloonde;
toen hij den schelm Weston, als bandiet vermomd, met zijn zakpistool op een
afstand hield; bovenal, toen hij naar de kleine Agnes de Saverne vrijde, - het
fransch gravinnetje dat eenmaal zijne vrouw zou worden, dat hij in haar eerste
levensjaar van den dood redde, en dat van toen af door hem bemind werd met eene
liefde zoo vurig en zoo deftig, alsof zij reeds loopen kon en hij
de kinderschoenen al ontwassen was. Style Pompadour van de beste soort. Een
herdertje zoo onschuldig galant, een herderinnetje zoo onschuldig koket, als
een fransch schilder der 18de eeuw ze ooit geteekend heeft.
Welk eene studie van het tijdvak, van zijne lotgevallen, zijne
zeden, zijn kostuum! Hoe treedt met Thackeray, na Scott, de historische roman
eene nieuwe fase in! Dit zijn geen herinneringen van den tegenwoordigen tijd,
vermomd als midden-eeuwsche helden of heldinnen, maar echte menschen van
honderd jaren geleden. De schrijver leeft met hen mede, verdwijnt achter hen.
Hij is het niet langer die hen ziet, beschrijft, beoordeelt, met hen spreekt,
maar de oude vlagofficier, weder jong als de herinneringen van veertig of
vijftig jaren geleden vaardig over hem worden. Aan den verhaaltrant zelf heeft
zich iets van dit zich wegdenken des auteurs medegedeeld. Niet Thackeray
schrijft, maar Denis Duval keuvelt, en herhaalt zich bij wijlen met kunstige
onachtzaamheid, en loopt waar het pas geeft de gebeurtenissen vooruit, en komt
zonder pligtplegingen op zijne schreden terug, en vertelt van zijne
huisgenooten, van de heeren en dames te Winchelsea, van zijn eerste uitstapje
naar Londen, van zijn meisje (de aap moet nog veertien worden en zij is even
acht), van eene geheele wereld welke vóór dit boek geschreven
werd dood en begraven scheen, maar nu weder levend is geworden.
1872.
|
|